Verzamelde werken 1917-1919
(2004)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |
33. LeestafelGa naar voetnoot1.Geen dageraad. - Predikatie over Jesaja 8:20-23, gehouden op Zondag 28 April 1918, in de Oosterkerk door Dr. K. Dijk. - Rijswijk, H.J. Spruyt, MCMXVIII (d.w.z. - want tijd is voor de lezers óók geld - 1918). Prijs f 0.30. De schrijver zelfGa naar voetnoot2. noemt deze preek een ‘tijdwoord’. Ze is dat ook, en wel in den meest gunstigen zin van het woord. Wie zich herinnert, hoe midden April MCMXVIII een ‘geweldig oproer Den Haag geteisterd heeft’, waarbij de volkswoede zich openbaarde in geweld van ruiten-in-gooienGa naar voetnoot3. (ongeveer dezelfde methode, maar dan wat minder gevaarlijk als bij de regeeringen in zwang is ter ‘beslechting’ van geschillen), die verstaat aanstonds, waarop deze Haagsche prediker doelt, wanneer hij zegt: ‘men verwenscht de ministers; men scheldt op regeeringspersonen; men raast tegen het lands- en stedelijk bestuur; de razernij uit zich in daden van geweld’. Inderdaad, deze preek zou tamelijk wel in den smaak vallen van den duitschen homileet Martin Schian,Ga naar voetnoot4. die slechts preeken | |
[pagina 204]
| |
erkent op een gegeven moment tot gegeven hoorders onder gegeven omstandigheden, met een gegeven doel uit den mond van een gegeven prediker, en volgens wien een preek dan ook nooit zóó mag zijn, dat men ze later nog eens weer kan houden of elders nog eens weer kan gebruiken. Maar men versta deze lofprijzing niet verkeerd. Ik bedoel slechts op te merken, dat Dr. Dijk in den goeden zin van het woord actueel is. Doch voor de overdrijving van Schian heeft hij zich wijselijk gewacht. Ook na 28 April '18 en ook buiten den Haag kan deze preek haar nut doen. De behandeling van den tekst is rustig en logisch; de vreemde woorden doen geen kwaad, want 't verband licht ze toe; voor een paar ‘gewone’ woorden is deze prediker gelukkig niet bang; hij spreekt over ‘uw kameraad, met wien ge samenwerkt, uw buurvrouw, die u bespot’. De zonde, ook in de gemeente, wordt bij den naam genoemd en de herinnering aan ‘het onnoodig opdrijven van prijzen, enkel en alleen om onze schatten te vermenigvuldigen’ en ‘het onttrekken van goederen aan de gemeenschap, die tot levensonderhoud dringend noodig zijn’ is hier op haar plaats. Voeg daarbij, dat in dit tijdwoord de prediking van Christus als verlosser niet achterwege bijft, en men verstaat, dat we de lezing van deze preek zeer kunnen aanbevelen. Een enkele opmerking. 't Kan wezen, dat de schrijver nog van ‘Jehovah’ spreekt, alleen omdat hij de gemeente nog niet rijp acht voor de nieuwere spelling ‘Jahwe’. In dat geval lijkt het mij beter ‘Heere’ te gebruiken, beter althans dan een spelling, die men zelf eigenlijk minder juist acht. En: - wanneer zal de gemeente gewennen aan dien naam, als ze hem nooit hoort? Dominees behoeven niet alles te zeggen, wat ze op de studeerkamer hebben uitgeplozen, maar anders de dingen zeggen mogen ze niet. Een enkel foutje daargelaten (bl. 15, regel 18 hem iplv. het) is de correctie uitnemend. We bevelen de lezing van deze preek volgaarne aan. |
|