Verzamelde werken 1917-1919
(2004)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 458]
| |
13. J.N. Voorhoeve, Critiek op CritiekGa naar voetnoot1.Hooggeachte hoofdredacteur!
Mag ik, naar aanleiding van de door U geplaatste stukken van de hand van Ds. Schilder, in de nummers 13 en 14 van uw geacht Blad, U vriendelijk verzoeken, het volgende plaats te verleenen? In no. 21 van het Christelijk Weekblad ‘Timotheüs’ van 23 Februari jl., werd in het bijblad in de rubriek ‘Boekbeschouwing’ een beoordeeling geplaatst van de brochare ‘Darbisten’ no. 3 en 4 van de 1e serie van ‘Ons Arsenaal’. De schrijver van deze brochure vroeg aan mij, als hoofdredacteur van ‘Timotheüs’ omdat ik, blijkens de initialen, die er onder voorkwamen, de recensie had geschreven, om gastvrijheid in ‘Timotheüs’ voor een woord van verweer. Ik heb hem geantwoord, dat het tegen de goede gewoonte der pers is om critiek op critiek toe te staan. Want waar zou dat heen moeten? Een recensent moet vrij zijn gedachten over het te beoordeelen werk kunnen uitspreken. Bovendien, zoo berichtte ik Ds. Schilder, nemen wij in ‘Timotheüs,’ wegens onze beperkte ruimte, geen ingezonden stukken op. Nochtans stond ik hem, bij hooge uitzondering, om hem ter wille te zijn, (hoewel ik van deze critiek op critiek, die dan weer moest gevolgd worden door een beantwoording mijnerzijds, weinig nut verwachtte,) eenige ruimte in ‘Timotheüs’ af, mits zijn antwoord kort en zakelijk zou zijn. Daarop ontving ik na eenigen tijd een antwoord, dat niet aan die gestelde voorwaarden voldeed, zoodat ik het met den besten wil niet kon opnemen. Het was namelijk ten eerste veel te lang; ten tweede weinig zakelijk; de hoofdkwestie ‘ideaal en werkelijkheid,’ waarop in de recensie breed werd ingegaan, werd in het antwoord in het geheel niet aangeroerd, terwijl eenige ongemotiveerde opmerkingen en veronderstellingen werden geuit, en tevergeefs getracht werd, door woorden zonder bewijzen, eenige onjuistheden in de brochure op te helderen. Ik heb toen een korte samenvatting geschreven van Ds. Schilders critiek, en daarnaast mijn antwoord. Toen dit gereed was, zond ik het Ds. Schilder toe, maar schreef er bij, dat ik het beter achtte voor hem, als wij de zaak lieten rusten, en dus ook dit resumé niet werd geplaatst. Ds. Schilder heeft daarop persoonlijk geantwoord, en ik achtte daarmede de zaak afgedaan, (particulier hadden we elkander als broeders in Christus onze meening gezegd), toen ik opeens bericht kreeg, dat hij het stuk toch geplaatst had, en wel in de nummers 13 en 14 van ‘De Bazuin’, voorafgegaan door een brief aan den hoofdredacteur van ‘De Bazuin’, waarin Ds. Schilder op min edele wijze spreekt, het woord ‘insinueeren’ gebruikt, en eenige onjuistheden debiteert. Ik wil hem op dezen weg niet volgen, maar voldoe gaarne aan zijn verzoek, om aan den lezers van het Christelijk Weekblad ‘Timotheüs’ mede te deelen waar zijn antwoord is te vinden, gelijk geschied is in het deze week verschijnend nummer (28) van ‘Timotheüs’. (Uitgave La Riviére en Voorhoeve, Zwolle.) Nu vraag ik: Had Ds. Schilder niet nuttiger | |
[pagina 459]
| |
werk kunnen doen, dan schrijven over een onderwerp, waarvan hij beslist niet voldoende op de hoogte is? En zou het niet beter zijn, vooral in een tijd als de onze, niet te strijden tegen broeders in Christus, die, naar Dr. Dijk uit ervaring heeft getuigd, zoo dicht bij de Gereformeerden staan, en die, naar een ander Gereformeerd schrijver zoo terecht opmerkte, geen eigen leer brengen, doch met alle Schriftgeloovigen Christus prediken en Dien gekruist? En ik mag nog wel even aanwijzen de onjuistheden, voorkomend in Ds. Schilders brief aan den hoofdredacteur van ‘de Bazuin’. De Schrijver zegt daarin, dat zijn antwoord ‘nogal kort was, althans in vergelijking met de zeer lange recensie’. Wie nu de grootte der artikelen nauwkeurig vergelijkt, zal de ‘zeer lange recensie’ van J.N. Voorhoeve rond 13.000 letters telt, en het nogal korte antwoord van Ds. Schilder rond 14.000 letters! Voorts zegt Ds. Schilder, dat ondergeteekende reeds de nummers 1 en 2 van ‘Ons Arsenaal’ aanviel ‘op een wijze, die van grooten onwil getuigde’. Ik had echter in mijn resumé geschreven, hetwelk Ds. Schilder ontving vóórdat hij bovenstaanden brief kreeg: ‘Ons antwoord (op de bewering, hoe onbewust, de lezing van 3 en 4 Over de ‘Darbisten’ zou geleid hebben tot de afkeuring van 1 en 2) ons antwoord is, dat ons oordeel over de Nos. 1 en 2 niet alleen gevestigd, maar ook reeds geschreven was, alvorens wij de Nos. 3 en 4 lazen. En wat de beinvloeding betreft, die de wetenschap, dat brochure 3 en 4 zou verschijnen, op ons zou hebben uitgeoefend, kunnen we niet beter doen, den te verwijzen naar ‘Pniël’, no. 1349, waarin vóórdat onze recensie verscheen een vernietigend oordeel werd gegeven over no. 1; op ‘De Geldersche Kerkbode,’ waarin Ds. van Schelven zich in onzen geest uitliet over dezelfde aflevering; en op ‘De Gereformeerde Kerk,’ No. 1533, waarin Ds. Schokking spreekt over een tweeden druk, die dadelijk noodig zou zijn om de fouten te verbeteren en de woordenlijst aan te vullen. Natuurlijk kan ik hier niet ingaan op de in ‘De Bazuin’ geplaatste critiek op mijn critiek. Echter wil ik de lezers van ‘De Bazuin’ vriendelijk verzoeken, tot rechte beoordeeling der dingen, mijn recensie van de brochure ‘Darbisten’ te lezen, die te vinden is, gelijk hier boven gezegd, in no. 21 van den Jaargang van ‘Timotheüs’. Laat ik mogen eindigen met de opmerking: Ds. Schilder klaagt, dat mijn oordeel niet objectief kan zijn, aangezien ik zelf behoor tot den kring die door hem werden bestreden. Maar heeft iemand ooit gehoord, dat een recensent niet mag beoordeelen een werk, dat ingaat tegen de beginselen, die de recensent huldigt? Veronderstel, dat eens een brochure werd geschreven tegen de Gereformeerde leer, zou Prof. Geesink dat werkje dan niet mogen beoordeelen in ‘De Heraut’? Neen, de schrijvers van de tot nu toe door ons beoordeelde werkjes van ‘Ons Arsenaal’ hebben de taak, die zij op zich namen, te licht opgevat. Dit is niet alleen mijn oordeel, meer ook dat van vele Gereformeerden. Met de meeste hoogachting, geachte hoofdredacteur, U beleefd dankend voor de verleende plaatsruimte,
Uw dw. J.N. Voorhoeve. Den Haag, 8 April 1918. |
|