Verzamelde werken 1917-1919
(2004)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 332]
| |
75. Evangelisatie??Ga naar voetnoot1.Onze kerkbode dreigt van week tot week meer over te hellen tot de publicatie van een onwaarheid. Niet in de rubriek advertenties (die zijn toch nog al eens vaak leugenachtig), ook niet in de ‘vrije stof’ van het middengedeelte, maar in het officieel gedeelte op de voorpagina, en dan nog wel in het allerofficieelste: de predikbeurten. Dat is erg, nietwaar? Maar 't is zoo. Er staat toch immers iedere week: Evangelisatie Emmaus, spreker die of die? Ieder denkend mensch mag dus, dit officieel bericht lezend, denken, dat daar in Emmaus of Emaus of Emous of hoe dat dan ook gespeld wordt,Ga naar voetnoot2. een evangelisatie-post is. Of die er dan niet is, vraagt ge misschien? O zeker, ik zie best kans, om dat te beredeneeren. Tusschen wezen en vorm, tusschen inwendig en uitwendig bestaan, tusschen materieele en formeele zijde, leert een dominee wel al zoo vaak onderscheid maken, voordat hij de kerkelijke wereld ingezonden wordt, dat het hem niet moeilijk kan vallen met een weinig handigheid te beredeneeren, dat daar in E(m)ma/ous het wezen is van evangelisatie. Zelfs zou ik het nu nog niet aandurven, de waarheid van die stelling te loochenen. Ik sprak ook nog maar van overhellen gaan tot onwaarheid. Maar nu ga ik ook verder. Ik mag dan ook veronderstellen, dat er geijverd wordt om den vorm almeer aan het wezen te doen beantwoorden; dat gestreefd wordt naar een al duidelijker ontplooiing van het karakter van evangelisatie. Ik zie het omgekeerde. En dat moet me maar eens van het hart. Misschien dat iemand, die van achteren in 't lokaaltje komt en wat kippig is of zoo wijs is om niet naar de menschen te kijken, me nog niet zoo aanstonds gelijk zou geven. Er wordt geen zegen uitgesproken, er zwaaien geen drie hengelzakken, het woord ‘gemeente’ of ‘geliefden’ klinkt er niet, tenzij dan bij wijze van vergissing, het duurt wat korter dan een officieele kerkdienst. Dus is het evangelisatie, zegt mogelijk de een of ander. | |
[pagina 333]
| |
Men vergunne mij evenwel de zaak van mijn standpunt uit te bezien. Ik zie de menschen, als ik daar op dat spreekgevaarte sta, in 't gezicht. En dan is 't al dadelijk geweldig moeilijk voor mij geworden, om nog aan evangelisatie te denken. Want de gezichten zijn allemaal, behalve dan heel enkele, gereformeerde gezichten. Hoe langer hoe meer vaste kerkgangers, die ik 's morgens of 's avonds ook ontmoet of als leden van de B-kerk ken, en hoe langer hoe minder E(m)ma/ous-menschen. Dat is zoo mijn ervaring. En nu dacht ik eerst, dat het aan mij lag, en dat de fijnproevers in 't gindsche oord van mijn korte redevoerinkjes niet gediend waren, doch mijn collega's wèl kwamen beluisteren. Dat gaf me tenminste nog wat troost. Maar tot mijn schrik vernam ik ‘uit de meest betrouwbare bron’, dat 't bij de andere predikanten al niet beter was: veel gereformeerden, weinig heidenen en tollenaren, uit de heggen en stegen.Ga naar voetnoot3. Ieder begrijpt, dat 't nu een moeilijk geval wordt. Ik heb altijd getracht, er van uit te gaan, dat ik daar ginds stond voor onbekeerden, vreemd aan 't evangelie Gods, buiten de kerk van Jezus Christus staande. Ook heb ik daar in 't Ambacht altijd gepoogd, zoo laag bij den grond en zoo eenvoudig te blijven als 't maar even mij mogelijk was, omdat de menschen dáár niet in de positie zijn van de gemeente van Christus, die het als een verwijt wordt toegerekend, als ze nog geen vaste spijs verdragen kan. En zoo trachtte en tracht ik nog, sterk te onderscheiden tusschen de bediening des Woords aan de gemeente van Christus Jezus en het evangeliseerend woord aan wie daar buiten stonden. En dat alles zou uitnemend gaan, als 't publiek maar niet hetzelfde was als dat van 's morgens of 's avonds in de kerk! Want ik kan mijn oogen wel dicht doen en zeggen: mijn broeders en zusters in Christus Jezus van vanmorgen zal ik nu maar eens gaan toespreken als heidenen en tollenaren, maar...dat gaat toch immers zoo maar niet? Wie kan met een effen gezicht 's morgens de menschen vermanen en troosten uit het gezichtspunt van hun begrepen zijn in het verbond der genade en 's middags precies dezelfden noodigen om toch zich te voegen bij de kerk van Christus en te begeeren den nog nooit begeerden zegen van het genadeverbond? Wie kan des morgens de menschen vasthouden bij hun belijdenis, die ze hebben afgelegd voor God en zijn gemeente en 's middags even dezelfden op de consciëntie binden, dat het toch niet langer aangaat, te leven buiten Kerk en Woord om? Ik weet niet, of mijn beide collega's soms zich zoo heel gemakkelijk kunnen indenken in de mogelijkheid, dat al die door gereformeerden bezette stoelen door onkerkelijke menschen zijn ingenomen. Ik zou ze erom bewonderen, want alle fantasie is gave van schittergeesten. Maar mij gelukt het niet. Ik wil eerlijk bekennen dat mijn evangelisatietoespraakjes den laatsten tijd geweldig achteruitgegaan [zijn]. Ik heb den eersten tijd de menschen nog al eens gevraagd, of ze nu eens niet er over zouden denken, om zich aan te sluiten bij de kerk. Dat is toch immers het doel?? Maar ik betrapte mezelf er op, dat ik de laatste weken dat niet gevraagd heb. Want de menschen, die ik zag, waren al lid van de kerk. Deze laatsten moeten me goed begrijpen. Ik ben niet ontevreden over hun komst. Juist omgekeerd ben ik al tijd dankbaar geweest, dat ze toch nog altijd door hun bezoek ons hebben bewaard voor 't droeve gebeuren van: even komen zien en dan maar weer heengaan bij gebrek aan hoorders. Maar me dunkt, zij zelf zullen voelen, dat het zoo niet kan blijven. Het gaàt niet om een derden dienst | |
[pagina 334]
| |
voor gereformeerden maar om een evangeliseerend woord tot wie buiten staan. En als zij zelf niet voelen het onderscheid in de motieven tot geloof en bekeering, die we in de kerk en die we ginds aan de overzij van den tol gebruiken, dan zijn er 3 mogelijkheden: òf dat hun voelhorens niet gescherpt zijn, òf dat de preekjes van de dominees als evangelisatie-preekjes heelemaal niet deugen, òf dat die beide mogelijkheden werkelijkheid werden en de gereformeerde hoorders met den spreker eigenlijk niet precies meer weten in welk schuitje ze zitten. Maar in elk geval moeten de gereformeerden daar niet meer dan gasten zijn. Nu staat het er zoo voor, dat een hoogst enkele Ambachter gast is bij vele gereformeerden, die 's middags dienst hebben. Zoo is de praktijk. Werkelijk, de zaak moet anders aangepakt worden. Met mooie leuzen komen we er niet. En de arme Standaard-lezers steunen nog steeds op 't krantenberichtje, dat de evangelisatie te Vlaardinger-Ambacht met kracht ter hand genomen is! Is dat waar? Of is 't een leugen? Misschien dat sommige menschen wat opgeschrikt worden. 't Kan ook best. De gemeente leeft ook volstrekt niet mee. 't Staat immers in de Kerkbode: evangelisatie Emmaus! Klaar zijn we. Voorts gaan we dutten, lezen, wandelen, theedrinken; Emaus marcheert wel. A komt niet, want begrijp 't wel: 't behoort niet tot zijn ambt; B verschijnt niet, want hij heeft het te druk; C doet er niet aan, want hij moet noodzakelijkerwijs rust hebben, anders is hij niet frisch genoeg in de avondkerk, om den dominée, als hij niet frisch genoeg is in de avondpreek, te becritiseeren; gewone menschen worden nu eenmaal frisch door rust en 'n dominée wordt frisch door driemaal te preeken en schor te worden. Wij evangeliseeren nu al sedert 15 Juni 1918. Ik geloof niet, dat er nog één van uit Emaus één teeken van leven gegeven heeft of ook maar er toe overhelt, om zich aan te sluiten bij de kerk. Zijn we met dat resultaat tevreden? Of is het genoeg, als er dan maar in vredesnaam wat gezegd wordt 's Zondags? Zijn we daarmee gereed? Ik voor mij vind de Emmaus-kwestie elke week penibeler en 't resultaat aldoor magerder. En dat magere resultaat maken we met geen bijbelcitaten of expectoraties goed. Ik heb al meer dan ééns aangedrongen op verandering. Ik doe het nog eenmaal. En als 't wezenlijk niet wil in Vlaardinger-Ambacht, dan zie ik er minder tegen op, de zaal te sluiten, dan week aan week mee te doen aan een onwaarachtigheid, die we, als we geen nette kerkmenschen wilden heeten, zouden bestempelen met den naam van schijnspel. |
|