Verzamelde werken 1940-1941
(1995)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
48. Onze rechtspositieGa naar voetnoot1.‘De Standaard’, no. 20907, 18 Juni 1940,Ga naar voetnoot2. heeft een artikel gegeven onder den titel: ‘De rechtspositie van een bezet land en van de bezettende mogendheid’. Het blad schrijft, dat onder zijn lezers er nog steeds zijn, die zich nog geen goede voorstelling hebben kunnen vormen van de rechtspositie van ons land en zijn bevolking, nu het deel van het Koninkrijk, dat in Europa gelegen is, door Duitschland bezet is. ‘Men weet voornamelijk niet goed weg met de vraag, wie thans als de wettige overheid moet worden beschouwd.’ Teneinde dienaangaande licht te verschaffen, laat het blad een gedeelte volgen uit Afdeeling III van het ‘Reglement betreffende de wetten en gebruiken van den oorlog te land’, ‘zooals dit is vastgesteld bij Verdrag van 18 October 1907, hier te lande geratificeerd bij de wet van 1 Juli 1909, Staatsblad 231 en officiëel bekend gemaakt bij het Koninklijk Besluit van 22 Februari 1910, Staatsblad 73’. Het blad geeft dan de artikelen 42-56, die men in het Staatsblad vinden kan, no. 73, bl. 147-150. Het heeft ons evenwel getroffen, dat het blad het opschrift weglaat, dat boven deze artikelen staat. Het luidt aldus:
AFDEELING III.
Van het militair gezag op het grondgebied van den vijandelijken staat.
Ik zou nu ‘De Standaard’ willen vragen: of hetgeen in Nederland thans geschiedt en geschied is, met name inzake den toestand, ingetreden na de inauguratie van den duitschen Rijksminister in de Haagsche Ridderzaal, valt onder het hoofdstuk: ‘militair gezag’ (l'autorité militaire). Of neen, - dat wou ik eigenlijk nog niet eens vragen. Het is eigenlijk dit: is ‘militair gezag’, bij verdrag tusschen twee overheden geregeld voor het denkbare geval eener uitzonderingsperiode, gezag van een ‘wettige overheid’, die de mede-contraheerende overheid alsdan op zij zet?Ga naar voetnoot3. Zegt het blad ja, dan erkennen we gaarne, indien we n.l. door de argumenten overtuigd worden, dat de vraag, waaromtrent bedoelde lezers van het blad onzeker zijn, door ‘De Standaard’ is beantwoord. Zegt het blad neen, dan meenen wij, dat de vraag niet beantwoord is, ook niet door het breede citaat uit afdeeling III van het genoemde Verdrag. Natuurlijk zijn wij het met het blad volkomen eens, dat wij volkomen trouw | |
[pagina 298]
| |
hebben te zijn aan wat bij verdrag is overeengekomen. Niemand zal dan ook in ons stellen van de vraag ook maar een zweem van revolutionaire neiging kunnen ontdekken. We willen alleen maar goede antirevolutionairen blijven, die dus vragen: welke verdragsbepalingen binden zoowel de bezettende mogendheid als ons? Wij stellen deze vraag openlijk. En we doen dat in deze rubriek. Want het kerkelijk leven, denk maar b.v. aan de vraag van voorbede der kerk, aan de kwestie van onze gebondenheid in de consciëntie aan afgevorderde eeden, en van ons al of niet protesteeren tegen inmenging in ons interne volksleven hangt ten nauwste samen met de vraag hierboven aan ‘De Standaard’ gesteld. ‘Wanneer het gezag van de wettelijke overheid feitelijk is overgegaan in handen van dengene, die het gebied heeft bezet...’, aldus luidt de aanhef van art. 43. Hier wordt dus wel gezegd, dat het gezag der wettelijke overheid de facto is overgegaan in handen van den bezetter, maar dit zegt nog niet, dat daarom die ‘wettelijke overheid’ ter zijde is gesteld, en door een andere vervangen. ‘L'autorité du pouvoir légal ayant passé de fait entre les mains de l'occupant,...’ Gezagsoefening is iets anders dan het zijn van overheid in denzelfden zin, waarin die overheid, wier gezag feitelijk in handen van anderen tijdelijk overging, overheid (pouvoir légal) mocht heeten. Vandaar dan ook, dat tusschen ‘den bezetter’ eenerzijds en ‘de wettelijke Regeering’ anderzijds nadrukkelijk onderscheid gemaakt wordt, b.v. in art 48: ‘indien de bezetter in het bezette grondgebied de belastingen, rechten en tollen heft, ten bate van den Staat vastgesteld, doet hij dit, zooveel mogelijk, volgens de geldende regelen voor de grondslagen en de verdeeling en vloeit daaruit voor hem de verplichting voort om te voorzien in de kosten van het bestuur van het bezette gebied in dezelfde mate, als de wettelijke Regeering daartoe verplicht was (dans la mesure où le Gouvernement légal y était tenu). M.a.w. dat legale gouvernement is er nog; het wordt van den bezetter onderscheiden.
*
Trouwens, wanneer men eens nader ingaat op gezegd Reglement, blijkt m.i. duidelijk, dat onze eigen Regeering een andere is dan de vijandige. Art. 10 b.v. zegt: ‘De krijgsgevangenen kunnen op hun eerewoord worden in vrijheid | |
[pagina 299]
| |
gesteld, indien de wetten van hun land hun zulks veroorloven, en, in zoodanig geval zijn zij gehouden onder verband van hunne persoonlijke eer, met de meeste nauwgezetheid, zoo tegenover hunne eigen Regeering (leur propre Gouvernement), als tegenover de Regeering, die hen heeft gevangen genomen, de verplichtingen te vervullen, die zij op zich mochten hebben genomen. Hunne eigen Regeering is alsdan gehouden van hen geenerlei dienst te vorderen of aan te nemen, strijdig met het gegeven woord.’ Ook deze tekst schijnt mij er op te wijzen, dat onze wettige regeering onze eigene is, niet de vijandelijke, al zullen we trouw moeten naleven, wat onzerzijds is vastgesteld te goeder trouw. Men ziet, dat Staatsblad no. 73 van 1910 heel wat gedachten oproept. Hetzelfde blad bevat b.v. ook een Verdrag nopens de opening der vijandelijkheden, Convention relative à l' ouverture des hostilités. Ook dat verdrag is onderteekend door Duitschland en Nederland. Er is dus eenzelfde bindende beteekenis aan toe te kennen, als welke ‘De Standaard’ ten aanzien van het eerstgenoemde (maar in orde later komende) verdrag ons op de consciëntie bindt. We lezen in dat plechtig onderteekende verdrag o.m. deze bepaling:
‘Zijne Majesteit......enz. enz. enz.; overwegende, dat het, voor de veiligheid der vreedzame betrekkingen, van belang is, dat de vijandelijkheden niet beginnen zonder eene voorafgaande waarschuwing; ............... wenschende, met dat doel, een Verdrag te sluiten, hebben......Gevolmachtigden benoemd......, die......zijn overeengekomen:
Artikel 1.
De verdragsluitende Mogendheden erkennen, dat de vijandelijkheden tusschen haar niet moeten beginnen zonder voorafgaande en ondubbelzinnige waarschuwing, die den vorm hetzij eener met redenen omkleede oorlogsverklaring, hetzij van een ultimatum met voorwaardelijke oorlogsverklaring moet hebben.’
Wil ‘De Standaard’ ons zijn inzicht bekend maken aangaande de vraag, of aan deze verdragsbepaling is voldaan? Het is van nederlandsche zijde bekend gemaakt tegelijk met de andere verdragen (12 in hun geheel). Wij stellen deze vraag niet om te provoceeren; provocatie als van de zijde der N.S.B. lijkt me slechts gevaarlijk; wie ze begunstigt, speelt met vuur. Maar wij vragen een en ander om onzer consciëntie wil. De kerken hebben bij een antwoord belang; zij hebben te bidden voor de wettige overheid. Naar mijn meening nu is elk een, die in een antirevolutionair orgaan aan de consciëntie leiding te geven heeft, alsmede ieder, die de kerken heeft te adviseeren, niet alleen krachtens de antirevolutionaire beginselen, en de gereformeerde belijdenis, maar ook krachtens de geldende internationale verdragen, gehouden te leeren, dat onze wettige overheid die van Koningin Wilhelmina is. De duitsche regeering wordt daarvan nadrukkelijk onderscheiden. Wij willen geen verzet met de wapenen, en geen provocatie. Maar wij willen toch graag een vrije consciëntie en een opgeheven hoofd, ook tegenover de | |
[pagina 300]
| |
repraesentanten eener regeering, die bij ons weten op 10 Mei 1940 de vijandelijkheden heeft geopend op een wijze, welke ik niet rijmen kan met de bepaling, hierboven aangehaald. Wij willen graag antirevolutionair blijven, vooral nu. Wij willen graag in een periode, waarin de N.S.B. weer den kop opsteekt en zelfs van de radio gebruik ziet te maken te haren behoeve, dat ons christenvolk nauwkeurige voorlichting ontvange. Opdat zijn jeugd niet den band aan de beginselen verlieze. |
|