Tegenstrijdigheden in den Bijbel?
(1919)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 1]
| |
Tegenstrijdigheden in den Bijbel?door Ds. K. Schilder - Vlaardingen.1Een van de giftigste vijanden van Christus Jezus en van 2den Bijbel, die van Hem getuigt, de duitsche dichter 3Heine, heeft in een oogenblik van onbewaakte eerlijkheid 4eens geschreven: ‘Ik heb weer gelezen in het Oude Testament. 5Welk een groot boek!’ Zijn stijl is die van een 6‘aanteekenboek, waarin de absolute Geest, als 't ware 7buiten alle individuëele menschelijke hulpmiddelen om, 8de gebeurtenissen van den dag heeft opgeteekend, ongeveer 9met dezelfde nauwkeurigheid, waarmee wij onze 10waschlijsten schrijven.... Hier ontbreekt elke maatstaf ter 11beoordeeling.... de Bijbel is het Woord Gods.’Ga naar voetnoot1) 12Meer dan één heeft zich over die uitlating van dezen 13grijnzenden spotter verwonderd; te meer, omdat het boek, 14waarin deze woorden voorkomen, een geest ademt, die 15niet is overeenkomstig den geest van Jezus Christus, den 16Nazarener, noch ook overeenkomstig den Bijbel zelf. Toch 17zal die verwondering wel verdwijnen, als men op dit 18woord van Heine toepast, wat Dr. Is. van Dijk eens zeide: 19‘de bijbel bedankt, geloof ik, voor onze goedkoope eerbewijzen.’Ga naar voetnoot2) 20 21Het complimentje toch, dat Heine voor den Bijbel over 22heeft, is wel bijster banaal en goedkoop. Hij heeft er niet | |
[pagina 2]
| |
1over nagedacht. Want hij is met den Bijbel nooit in nauw 2contact geweest. Zegt hij niet zelf, dat hij hem ter hand 3genomen heeft in een oogenblik, toen ‘een looden verveling’ 4lag over al wat om hem was, en toen de vertwijfeling 5hem deed grijpen naar iets, iets - in vredesnaam 6dan maar den Bijbel?Ga naar voetnoot1) 7Heine's geestverwanten, die wel zijn afkeer van den 8waarachtigen inhoud des Bijbels, maar niet zijn onkunde 9omtrent dit wondere boek met hem deelen, zullen knarsetanden 10over dit woord; 't is dan ook nog nooit onder 11de ‘gevleugelde’ woorden opgenomen, ondanks zijn 12merkwaardigheid. En zij, die den bijbel hebben liefgekregen, 13zullen werkelijk niet weten, wat te denken van zùlk een 14uitspraak uit zùlk een mond. Want immers, hier wordt 15zoomaar een stelling neergeworpen, die duizenden geloovigen 16zooveel moeite heeft gekost, voordat ze de hunne worden kon? 17In waarheid: wie den bijbel meer van nabij nadert, die 18heeft het zoo gemakkelijk bij hem niet. Had Heine dezelfde 19Schrift, die hij bewierookt, gekend, hij zou er op 20gescholden hebben; dat was zijn kunst. Laat de ervaring 21spreken van ernstige bijbelonderzoekers; ze zullen 't u 22zeggen, één voor één, dat de bijbel niet de minste moeite 23gedaan heeft, om het hun gemakkelijk te maken. En dat 24er zoo op 't eerste gezicht al bitter weinig grond is voor 25de bewering van Heine, dat bij het schrijven van den 26bijbel een nauwkeurigheid valt te bewonderen, als - 27‘waarmee wij onze waschlijsten schrijven’. Juist omgekeerd, 28zoo zou men geneigd zijn te zeggen, is de conclusie van 29wie in den bijbel meer heeft gedaan dan wat bladeren 30uit verveling op een namiddag. Wie hem bestudeert, die 31vindt immers tegenstrijdigheid hier en ginds? Dien treft 32immers telkens weer dezelfde pijnlijke ervaring van onnauwkeurigheid 33bij de schrijvers in dit boek? Eer zou 34men denken aan een losweg daarheen geworpen passage, 35hier en daar, eerder aan onhandig plagiaat, ginds en elders, 36eerder aan een klakkeloos naschrijven van wat onzuivere | |
[pagina 3]
| |
1herinnering ingaf, dan aan - nauwkeurigheid, als waarmee 2de waschlijst opgemaakt wordt! 't Is om te lachen! 3Ik weet niet, of er ook zulke gedachten leven bij hen, 4die deze brochure onder de oogen zullen krijgen. In elk 5geval zal 't zijn nut hebben, ook in deze brochurenreeks 6te wijzen op vele van de plaatsen, waarop vóór en nà 7critische hand den wijsvinger gelegd heeft om u te toonen 8de tegenstrijdigheden, die, bij nauwkeurige vergelijking, de 9verschillende bijbelgedeelten ons in zeldzame naïviteit 10willen doen aanvaarden, naar men zegt. 11*** 12De tegenstrijdigheden in den Bijbel; dat is 'n prachtmotief 13geweest voor het ongeloof. Het is met den Bijbel 14gegaan als met Jezus Christus zelf. Toen het niet gelukte, 15Jezus' groote gedachten, zijn grondstellingen, zijn hoofdleeringen 16te bestrijden, toen ging men peuteren aan 'n 17enkel woordje, een enkelen zin. Toen was het niet: ‘deze 18zegt,’ maar: ‘deze heeft gezegd, eens, toen en toen, daar 19en daar: ik zal den tempel afbreken en in drie dagen 20weer opbouwen’. Niet langer Jezus' doorgaande leer, maar 21een enkel kort gezegde, moest het wapen zijn, dat uit 22Jezus' eigen mond tegen hem gekeerd werd. (Matth. 2326:61). En eerst toen men zóó ver gekomen was, en op 24grond van één enkel woord de onbetrouwbaarheid van dien 25dweper had uitgeroepen met vertoon van alle verontwaardigingstrekken, 26die men op een te voren klaargezet 27mom had kunnen schilderen, eerst toen vond men 't geraden, 28hem op de hoofdzaak, waarover 't ging, aan te 29vallen; toen eerst had men 'n aanloopje, om te bewijzen, 30dat hij toch werkelijk niet ‘de Zoon van den levenden 31God kon zijn.’ (Matth. 26:63.) 32En is nu het lot van den bijbel wel anders geweest? 33De eeuwen door heeft de vijandschap getracht, hem aan 34te vallen en te bestrijden op de hoofdpunten van wat hij 35leerde. Maar het gelukte niet. De wereld had te veel 36troost bij de Schrift gevonden, dan dat ze zich dien ontnemen 37liet op grond van 'n redeneering zonder meer. | |
[pagina 4]
| |
1Toen ging de bewegingsoorlog over in de vermoeiende 2bestrijding van het knabbel-systeem; men begon hier en 3daar 'n enkel woordje, 'n kort gezegde, 'n in 't voorbijgaan 4gemaakte opmerking aan te teekenen met het critisch 5schrijfstift en die heel voorzichtig te leggen naast 6andere gezegden van den bijbel; en 't klopte niet, werkelijk, 7't klopte niet, het een niet op het ander. De bijbel 8zat vol tegenstrijdigheden! En toen dat eenmaal vast 9stond, toen kon immers met veel méér vrijmoedigheid 10verkondigd, dat een boek, dat in de onderdeelen onbetrouwbaar 11gebleken was, toch ook in zijn groote lijnen 12geen veilige gids kon geacht worden voor den doolhof 13der mysteriën, voor de gangen, waarlangs het eeuwige 14schrijdt. 15Men ziet, het ging de Schrift als Christus. ‘Omdat zij 16de beschrijving is van de openbaring Gods in Christus, 17moet zij denzelfden tegenstand wakker roepen als Christus 18zelf. Christus heeft een kruis gedragen, en een dienstknecht 19is niet meerder dan zijn heer. De Schrift is de 20dienstmaagd van Christus. Zij deelt in zijn smaad.’Ga naar voetnoot1) 21Wel zullen we, om eerlijk te zijn, moeten blijven erkennen, 22dat hieruit niet alles verklaard is. Er zijn wel 23degelijk in den bijbel dingen, die zelfs den meest goedwillige 24voor vragen plaatsen, waarop hij maar geen antwoord 25kan vinden: daaronder ook de kwestie vaak van 26innerlijke tegenstrijdigheid. Maar toch is dat het grootste 27gevaar niet. Verreweg de meeste gevallen van wezenlijke 28of vermeende tegenstrijdigheid zijn genoteerd door 29kwaadwilligheid, die de Schrift, om haar hooge pretenties, 30niet lijden mag. En hier raken we de grondoorzaak 31van het moderne offensief en ons geloovig defensief: 32heel vaak hangt alles ervan af, hoe men zien wil, hoe men 33lezen wil. Wij willen onmiddellijk belijden, dat de navolgende 34bladzijden door een bevooroordeelde geschreven 35zijn. ‘Wetenschappelijk’ is dat volstrekt niet; dat weet de | |
[pagina 5]
| |
1schrijver ook wel. Maar toch: zonder vooroordeel is niemand. 2In verreweg de meeste gevallen zou het gelukt zijn, 3de bedenkingen te ondervangen of te weerleggen, als de 4voor-oordeelen andere waren geweest. Ook de bestrijders 5der Schrift zijn bevooroordeeld. Want ‘zonder geloof is 6het onmogelijk GodGa naar voetnoot1) te behagen,’ Hebr. 11:6; en zonder 7geloof is het even onmogelijk den duivel te behagen. Dat 8stellen we hier met nadruk voorop. 9*** 10Of het wel zijn nut heeft, vraagt iemand, aan het onderzoek 11van de tegenstrijdigheden in den Bijbel een brochure 12te wijden? 13Ik geloof het wel. Reeds uit historisch oogpunt is de 14kwestie van belang. Want al is eerst in den laatsten tijd 15met meerderen nadruk gewezen op de verschillende tegenstrijdigheden 16in den bijbel, toch heeft ook reeds vroeger 17deze aangelegenheid de aandacht getrokken.Ga naar voetnoot2) Eigenaardig 18is, dat de masorethen (d.w.z. de vertegenwoordigers 19van de oud-joodsche bestudeering van den hebreeuwschen 20tekst van het Oude Testament), die op angstvallig 21preciese wijze den Oudtestamentischen tekst hebben 22nagegaan en overal ook zelfs de geringste onregelmatigheid 23noteerden met bewonderenswaardig geduld, en die zelfs 24woorden, welke wat aanstootelijk klonken voor preutsche 25ooren, aanteekenden en andere er voor in de plaats 26brachten, toch zoo ongeveer geen enkele poging gedaan 27hebben om ‘tegenstrijdige’ berichten met elkander in 28overeenstemming te brengen. Wel dorsten zij het aan, 29verschillende bij het overschrijven der handschriften ingeslopen | |
[pagina 6]
| |
1foutjes te verbeteren, maar ingrijpende veranderingen 2durfden deze preciese heeren niet aanbrengen; vandaar 3dat ze 1 Kon. 5:6 (in de Statenvertaling 1 Kon. 4:26) 4en 2 Kron. 9:25 naast elkaar lieten staan, hoewel de 5eene plaats Salomo 40 000 en de andere 4000 span paardenGa naar voetnoot1) 6toekent; vandaar eveneens, dat ze de tegenspraak tusschen 71 Kon. 7:26 en 2 Kron. 4:5 (volgens welke berichten 8de koperen zee eerst 2000 en dan 3000 ‘bath’ water bevatten 9kon) lieten bestaan. 10Minder eerbied voor den Schrifttekst had de vervaardiger 11van het oudste strijdschrift tegen het christendom, CelsusGa naar voetnoot2) 12(ongeveer 160-180 n. Chr.), die de overgeleverde verhalen 13omtrent Christus vol innerlijke tegenstrijdigheden 14noemde,Ga naar voetnoot3) en het christelijk geloof onzin en den bijbel 15een verzameling sprookjes schold. 16Andere bestrijders van de christelijke kerk volgden Celsus 17daarin. Gevolg daarvan was, dat men zich meer en meer 18rekenschap begon te geven van de verschillende moeilijkheden 19en ze zocht te vereffenen. Zoo getroost b.v. de 20kerkvader Augustinus (354-430) zich in verscheidene van 21zijn geschriften heel wat moeite, om tegenstrijdige plaatsen 22in den bijbel zóó te verklaren, dat de moeilijkheid wordt 23opgelost.Ga naar voetnoot4) 24Na Augustinus is er geruimen tijd niet veel geschreven 25over dit onderwerp. Eerst na de kerkhervorming, die den 26bijbel uit het stof te voorschijn haalde, werd de bestudeering 27van de tegenstrijdigheden in de Schrift weer ernstig ter 28hand genomen. Luther, (1483-1546), beslist als altijd, verklaarde 29ronduit: ‘De Schrift kan niet tegen zichzelf zijn. 30Ze stemt in alles overeen.’Ga naar voetnoot5) Toch gaf hij toe, dat er wel | |
[pagina 7]
| |
1berichten waren, die niet met elkander te rijmen waren; 2doch deze raakten de leer niet, ze betroffen niet de hoofdzaken, 3waar het om ging, en daarom vond hij het niet 4noodig, zich het hoofd te breken over die kleine oneffenheden 5in de evangeliën b.v. Na hem kwamen er echter anderen, 6die dat wel noodig vonden. Zoo b.v. is de poging, door 7Augustinus begonnen, om de evangelische verhalen tot 8één geheel saam te weven, en voortgezet door Joh. Gerson 9(schrijver van een evangeliënharmonie, gestorven 1429), 10weer met vernieuwde belangstelling opgenomen door 11Andreas Osiander (zijn ‘harmonie’ verscheen in 1537), die 12niet de geringste tegenspraak van het eene evangelische 13bericht tegen het andere mogelijk achtte; door Calvijn 14(1509-1564), die nogal vrij te werk ging; en niet het 15minst door Chemnitz (1522-1586), wiens ‘harmonie der 16vier evangelisten’ na zijn dood is voortgezet door Polycarpus 17Leyser (1552-1610) en Joh. Gerhard (1582-1637).Ga naar voetnoot1) 18Strenger dan iemand heeft later Abr. Calovius (1612-1686), 19een bestrijder van Hugo de GrootGa naar voetnoot2), de onvoorwaardelijke 20feilloosheid van den Bijbel verdedigd, ook alweer 21door inzonderheid de berichten der evangeliën te rangschikken 22tot één samenhangend geheel. 23Ontkend kan niet worden, dat al deze pogingen van 24veel vernuft getuigden. Toch heeft deze ‘harmonistiek’ 25zich wat te veel blindgestaard op de vier evangeliën, en 26de andere bijbelboeken, die ook wel schijnbare of wezenlijke 27tegenstrijdigheden bevatten, zoo goed als onbesproken 28gelaten. Toen dan ook straks het Oude Testament meer 29bestudeerd werd, bleek al ras, dat al de schittering van 30geleerdheid, die in deze evangeliënharmoniën bekoorde, 31de wereld niet kon overtuigen van de onfeilbaarheid van | |
[pagina 8]
| |
1den bijbel. En toen dan ook eenmaal de bekende arts 2Jean Astruc (1684-1766), de vader van de Pentateuchcritiek, 3de eerste 5 boeken van het O.T. uiteen begon te 4rafelen, en ook op onderscheiden tegenstrijdigheden den 5vinger legde, was de piëteit, die tot nu toe tot voorzichtigheid 6had gemaand, als 't er op aankwam, de Schrift te 7beschuldigen, voor goed zoek geraakt.Ga naar voetnoot1) Sedert heeft men 8met het ontleedmes der critiek heel wat verdachte plekjes 9in het lichaam der Schrift bloot gelegd en, gewapend met 10den critischen microscoop, tallooze vlekjes aangewezen, 11die de ‘heiligheid’ der Schrift voor altijd zouden kunnen 12afwijzen als een al te verouderd verzinsel. Niet ten onrechte 13sprak Delitzsch van Widerspruchsjägerei; 't werd 14wezenlijk een jacht op tegenstrijdigheden. En verschillende 15moderne geesten verspreidden straks de zegebulletins van 16het bijbeloffensief maar al te gretig. 17Het zou ons te ver voeren, wilden we een overzicht 18geven van de litteratuur over dit onderwerp.Ga naar voetnoot2) Het gegevene | |
[pagina 9]
| |
1moge volstaan om te bewijzen, dat reeds uit historisch 2oogpunt het onderzoek naar de beteekenis en het recht 3van de aanklacht, dat de bijbel met zichzelf in strijd is, 4van belang moet zijn. 5*** 6Maar is nu ook op zichzelf beschouwd, deze aangelegenheid 7zooveel dikke folianten en zulk een heirleger 8van brochures waard geweest? Beteekent het nu wezenlijk 9zooveel, of de bijbel hier en daar zichzelf al weerspreekt? 10 11Er zijn er, die op deze vraag ontkennend antwoorden. 12Volgens de moderne theologie b.v. is het volstrekt niet 13noodig, de kleinere of grootere oneffenheden in den bijbel 14op te sporen en glad te strijken, als 't kan. Een boek, zóó 15samengesteld, en waaraan zóó verscheidene menschen uit 16zoo uiteenloopende tijden gewerkt hebben, wie zou daarin 17alles zóó secuur verlangen als in de kronieken van een 18archivaris? Reeds tusschen Genesis 2-3 en Genesis I, 19waar twee nog al tamelijk uiteenloopende scheppingsverhalen 20gegeven worden, ligt een niet te overbruggen 21kloof, zoo zegt de moderne. ‘Als er nu zoo groot onderscheid | |
[pagina 10]
| |
1is reeds in eenzelfde boek, hoeveel verschillen dan 2niet de onderscheiden boeken van Oude en Nieuwe Testament, 3de 66 geschriften, op gezag van de Kerk samengevoegd 4en door de hulpmiddelen der techniek in een 5kaft gebonden, maar in werkelijkheid eerder een bibliotheek 6dan een boek, eerder een letterkunde dan een geschrift 7te noemen!’Ga naar voetnoot1) En daarom, men bestudeere den 8bijbel als ieder ander boek, niet zonder reverentie, en dan 9zal hij voor ieder wat hebben, en groot zal niettemin zijn 10opvoedkundige waarde blijken; ‘niet de preekstoelbijbel 11en niet de huisbijbel,.... maar de Bijbel zelf, onvertheologiseerd, 12het wonderlijke, barbaarsch-geniale, goddelijktegenstrijdige 13boek, het document des levens’.Ga naar voetnoot2) 14Bevreemdend zal echter voor menigeen zijn, dat ook 15onder de rechtzinnigen het onderzoek naar de innerlijke 16contradictie in den bijbel tijdverspilling geacht wordt. 17Toch is dit zoo. Juist de verwrongen orthodoxie van vele 18secten heeft van de Schrift meermalen veel kwaad gezegd. 19Door al de eeuwen der kerkhistorie heen zijn de sporen aan 20te wijzen van een eenzijdig spiritualisme, dat, om zijn 21afwijkingen van de schrift goed te praten, zich erop beroemde, 22een inwendig licht te dragen, dat helderder nog 23was dan het uitwendig licht, in de letter van den bijbel. 24De bijbel was maar eene doode letter; het licht van den 25absoluten Geest straalde wel in de lamp der Schrift, 26maar 't werd tegengehouden en verdonkerd door de 27dichte kap van beschreven papier. Er was veel onzuivers 28in; de papieren paus was net zoo min onfeilbaar als de 29paus van vleesch en bloed op den stoel van Rome. In 30vele mysticistische secten der middeleeuwen is een geluid 31als dit te vernemen; het sterkst echter spreekt het zich | |
[pagina 11]
| |
1uit in de kringen der Anabaptisten of Wederdoopers, die 2in de eerste decenniën na de Kerkhervorming van 1517 3zijn opgetreden. Voor de Schrift hadden dezen al zeer 4weinig respect. O zeker, niemand onder hen zou den 5bijbel groote waarde ontzeggen als een hulpmiddel om tot 6Godskennis te komen. Maar meer dan een hulpmiddel 7voor ‘eerstbeginnenden’ was hij toch niet; en hoe verder 8men kwam in de lofzegging op eigen grillige vondsten 9eener overprikkelde religie, die van de ware niet anders 10dan caricatuur was, hoe meer de achting voor den bijbel 11wijken moest. De bijbel was toch maar een Babel, en wie 12wil, mag dan het woord Babel wel afleiden van bab-êl, 13bab-ilu, een poort om daardoor heen te gaan ter Godsontmoeting; 14wie het verkiest, mag even goed het woord 15in verband brengen met babbelen, en wie eindelijk er den 16zin van Genesis 11:9, verwarring, aan wil hechten kan 17ook zijn gang gaan; want in elk geval zal een wederdooper 18hem gelijk geven; den naam Babel kan men volgens hem 19in deze drievoudige beteekenis den Bijbel wel geven. Zoo 20moest de vernedering der Schrift de verheerlijking van wat 21men zelf doorleefde en van wat men den naam ‘inwendig 22geesteslicht’ geven durfde, dienen. Rondweg werd dan ook 23de Schrift een ongeestelijk, duister boek gescholden, vol 24tegenstrijdigheden; men kon ze op den duur wel afschaffen; 25en althans de geestelijke mensch kon de krukken van 26den bijbel wel verre wegwerpenGa naar voetnoot1). 27Dat een aanval op den Bijbel nog volstrekt niet een 28offensief tegen religie of christendom of ‘geloof der gemeente’ 29beteekent, is op andere gronden en natuurlijk in 30heel anderen trant den laatsten tijd ook betoogd door de 31ethischen, die voor zich eveneens een plaats onder de | |
[pagina 12]
| |
1orthodoxen opeischen. Hun standpunt is, dat enkele vlekjes 2in den bijbel zijn schoonheid geen kwaad doen. Gods 3Woord is in den bijbel; maar de bijbel, zoo als hij daar 4ligt, is nog niet Gods Woord. Men neme dus het echte 5Woord Gods eruit, en late de rest wat ze is. Het is met 6de Schrift als met den Dom van Keulen; er zijn wel enkele 7gebreken in dat gebouw; ‘van buiten heeft men er 8een wachthuisje tegen aangebouwd; bovendien is er één 9steentjen gevallen uit dezen pilaar en drie uit gindschen. 10Dan is daar verder een nieuwerwetsch deurtjen aangebracht, 11dat toegang geeft tot een stovenhok.’ En zeker, 12ge geeft het toe: ‘het wachthuisjen moet eigenlijk weg; 13die deur van het stovenhok eigenlijk vervallen; dat ééne 14steentjen en die drie er ingemetseld worden..... maar 15.... er is toch maar éen Dom van Keulen en die Dom is 16heerlijk.’Ga naar voetnoot1) Ieder voelt, waar dit heen moet. De bijbel, zoo zegt 17de ethische, moet in zijne groote lijnen worden bestudeerd. 18Dan vindt ge in hem de verhevenheid van goddelijke 19bezinning. En bekommer u maar niet over enkele ‘kleine 20mankementen’; Gods Woord is in den bijbel; er is toch 21maar éen bijbel en die bijbel is heerlijk.Ga naar voetnoot2) 22*** 23Kan nu echter ook een gereformeerde zich even rustig 24neerleggen bij het feit van de ware of gewaande tegenstrijdigheden 25in den bijbel? Volstrekt niet. Voor den gereformeerde 26geldt nog steeds het woord zijner belijdenis: 27‘alle deze boeken’ (de 66 kanonieke) ‘alleen ontvangen 28wij voor heilig en kanoniek;.... en wij gelooven zonder 29eenige twijfeling al wat daarin begrepen is; inzonderheid, 30omdat ons de H. Geest getuigenis geeft in onze harten, | |
[pagina 13]
| |
1dat zij van God zijn; en dewijl zij ook het bewijs van dien 2bij zich zelve hebben.’ (art. 5 Ned. Gel. Bel.) 3Neen, een gereformeerde kan zich niet vinden in de 4luchthartigheid, waarmee de modernen over de moeilijkheden 5in den Bijbel heenloopen. De Schrift is hem het 6Woord van God. Valt zij, dan valt ook zijn geloof; en 7zijn val zal groot zijn. En evenmin kan hem bekoren de 8theorie van het inwendig licht, dat in de anabaptisten zijn 9lofzeggers gevonden heeft. Juist omgekeerd moet al wat 10hij zelf doorleeft, hem getoetst worden aan de Schrift. Ten 11laatste: ook het ethische standpunt bekoort hem niet. 12‘Wie op het zelfde oogenblik wil vasthouden als (de 13ethische) Prof. Valeton: den Bijbel als Gods Woord en den 14Bijbel als een verzameling van legenden en gekleurde 15verhalen, moet vervallen tot sophistische redeneeringen;’ 16dit woord van een moderneGa naar voetnoot1) zal een gereformeerde van 17harte onderschrijven. En wanneer Prof. Dr. Is. v. Dijk 18hem den raad geeft, om den bijbel toch maar te lezen 19zooals men de gedichten van den ouden Homerus leest: 20indrinkende zijn schoonheid, zonder te vitten op ‘onjuistheden 21en dwalingen’,Ga naar voetnoot2) dan moet ook dit advies door 22hem worden afgewezen. Want de helden van Homerus 23laten hem koud; maar de held van den bijbel, Jezus 24Christus zelf, is immers zijn profeet, priester en koning? 25Als die Christus het O. Test. in al zijn deelen als Gods 26Woord heeft aangenomen, ja zelfs op de letter daarvanGa naar voetnoot3) 27zich beroepen heeft, en niet alleen op de groote, fundamenteele 28gedachten van het Oude Testament, wie zou hij 29dan zijn voor zijn eigen besef, als hij door dit vers een 30streep haalt, en achter dat woord een vraagteeken zet; als | |
[pagina 14]
| |
1hij, zonder eenige verlegenheid, tegenstrijdigheid op tegenstrijdigheid 2in het O.T. aanneemt en dan toch dien Jezus, 3die lang zoo wijs niet was als hij, als zijn hoogsten profeet 4erkent? Ja, kan hij het woord der apostelen, die 5Jezus Christus hebben aangewezen als den verzoener van 6zijn zonden, nog langer vertrouwen schenken, wanneer 7hij in zijn hoogheid eens voor goed heeft uitgemaakt, dat 8heel de Schrift van Genesis tot Openbaring een conglomeraat 9is vol van verwarring en innerlijke verdeeldheid 10tegen zichzelf, terwijl die simpele apostelen toch zich op 11die schrift gronden, tot in ‘tittel en jota’Ga naar voetnoot1) toe haar gezag 12erkennende? Immers neen? Wie in het kleinere, den 13bijbel, dwaalt, die kan in het grootere, Christus, zijn leidsman 14niet zijn. Wie de dienstmaagd, de Schrift, niet heeft 15kunnen verstaan, hoe zou die den meester, ‘Christus’, 16hebben kunnen begrijpen? 17Voor den gereformeerde - dat moet hij maar rondweg 18erkennen - is het vraagstuk, of de Schrift zichzelf op 19ernstige wijze tegenspreekt, van het grootste belang. De 20volgende bladzijden zullen trachten, op die vraag een 21antwoord te geven. Onbevooroordeeld zijn we niet; dit 22werd reeds gezegd; toch zullen we ons trachten te wachten 23voor ‘kunstenarijen’, waarvoor Busken HuetGa naar voetnoot2) zoo bang 24is, en die, niet steeds ten onrechte, telkens weer de punten 25van aanklacht zijn geweest tegen orthodoxe verdedigers 26van de heilige Schrift. 27*** 28Wie nu den bijbel neemt, gelijk hij daar voor ons ligt, 29die kan op de vraag, of hij zichzelf tegenspreekt, niet 30anders dan bevestigend antwoorden. Met die ‘belijdenis’ 31beginnen we. 32We behoeven slechts te wijzen op de reedsaangehaalde 33plaatsen 1 Kon. 4:26 en 2 Kron. 9:25, volgens welke 34Salomo eerst 40000 en dan weer 4000 span paarden had; 35en evenzoo op 1 Kon. 7:26 en 2 Kron. 4:5, waar | |
[pagina 15]
| |
1achtereenvolgens gezegd wordt, dat de koperen zee in den 2tempel, een groot vat, inhield 2000 en ook 3000 ‘bath.’ 3De pogingen, die b.v. de kantteekeningen op de Statenvertaling 4doen tot vereffening van deze berichten, maken 5den indruk van een noodsprong en stuiten reeds af op 6het feit, dat de berichten in andere onderdeelen volkomen 7eenstemmig bedoelen te zijn. 8Over zulke oneffenheden behoeft men zich evenwel 9niet ongerust te maken. Ze zijn te verklaren uit het feit, 10dat de oorspronkelijke handschriften van den bijbel verloren 11gegaan zijn, en dat door het veelvuldig overschrijven 12van de handschriften wel eens kleine onjuistheden bij 13wijze van vergissing ingeslopen zijn. Een verstandige 14tekstcritiek (heel wat anders dan bijbelcritiek) kan dan ook 15in dezen wel spoedig de juiste, door den schrijver bedoelde, 16lezing opsporenGa naar voetnoot1) Zoo blijkt b.v. in het geval van 171 Kon. 4:26 de lezing 4000 span paarden de juiste te zijn. 18(vgl. 1 Kon. 10:26 en 2 Kron. 1:14). | |
[pagina 16]
| |
1Op deze wijze kan men b.v. ook verklaren, dat David 2niet langer dan 40 Jaar geregeerd heeft (2 Sam. 5:4, 31 Kon. 2:11), terwijl toch in 2 Sam. 15:7 van zijn 4zoon Absalom verhaald wordt, dat deze na verloop van 540 jaar den opstand tegen David begon. Reeds het feit, 6dat Absalom geboren werd te Hebron na de troonsbestijging 7van David (2 Sam. 3:3, 1 Kron. 3:2) pleit voor 8de opvatting, dat hier niet van 40, doch van 4 jaar sprake is 9geweest (waarschijnlijk de 4 jaar, die verliepen tusschen zijn 10verzoening met David, 2 Sam. 14:33, en zijn revolutie),Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 17]
| |
1zooals enkele oude vertalingen en ook Josefus willen. 2Volgens denzelfden gedachtengang kan men de mededeeling 3van Richt. 18:30, volgens welke te Dan een 4priestergeslacht van levietische afkomst gebleven is (na 5Jonathan) totdat ‘het land’ gevankelijk is weggevoerd, 6zonder den tekst geweld aan te doen, met de feiten in 7overeenstemming brengen door, inplaats van ‘het land’ 8te lezen: ‘de ark’. De levietische nakomelingen van Jonathan 9bleven te Dan, tot de wegvoering van de ark door de 10Filistijnen, 1 Sam. 5. Tot de (assyrische) ballingschap 11kunnen zij zich niet te Dan hebben gehandhaafd, zooals 12onze vertaling schijnbaar wil zeggen, omdat deze onderstelling 13in strijd zou zijn met de oprichting van een kalverdienst 14te Dan, geoefend door niet-levietische priesters 15in de dagen van Jerobeam (1 Kon. 12:29, 31). 16Een kleine schrijffout van een overschrijver schijnt ook 17veroorzaakt te hebben de tegenstrijdigheid in de berichten 18omtrent Jojachins ouderdom bij het aanvaarden der 19regeering. Volgens 2 Kron. 36:9 was hij toen 8 jaar oud, 20maar dit is in strijd met 2 Kon. 24:8, dat als zijn leeftijd 21bij de troonsbestijging 18 jaar vermeldt, en ook met 22Ezechiël 19:5-9 (indien althans daar gedoeld wordt op 23Jojachin en niet op Zedekia); daar toch wordt iemand 24geteekend, die blijkens zijn gewelddaden geen knaap van 258 jaar kan geweest zijn. Vermoedelijk is in 2 Kron. 36:9 26‘het cijfer 10, dat oorspronkelijk bij 8 stond, verplaatst 27achter 3 maanden en toen heeft men weer achter het telwoord 2810 het woord “dagen” ingevoegd.’Ga naar voetnoot1) Bedoeld is 29dan ook in 2 Kron. de opgave van 18 jaar. 30Om kort te gaan, als men den tekstcritischen weg volgt, 31maar dan natuurlijk alleen, in zooverre de Schrift zelf dit | |
[pagina 18]
| |
1van ons eischt, kan men zonder eenig bezwaar tegenstrijdigheden 2als de genoemde oplossen; kan men eveneens 3verklaren, dat de profetie van de 30 zilverlingen gegeven 4is door Zacharia (11:12 en 13) terwijl Mattheus 527:9 ze toeschrijft aan JeremiaGa naar voetnoot1) (vgl. de noot op bl. 15); 6of dat dezelfde man nu eens Heleb, dan weer Heled genoemd 7wordt (2 Sam. 23:29 en 1 Kron. 11:30; de 8oud-hebreeuwsche letterteekens voor b en d geleken zeer 9veel op elkaar). 10Soms is het wel ondoenlijk, aan iets anders te denken 11dan aan een schrijffout bij 't copieëren der handschriften; 12zoo b.v. in 't geval van 2 Sam. 8:4, volgens welk bericht 13David van Hadadezer 1700 ruitersGa naar voetnoot2) gevangen nam 14in tegenstelling met het bericht in 1 Kron. 18:4, dat van 157000 gevangen genomen ruiters spreekt. Deze hypothese 16is tenminste verstandiger dan die van de kantteekenaren, 17die van de 1700 ruiters in den grondtekst eerst 1000 afnemen 18en dan de overblijvende 700 opb!azen tot 7000, 19door iedereen van die 700 te maken tot een ‘rot van ruiters, 20elk rot bestaande uit tien, makende alzoo te zamen 217000 ruiters.’ Op die manier kan men alles vereffenen; 22maar al te groote eerbied voor den tekst zelf is dat toch | |
[pagina 19]
| |
1niet. Onze vaderen stonden nu en dan nogal ‘vrij’ tegenover 2den tekst.Ga naar voetnoot1) 3Soortgelijke moeilijkheid doet zich voor in 2 Sam. 410:18, vergeleken met 1 Kron. 19:18. De eene tekst 5spreekt van 700 krijgswagens en 40000 ruiters, de andere 6van 7000 krijgswagens en 40000 man voetvolk. De poging 7om van de 700 wagens 7000 ruiters te maken, door op 8elken wagen 10 ruiters te denken (zoo o.a. Kantt.) stuit 9af op het feit, dat een strijdwagen bediend werd door 3 10personenGa naar voetnoot2). Ook hier moet men wel haast slordigheid van 11een overschrijver aannemen. 12Trouwens, de getallen in de historische boeken van het 13O.T. zijn vol moeilijkheden. Behalve de reeds genoemde 14kan nog gewezen worden op 2 Kon. 8:26 (Ahazia is 1522 Jaar oud bij zijn troonsbestijging) en 2 Kron. 22:2 16(niet 22, maar 42 jaar.) ‘Hoe deze beide plaatsen eigenlijk 17zijn te vergelijken, is zeer duister’, dat erkennen zelfs 18de kantteekeningenGa naar voetnoot3) op 2 Kron. 22:2. Ook vraagt de 19aandacht 2 Kron. 16:1, dat Baësa van Israël laat optrekken 20tegen Juda in het 36e jaar van de regeering van 21Asa, hoewel in 1 Kon. 16:8 (vgl. 15:33) Baësa's dood 22reeds in het 26e jaar van Asa's koningschap vermeld is. 23Evenzoo de mededeeling van 1 Kon. 7:15 (vgl. 2 Kon. 2425:17 en Jer. 52:21), dat de beide koperen zuilen in 25Salomo's tempel 18 el hoog waren, waartegen 2 Kron. 263:15 (35 el) in strijd komt, wanneer men althans geen ellen | |
[pagina 20]
| |
1rekent ‘naar de maat des heiligdoms,Ga naar voetnoot1) die nog eens zoo 2lang waren als de gemeene ellen’ (Kantt. op 1 Kon. 37:15). Niet minder treft het, dat volgens 2 Sam. 24:13 4een 7-jarige,Ga naar voetnoot2) en volgens 1 Kron. 21:12 een 3-jarige 5hongersnood als mogelijke strafoefening Gods door Gad 6David wordt voorgehouden. - In alle deze gevallen kan 7de moeilijkheid worden verklaard door de onderstelling, 8dat bij 't overschrijven der getallen onwillekeurig foutjes 9ingeslopen zijn. Ieder, die Hebreeuwsch kent, weet, hoe 10licht dat gebeuren kan en hoe een kleine verandering in 11een letterteeken soms een heel ander getal geeft. Van 12opzettelijke getallenvervalsching door de schrijvers zelfGa naar voetnoot3) 13is hier geen sprake. 14Toch mag men niet al te gauw tekstbederf aannemen 15om zich van de moeilijkheden af te maken. Er blijven, 16ook in de opgave van getallen, vele gevallen over, die 17bij nader inzien wel kùnnen verklaard worden. Men heeft 18wel wat al te spoedig soms zich het verwijt van C. van 19Rie waardig gemaakt (a.w. II, 111): ‘Als men ergens geene 20bekwaame oplossing van eene schynstrydt konde vinden, 21waare het wel gemakkelyk, het zwaart van Alexander te gebruiken, 22dat is, den knoop door te hakken, en slegts te zeggen, 23daar is gefeilt’. Zoolang men kan, heeft men schijnbare 24verschillen te vereffenen zonder tekstcritische vondsten. | |
[pagina 21]
| |
1Wij wijzen b.v. op Ezechiël 33:21. Daar wordt gezegd, 2dat het bericht van Jeruzalems val Ezechiël en de ballingen 3aan den Kebar eerst in de 10e maand van het 4twaalfde jaar na Ezechiëls wegvoering onder Jojachin bereikte. 5Velen achten dit in strijd niet alleen met Jerem. 39:2, 6waar de val van Jeruzalem wordt gesteld in de 4e maand 7van het elfde jaar na de wegvoering van Ezechiël,Ga naar voetnoot1) zoodat 8de bode met het bericht van Jeruzalems inneming 1½ 9jaar onderweg zou zijn geweest (doch wat weet men van 10de toenmalige verkeersmoeilijkheden af?); - doch vooral 11met Ezech. 26:1 en 2, waar Ezechiël reeds in het elfde 12jaar de zekerheid van den ondergang van Jeruzalem blijkt 13te bezitten. Inzage evenwel van deze laatste plaats maakt 14duidelijk, dat de profeet door openbaring reeds wist en verkondigde, 15wat hem eerst later als historisch feit bericht 16werd. Hier is dus geen strijd in de berichten.Ga naar voetnoot2) 17Op soortgelijke wijze kan men vereenigen vele andere, 18schijnbaar onverzoenlijke berichten. Nauwkeurige bespreking 19is in deze beknopte brochure niet mogelijk. We stippen 20slechts aan. De tegenstrijdigheid tusschen 2 Kon. 1:17 en 218:16 kan worden opgelost door aan te nemen, dat Josafat 22enkele jaren voor zijn dood zijn zoon de regeering overdroeg; 23en ook kan zoo worden opgelost de moeilijkheid, die een 24vergelijking van 2 Kon. 1:17 met 3:1 en 1 Kon. 22:52 | |
[pagina 22]
| |
1oplevert.Ga naar voetnoot1) - Dat voorts het verschil in de opgaven van 2de einduitkomst der volkstelling onder David (volgens 2 3Sam. 24:9 voor Israël 800 000, voor Juda 500 000 strijdbare 4mannen; doch naar 1 Kron. 21:5 voor Israël 51100 000, voor Juda 470 000) uit verschillenden maatstaf 6bij de berekening te verklaren zou zijn,Ga naar voetnoot2) behoeft evenmin 7tot de onmogelijkheden gerekend te worden. Zoo kan 8misschien 2 Sam. 24:14 (David betaalt Oman 50 sikkelen 9zilver) met 1 Kron. 21:25 (600 sikkelen goud) aldus 10worden gerijmd, dat de eerste prijs alleen betaald is voor 11het land met de runderen, de tweede voor het stuk grond 12met alle toebehoorende goederen. (Het verschil blijft evenwel 13belangrijk: f 85. - en f 16.200. - volgens Leidsche 14Vert.; niet onmogelijk is dus corruptie van den tekst). 15*** 16Men ziet, dat ook onzerzijds het bestaan van tegenstrijdigheden 17in de Schrift wordt toegegeven. Maar dan voegen 18we aanstonds er bij: in de Schrift, zooals die n.l. na 19eeuwen tot ons gekomen is. Wij, gereformeerden, aanvaarden 20niet, dat in de oorspronkelijke handschriften die fouten 21gestaan hebben. Onze erkenning van tegenstrijdigheden, 22die langs tekstcritischen weg tot oplossing kunnen gebracht 23worden, dingt dus niets af op de autoriteit van den bijbel. 24Dwaze triumflachjes als in het boekje van ‘de Dageraad’ 25(zie lectuur opgave bl. 8) zooals: ‘hier heeft de Heilige 26Geest zich verschreven’ (bl. 16), of: ‘hier heeft de Heilige 27Geest zich verteld’ (bl. 17) zullen een gereformeerde 28niet van de wijs brengen, al geeft hij ook sommige dingen 29toe. Want wat de een of andere overschrijver van het 30origineel gemaakt heeft, kan de waarde van het oorspronkelijke | |
[pagina 23]
| |
1handschrift (het z.g. autographon) niet verminderen. 2De tekstgeschiedenis is dan ook het vonnis over het tekstgericht. 3Want ze bewijst ons, dat niet de H. Geest zich 4‘verschreven of verteld’ heeft, doch hoogstens de mensch, 5door wiens hand de Schrift gegaan is, niet zonder bezoedeld 6te worden. En steeds zal het een wonder blijven, dat 7na zóóveel lotgevallen, de tekst van den bijbel nog zóó 8goed bewaard is gebleven.Ga naar voetnoot1) Een gezonde tekstcritiek is 9dan ook de grootste vijandin van de bijbelcritiek. 10Men zal begrijpen, dat na al het bovenstaande, wij ons 11niet zoo druk maken over de vele spotwoorden, die al in 12verband met de getallen van het O.T. geschreven zijn. 13Nauwkeurige vergelijking ondervangt menig bezwaar.Ga naar voetnoot2) 14Zoo behoeft de opgave van Richt. 20:2, 15 en 17 (400 000 15gewapenden van Israël en 26 000 van Benjamin) nog niet 16te strijden met opgaven als van Ex. 12:37, Num. 26:51, 172 Sam. 24:9. ‘Misschien’ ook ‘zijn buitensporige getallen, 18zooals in 2 Kron. 13:3 en 17:800 000 man strijdende 19voor Israël, 400 000 voor Juda, waarbij 500 000 van eerstgenoemde 20verslagen vielen, indien ze niet corrupt zijn, 21te beschouwen als ronde cijfers voor het geheel of de 22helft der betrokken legers (vgl. 2 Sam. 24:9)’.Ga naar voetnoot3) Niet 23onmogelijk ook, dat het verschil tusschen Ps. 60:2 (12 000 24Edomieten in Davids tijd geslagen in het Zoutdal) en 2 Sam. 258:13,Ga naar voetnoot4) vgl. 1 Kron. 18:12 (18 000 Edomieten verslagen), | |
[pagina 24]
| |
1aldus kan worden verklaard, dat het eene cijfer het resultaat 2van één, het andere dat van meer dan één militaire 3expedities melden wil. Evenmin behoeft men te lachen om 4de onderstelling, dat Num. 25:9 en 1 Cor. 10:8 (aan 5de ‘plaag’ na de vereering van Moabs afgod Baäl-Peor 6stierven resp. 24 000 en 23 000 Israëlieten) aldus overeenstemmen, 7dat Num. 25 ook meerekent degenen, die op 8bevel van Mozes geëxecuteerd zijn (vs. 3, 4) terwijl 1 Cor. 910 alleen zou noemen degenen, die door de ‘plaag’, dus 10niet door menschenhand stierven.Ga naar voetnoot1) 11Wij zouden over de getallen en de chronologische opgaven 12in den bijbel wel meer kunnen zeggen. Maar onwillekeurig 13zouden we vervallen in de fout van de leeraars op Creta, 14tegen wie Paulus waarschuwt, omdat ze zichzelf en anderen 15vermoeiden met ‘geslachtsrekeningen’, die toch geen einde 16vinden, die geen nut doen en tot dwaze haarkloverijen leiden 17(Titus 3:9, vgl. 1 Tim. 1:4). Met schoolmeesterachtigheid en 18jaartallensommetjes redt men zijn geloof toch niet. De wijze 19trouwens, waarop men vaak getracht heeft, te bewijzen, 20dat het eene jaartal op het andere, het eene cijfer op het 21andere niet klopte, herinnert maar al te vaak aan het teekenachtige 22woord: ‘uitzoekerijen’, dat Paulus in 1 Tim. 1:4 23eigenlijk gebruikt (‘twistvragen’ zegt onze vertaling). Dat 24er moeilijkheden zijn, wie zou het ontkennenGa naar voetnoot2)? Maar | |
[pagina 25]
| |
1men kan alles toegeven, wat wij tot nu toe hebben toegestemd 2en zelfs nog wel op meer punten tegenstrijdigheden 3aannemen, die op deze wijze ontstaan zouden zijn, 4zonder ook maar in iets de autoriteit der Schrift prijs te 5geven. Evenmin als men tegenwoordig den schrijver toerekent, 6wat de zetter verkeerd doet, evenmin mag men 7met een beroep op foutjes, als we boven genoemd hebben, 8den bijbel beschuldigen van onbetrouwbaarheid. Gelijk 9in het schimpdicht van Vondel op Haan Kalkoen (Jacob 10Trigland) deze zijn vrouw om haar misdrijf slaat, hoewel 11hij weet, dat ze eigenlijk 't niet helpen kan, en dat alleen 12maar doet om toch vooral eerlijk te schijnen en onpartijdig, 13zóó doet tegenwoordig de dilettant-bijbelbestrijder 14ook. En als ge hem dan er op wijst, dat de bijbel zelf 't 15toch niet helpen kan, wat een of andere overschrijver van 16hem maakte, dan: ‘Swijgt (seyde hy) ik volg mijn ordonnantie
Om niet suspect te zijn van tolerantie’.
19En een wijs mensch antwoordt maar niet veel in zoo'n 20geval. Barbertje moet immers toch hangen? 21*** 22En zoo zijn er wel meer van die z.g. tegenstrijdigheden, 23waarover men zich niet zoo heel druk behoeft te maken. 24Ik denk hier aan den ophef, waarmee men den slapenden 25God van Psalm 44:24 (vgl. Num. 10:35 en de talrijke 26psalmwoorden, die van den opstaanden en ontwakenden 27God spreken) vergelijkt met dien van Ps. 121:4, die 28sluimert noch slaapt; eveneens aan de poging, om den 29vergetenden God van Ps. 13:2 te stellen tegenover Hem, 30‘wiens oogen de gansche aarde doorloopen’. (Zach. 4:10, 30 | |
[pagina 26]
| |
1Spr. 15:3 enz.); of den God, die naar beneden afdaalt, 2om het doen der menschen in oogenschouw te nemen, 3(Gen. 11:5; 18:20, 21) tegenover Hem, die alom tegenwoordig 4(Jer. 23:24, Ps. 139:7-10) en alwetend is (Ps. 94:9, 52 Kron. 16:9 enz.). En dan het ‘berouw’Ga naar voetnoot1) van God 6(Gen. 6:6, Ex. 32:14, 1 Sam. 15:11, 2 Sam. 24:16, 7Hosea 11:8), is het niet in flagranten strijd met de onveranderlijkheid, 8de onberouwelijkheid van zijn besluit? 9(Num. 23:19, 1 Sam. 15:29, Jer. 4:28, Jac. 1:17). 10Of komt niet de naïeve voorstelling van het rusten van 11God (Ex. 20:11, 31:7, Gen. 2:2) in strijd met het 12verheven woord, dat de Schepper van het heel-al niet 13moede wordt? (Jes. 40:28, vgl. Joh. 5:17). Kan ook 14de voorstelling van een lijdenden en bedroefden God (Ps. 1578:40, 95:10, Jes. 63:10, Ef. 4:30 enz.) wel bestaan 16met de herhaalde verzekering (1 Kron. 16:27. Ps. 96:6, 17104:1, 1 Tim. 1:11, 6:15) dat de transcendente, zichzelf 18genoegzame God ‘sterkte en vroolijkheid’ geniet en is? | |
[pagina 27]
| |
1Op al deze bezwaren - men kan ze heusch zwart op 2wit in de geschriften van de bijbelbestormers vinden! - 3hebben wij niet meer te antwoorden, dan dat we hier te 4doen hebben met z.g. anthropomorfismen, d.w.z. met uitdrukkingen, 5die van God op menschelijke wijze spreken 6en Zijn bovenmenschelijk leven en doen levendig voorstellen 7met behulp van menschelijke beelden en uitdrukkingswijzen. 8Niemand denkt eraan, termen als van den 9slapenden, vergetenden, afdalenden, berouw hebbenden, 10(uit)rustenden en bedroefden God letterlijk op te vatten.Ga naar voetnoot1) 11Wie met dergelijke ‘bezwaren’ komt aandragen, moge 12als orakel gegolden kunnen hebben in den tijd van de 13peuterzieke Schriftgeleerden en rabbijnen (want ook zij 14stootten zich aan dergelijke uitdrukkingswijzen en namen 15ze wegGa naar voetnoot2) bij hun poging tot idealiseering van het Godsbegrip), 16in onzen tijd, waarin weer de kunst de plastiek der 17mystiek wil zijn, zal men om zijn ‘tegenstrijdigheden’ 18slechts kunnen glimlachen. Waarlijk, de oude joodschalexandrijsche 19schrijver Aristobulus was wijzer dan het op 20‘eenige joodsche priesters en Schriftgeleerden’ smalende 21bestuur van de vereeniging ‘de Dageraad’. Want Aristobulus 22(± 170-150 vóór Chr.) wist al, hoe zulke anthropomorfismen 23bedoeld zijn,Ga naar voetnoot3) maar in het jaar 1916 na Chr. 24tracht ‘de Dageraad’ in een brochure over tegenstrijdige 25teksten den bijbel bespottelijk te maken.... te beginnen 26met dergelijke anthropomorfismen! Arme tobbers.... 27Bij meer gelegenheden trouwens verraadt het zoeken 28van een stok om den hond te slaan den opzet der bijbelbestrijders 29maar al te duidelijk. Kan men b.v. in ernst | |
[pagina 28]
| |
1volhouden, dat Ps. 60:2 in strijd is met 2 Sam. 8:13, 14 2(zie noot 4 op bl. 23) en met 1 Kron. 18:12, omdat in 3deze drie plaatsen eerst Joab, dan David, eindelijk Abisai 4worden vermeld als overwinnaars van de Edomieten in 5het Zoutdal? Wanneer men bedenkt, dat b.v. ook in den 6oorlog tegen de Ammonieten Abisai als bevelhebber optrad 7onder oppercommando van zijn broeder Joab (2 Sam. 810:10), is het dan hier ook niet mogelijk, dat Abisai, 9onder Joab als Davids generaal, slag leverde, zoodat de 10eer van de overwinning aan die drie kan worden toegekend; 11een methode, die nog heden gebruikelijk is? Is het 12niet beneden de waardigheid van Busken HuetGa naar voetnoot1), te verklaren, 13‘dat Kaïn, niettegenstaande er na Abels dood 14niemand op aarde was als hijzelf en zijn ouders’ (hoe 15weet hij dat?) ‘vreesde te zullen worden gedood door 16zijn vijanden?’ (Gen. 4:14). Zou Kaïn soms getwijfeld 17hebben aan het voortbestaan der menschheid? Te veel 18pessimisme bij dezen optimist van den wil! Hoe oppervlakkig, 19dit alles! 20En toch - hoe ernstig nemen velen deze bezwaren op. 21Bij hoevelen heeft b.v. indruk gemaakt de bewering van 22Dr. J.W. Colenso, ‘dat, zelfs wanneer men de zieken en 23door andere wettige oorzaken verhinderden er buiten 24rekent, de “gansche vergadering” van ongeveer 2 000 000 25menschen onmogelijk in het voorhof van den tabernakel 26kan hebben gestaan; of zijn “bewijs”, dat de drie priesters 27in de woestijn onmogelijk de 90 000 duiven (dus 88 per 28dag en per hoofd) kunnen geofferd en nog veel minder 29gegeten hebben, welke de wet vereischte voor de 250 30geboorten, die elken dag plaats vonden’. Maar, ‘ieder 31begrijpt toch, dat met bijeenkomsten der “gansche vergadering” 32indrukwekkende samenkomsten bedoeld zijn, 33waarvan men kon zeggen, dat daar a.h.w. het gansche 34volk was samengestroomd (zooals men pleegt te zeggen: 35“de geheele stad liep uit” enz.). Ieder herinnert zich toch, | |
[pagina 29]
| |
1dat de priesters een ganschen stam van Levieten tot hun hulp 2hadden’. (Orr-de Moor, het O.T. besch. m. betr. t.d. 3nieuwere critiek, bl. 255/6).Ga naar voetnoot1) 4Niemand meene intusschen, dat zulk een lichtvaardig 5spelen met tegenstrijdigheden alleen in populaire geschriftjes 6te vinden is. O neen! Ook mannen van wetenschap maken 7een soort soort sport van de jacht op tegenstrijdigheden 8op het breede veld der Schrift. 9Eigenaardig en teekenend is hierbij de methode van de 10heeren der critische school. Eerst stellen ze vast, dat b.v. 11de Pentateuch (Gen. - Deut.) uit zeer veel, geheel uiteenloopende 12bronnen is saamgesteld en rafelen ze hem uiteen 13in onderscheiden stukken van zeer verschillende auteurs 14en redacteuren. En als dat eenmaal vaststaat, ja, dàn is 't 15niet langer moeilijk, te bewijzen, dat al die auteurs elkaar 16tegenspreken en onderling verschillen. Eerst loochent men, dat 17de verhalen één zijn; en dàn wordt het minste onderscheid 18tusschen de z.g. doublures (dubbele verhalen van gelijke 19of zoogenaamd gelijke feiten), het geringste onderscheid 20van de ‘varianten’ in de ‘duplicaten’ opgeblazen tot.... 21een tegenstrijdigheid! ‘The number of these discrepancies 22is legion, but they are mostley self-created’ (J. Orr, Bible 23u. Trial, 260). De theorie is er eerst; daarnaar worden 24dan de feiten verwrongen.Ga naar voetnoot2) Rondweg kan gezegd worden, 25dat men, met behulp van zijn critische ontleding der boeken, 26‘tegenstrijdigheden tusschen de berichten, of ook z.g. doubletten 27fabriceert’.Ga naar voetnoot3) 28Enkele voorbeelden (lang niet alle!) mogen volgen. 29Daar is allereerst het ‘dubbele’ scheppingsverhaal. | |
[pagina 30]
| |
1Volgens de modernen is Gen. 2:4b-3:24 het oudste, 2en Gen. 1:1-2:4a het jongste scheppingsverhaal. Dit 3spreekt men eerst met u af. En dàn komen de ‘tegenstrijheden’: 4Volgens Gen. 1 schiep God man en vrouw 5tegelijk, volgens Gen. 1 de vrouw afzonderlijk. Het eene 6verhaal weet niet, het andere wèl van een zondeval. Gen. 1 7laat in 6 dagen, hoofdstuk 2 in één dag de schepping 8plaats hebben. In Gen. 1 gaat de schepping van de dieren 9aan die van den mensch, in Gen. 2 gaat de formeering 10van den mensch aan die van het dier vooraf.Ga naar voetnoot1) 11Zoo kan men meer ‘verschilpunten’ opdiepen,.... als 12men n.l. eenmaal aanneemt, dat hier werkelijk twee verhalen 13zijn. Maar al die z.g. tegenstrijdigheden verdwijnen, 14wanneer men de bedoelde hoofdstukken zóó opvat, dat 15eerst in het algemeen van de schepping gesproken wordt 16en vervolgens meer in het bijzonder van den mensch. ‘In 17het eerste bericht is de mensch het einde der natuur, in 18het tweede de aanvang der geschiedenis’.Ga naar voetnoot2) Het eerste 19verhaal wil dan slechts teekenen, hoe alles opklimt tot 20den mensch; het tweede daarentegen, hoe die zelfde 21mensch gevallen is.Ga naar voetnoot3) In het scheppingsverhaal, zóó bezien, 22is geen enkele tegenstrijdigheid, die zich tegen onzen 23wil aan ons opdringt. Het eene bericht is de aanvulling 24van het andere. Ook zonder de ‘kunstmiddelen der harmonistiek’, | |
[pagina 31]
| |
1waarop zoo licht gesmaald wordt,Ga naar voetnoot1) kan men 2de eenheid van Gen. 1-3 gelooven. Al bezien de beide 3berichten de schepping ieder uit een ander gezichtspunt, 4tegenstrijdig zijn ze niet. 5Soortgelijke tegenstrijdigheden beweert men te lezen in 6het verhaal van den zondvloed. Ook dit heet dan een uit 7onderscheiden bronnen samengeflanst lapwerk. 8De tegenstrijdigheden, die men ontdekt heeft, zijn 9vooral deze: 10a. het eene, 't oudere verhaal, laat Noach van de reine 11dieren 7 paren,Ga naar voetnoot2) van de onreine niet meer dan één paar 12meenemen (Gen. 7:2, 3); het jongere bericht evenwel 13weet slechts van één paar zonder meer. (6:19, 20; 7:15). 14Maar dit behoeft toch geen tegenspraak te zijn? Kan niet 15het laatstgenoemde bericht den algemeenen regel stellen, 16dat paarsgewijze de dieren moeten komen, terwijl dan het 17andere verhaal zegt, hoe die algemeene regel bij de reine 18dieren bijzonder werd toegepast? 19b. het opkomen van den vloed is nu eens te danken 20aan een regen van 40 dagen (7:4, 12, 17 en 8:2b, 6), 21dan weer uit het tegelijkertijd opborrelen van de wateren 22beneden en neerstroomen van de wateren uit den hemel 23(7:11, 24; 8:2a, 3) en dat dan gedurende 150 dagen.Ga naar voetnoot3) 24Weer een verschilpunt, zegt men. Maar wij merken op, 25dat wat de oorzaak van den vloed betreft, de beide 26voorstellingen elkaar volstrekt niet uitsluiten (regen van | |
[pagina 32]
| |
1boven en werking van den ‘afgrond’ beneden). En voor 2zoover de ‘150 dagen’ betreft, merke men op, dat nergens 3gezegd wordt, dat in die 150 dagen de regen voortdurend 4viel. Eerst in dat geval ware er strijd. 5c. De voorstelling is in het eene verhaal, dat Noach 661 dagen in de ark geweest is (40 dagen, 8:6, en dan nog 73 weken voor het uitzenden der vogels, 8:7-12), terwijl 8daartegenover een vergelijking van 7:11 met 8:14 de 9uitkomst geeft van een verblijf in de ark van 1 jaar en 1011 dagen. Ook deze opvatting is evenwel alleen te handhaven, 11als men vooraf beslist heeft, dat hier werkelijk 12twee verhalen zijn. Maar wie het bericht neemt, gelijk het 13voor ons ligt, kan geen tegenstrijdigheid ontdekken. De 1440 dagen van 8:6 zijn dan niet te rekenen van het begin 15van den vloed af, zooals de moderne kritische heeren 16ervan maken,Ga naar voetnoot1) doch van het oogenblik af, dat zich de 17bergtoppen weer vertoonden, op den 1en dag van de 10e 18maand, 8:5. Zoo verdwijnt alle tegenspraak. Want nu 19krijgt men deze berekening: De 150 dagen van 7:24 20vallen samen met de 5 maanden (van 30 dagen) uit 8:4 21(van 5 maanden spreken we; immers die liggen tusschen 22den 17en van de 2e maand èn den 17en van de 7e maand; 23vgl. 7:11 en 8:4). Na 5 maanden dus blijft de ark vastzitten 24op den Ararat (8:4). Weer 2½ maand later worden 25de omliggende bergtoppen gezien (vgl. 8:4 met 8:5); 26dat geeft dus 7½ maand. Vervolgens wacht Noach 40 dagen 27en daarna verloopen 3 weken voor het uitzenden der 28vogels, saam 61 dagen = 2 maanden (8:6-12). Zoo 29komen we tot 7½ + 2 = 9½ maand. Neemt men nu 30aan, dat tusschen het wegblijven van de duif (8:12) en 31de eerste, nog niet volledige droogwording van de aardoppervlakte 32(8:13) één maand verloopen is (en dat is 33niet te veel), dan verkrijgt men in 't geheel een tijdsduur | |
[pagina 33]
| |
1van ongeveer 10½ maand; en dat is juist de termijn, 2die verloopt tusschen de datums van 7:11 en 8:13! Zoo 3wordt alles één samenhangend geheel. 4Op soortgelijke wijze heeft de theorie van de bronnenscheiding 5aan nog veel meer ‘tegenstrijdigheden’ het aanzijn 6gegeven. Ook de geschiedenis van Jozef geldt onder de 7modernen als ‘crux interpretum’, als een kruis, waarmee 8de uitlegger geen raad weet; doch ook dit ‘kruis’ is door 9hen zelf uitgevonden. Ze wijzen er op, dat volgens 10Gen. 37:25, 27, 28b Jozef door zijn broeders ‘eerlijk’ 11wordt verkocht aan Ismaëlieten; volgens vs. 28a evenwel 12wordt hij door voorbijtrekkende Midianieten ‘stilletjes’ 13uit den put getrokken, terwijl de broeders rustig aan hun 14landelijken maaltijd zitten (dit bericht zou dan correspondeeren 15met het ‘diefelijk ontstolen zijn’ van Gen. 40:15). 16Deze Midianieten brengen hem dan ook naar Egypte 17(37:36). De moeilijkheid verdwijnt evenwel, zoodra men 18bedenkt, dat de naam ‘Ismaëlieten’ een algemeene naam 19is, die ook de ‘Midianieten’ insluit, zooals duidelijk blijkt 20uit Richt. 8:24, dat de Midianieten eenvoudig Ismaelieten 21noemt.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 34]
| |
1En overigens - waar zouden we eindigen, als we àl 2de z.g. doubletten en varianten noemen wilden, die de 3speurzin van de kritiek al ontdekt heeft? De tweevoudige 4vlucht van Hagar (Gen. 16:4-14 en 21:9-21) is 5volgens het critisch vernuft niets anders dan 'n dubbele bewerking 6van slechts één verhaal; de oudste bewerking 7van hfdstk. 16 is dan de urwüchsige’, de jongere (h. 21) 8is de ‘tränenreiche’Ga naar voetnoot1). Aardige tegenstellig voorzeker; 9maar men dient toch eerst te bewijzen, dat Hagar niet 102 maal is gevlucht, zooals Genesis uitdrukkelijk zegt. 11*** 12Deze enkele voorbeelden nu (schepping, zondvloed, 13Jozef, Hagar) zijn kenschetsend voor geheel de wijze van 14behandeling, die de critische school op den Pentateuch, 15ja, op geheel het O.T., heeft toegepast. Behalve de ‘tegenstrijdigheden’, 16die de theorie van de bronnenscheiding 17heeft opgediept, en die met tientallenGa naar voetnoot2) te vermeerderen 18zijn (maar dan even willekeurig gevonden als de besprokene), 19zijn er nog zeer vele, die opgespoord zijn bij het 20uitspinnen van andere theorieën omtrent het ontstaan van 21de O.T.-ische boeken; ik denk aan de opvatting, dat 22het boek Deuteronomium eerst ontstaan is in den tijd van | |
[pagina 35]
| |
1koning JosiaGa naar voetnoot1); dat de Levietische wetten eerst uitgevaardigd 2zijn na de ballingschap; en zoo voort. Op al die 3beweringen zelf mogen we hier niet ingaan; want dit 4behoort thuis bij de ‘bijbelcritiek’. Wij hebben nu alleen 5te doen met de z.g. tegenstrijdigheden, die men van critische 6zijde aanneemt en die dan het bewijs moeten leveren 7voor de bewering, dat de wetten en verhalen van Genesis 8tot Deuteronomium afkomstig zijn uit zeer uiteenloopende 9tijden en dat ze bewerkingen zijn van zeer verschillende 10hand en mitsdien doortrokken van zeer varieerenden 11geest. Al kunnen we de kritiek lang niet overal 12volgen, toch willen we de voornaamste ‘verschilpunten’ 13onder de oogen zien. | |
[pagina 36]
| |
1Allereerst dan: tegenstrijdigheden in de historische berichten; 2want daarmee zijn we reeds begonnen. Men wijst 3erop, dat in het verhaal van den tocht van Jakobs familie 4naar Egypte reeds sprake is van de 2 zonen van Perez, 5Hezron en Hamul (Gen. 46:12); terwijl toch uit andere 6chronologische gegevens van Genesis volgt, dat Hezron 7en Hamul toen nog niet eens konden geboren zijn, omdat 8.... Perez, hun vader nog maar een kleine jongen 9wasGa naar voetnoot1). Men bedenke echter, dat Gen. 46:12 volstrekt 10niet den indruk vestigen wil, dat die 2 kinderen reeds 11geboren waren (ze worden dan ook maar terloops in een 12bijzinnetje genoemd). Hun vermelding in de familielijst 13bij een gebeurtenis, nog vóór hun geboorte, is genoegzaam 14verklaard uit de bedoeling van den schrijver, om ze 15in de rij der familie, als plaatsvervangers van de reeds 16gestorven zonen van Juda, Er en Onan, te kenschetsen. 17Evenmin is er strijd tusschen Ex. 6:2, waar gezegd 18wordt, dat de naam Jahwe (‘HEERE’) vóór dien onbekend 19was, èn plaatsen als Gen. 4:26, 14:22, 15:7, 2024:3, 28:13 en 16, 32:9 e.a. die het gebruik van 21dien naam reeds vóór Mozes bewijzen. | |
[pagina 37]
| |
1Immers, in Ex. 6 wordt alleen gezegd, dat de verklaring, 2de beteekenis van dien naam, die in Ex. 6 vermeld wordt, 3(Gods onveranderlijke trouw: ‘ik ben, die ik ben’) aan 4de vaderen niet bekend was, al kenden ze ook den klank. 5Zoo heeten ook de berichten omtrent de ‘plagen’ in 6Egypte tegenstrijdig. Eén staaltje zij ten bewijze gegeven. 7Het betreft de z.g. dubbele voorstelling, dat eenerzijds 8Aäron met zijn staf de wonderen verricht (Ex. 7:10 en 920; 8:5, 6, 16, 17) terwijl anderzijds Aäron maar werkeloos 10toeschouwer is en Mozes alleen de wonderen doet 11(9:8, 10, 22, 23; 10:12, 13, 21, 22). Maar is het nu 12wezenlijk zoo ongerijmd, te denken, dat de schrijver, die 13bij de eerste wonderen meer in bizonderheden beschrijft, 14wat Mozes en Aäron afzonderlijk doen, in de volgende 15berichten Mozes toeschrijft (als hoofdpersoon), wat deze 16door middel van Aäron uitrichtte? Had dan de ‘redacteur’, 17die, naar modern inzicht, de twee verhalen samenvlocht, 18geen grein gezond verstand? Neen, zeggen de critici; 19anders zou hij niet over 't hoofd gezien hebben, dat de 20voorstelling, dat Jethro Mozes adviseert, rechters aan te 21stellen (Ex. 18:13-26) niet klopt met de verzekering 22van Deut. 1:9-18, dat dit in overleg met het volk 23plaats had. Alsof niet het eene bestaanbaar was met het 24andere!Ga naar voetnoot1) - Maar in elk geval is hier toch schromelijke 25‘onnadenkendheid’Ga naar voetnoot2) die den schrijver parten speelt, zegt 26men. Leg maar eens Num. 3:43 naast 1:46; dan zijn 27er 22273 eerstgeborenen (jongens) tegenover 603550 mannelijke 28Israëlieten boven de 20 jaar en dus in 't geheel 29ongeveer 800000 (Leidsche Vert.) of 900000 (Colenso) 30mannelijke Israëlieten geweest; maar dan heeft iedere 31moeder gemiddeld 18 of 21 zonen (36 of 41 kinderen) 32gehad! Erg pleizierig, te lachen om dien onnoozelen verdichter; 33maar als men nu eens aanneemt, dat met die 34‘eerstgeborenen’ niet bedoeld zijn ook diegenen, die al | |
[pagina 38]
| |
1zelf gehuwd waren en een gezin apart gevormd hadden, 2maar alleen de eerstgeborenen, die nog thuis waren bij 3hun ouders? Dan wordt de verhouding zeer normaalGa naar voetnoot1). 4En zoo verdwijnen de tegenstrijdigheden voor en na. In 5het geval van Num. 16:32, 33 (de ‘huizen’ van Korach 6c.s. en ‘alle menschen, die Korach toebehoorden’ kwamen 7om) bedenke men, dat onder iemands ‘huis’ kunnen begrepen 8zijn bloedverwanten in 't algemeenGa naar voetnoot2); terwijl ‘alle 9menschen, die Korach toebehoorden’ de personen zijn, 10die in zijn dienst stonden; zoo opgevat, spreekt deze 11plaats Num. 26:11 (Korachs zonen stierven niet) volstrekt 12niet tegen. Als in Deut. 10:6 Mosera, en in Num. 33:38 13de berg Hor de plaats is, waar Aäron sterft, dan kunnen 14wij met den besten wil daarin niet een van de vele ‘disharmoniën’ 15zien, waaraan, volgens velen, in Deut. ‘geen 16gebrek’Ga naar voetnoot3) is; Mosera lag immers vlak bij den Hor? En 17dan moge in Num. 33:31 staan, dat het volk op zijn 18tocht eerst Moseroth en toen Bene-Jaäkan aandeed, terwijl 19Deut. 10:6 juist omgekeerd de route vàn Bene-Jaäkan 20naar Moseroth nemen laat, toch is ook dit geen 21bezwaar; want hier is sprake niet van één, doch van twee 22verschillende reizen. 23En eindelijk: ook in zake de verovering van Kanaän 24spreken de berichten elkander tegen, zegt men. In Jozua 25(1-12) is dit de voorstelling: ‘nadat gansch Israël het 26land is binnengedrongen, wordt de oude bevolking over 27de kling gejaagd, het geheele land in 5 of 6 jaren (14:10) 28veroverd en daarna door het lot onder de stammen verdeeld’.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 39]
| |
1(13-22). Maar, terwijl dus volgens Jozua de 2‘stammen eendrachtig onder leiding van Jozua tegen de 3Kanaänieten oorlog voeren en het vermeesterde land 4verdeelen, treden zij’ in Richteren 1:1-2:5 ‘afzonderlijk 5op en maken zij zich, doch gebrekkig, van de 6hun toegewezen landstreek meester.’Ga naar voetnoot1) Hiertegenover 7staat echter het feit, dat ook het boek Jozua zelf laat uitkomen, 8dat de verovering van Kanaän, hoe vlug ze ook 9toeging, als men rekent met de militaire kracht van de 10beide partijen, toch lang niet overal zoo snel en volledig 11in haar werk ging; zie bv. Joz. 13:13; 15:13-19; 1215:63; 16:10; 17:11-13; 19:47. Men kan dan 13ook van de overzijde zijn stelling alleen handhaven door 14de gemakkelijke toover-bewering, dat die verzen in 15Jozua uit Richt. 1 zijn ingelascht! Al was dus de 16expeditie in groote lijnen gelukt, toch moesten lokaal 17nog veel ‘broeinesten’ gezuiverd worden; of denkt men 18soms, dat er toen al legerfronten waren, die, militairement 19gesproken, de heele bevolking tot in alle hoeken en gaten 20‘oprolden’?Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 40]
| |
1Van de verdere ‘strijdpunten’ in de historische berichtenGa naar voetnoot1) 2zwijgen we nu maar. Ook de onderscheiden 3wetten van den Pentateuch vragen de aandacht. 4Immers, die wettenbundels en godsdienstige voorschriften 5zijn evenmin den speurzin der kritiek ontgaan. Tweeërlei 6lijn b.v. ziet men, om nu maar van andereGa naar voetnoot2) te 7zwijgen, in de geboden, die den tabernakeldienst raken. 8Allereerst de beteekenis van den tabernakel en zijn 9waardeering. Men zegt,Ga naar voetnoot3) dat in Deut. 12:5-14 de 10schrijver, die dan zou geleefd hebben omstreeks Josia's 11tijd, de bedoeling heeft, den tempel van Jeruzalem erkend | |
[pagina 41]
| |
1te zien als de eenige plaats van wettige Godsvereering; 2en dat hij daarom zoo slim is, reeds Mozes het gebod in 3den mond te leggen, dat er maar één heiligdom zijn mag, 4waar men wettige offers brengen kan. Maar daartegenover 5staat dan de vergunning, om ook op plaatsen buiten dat 6centrale heiligdom te offeren (Ex. 20:24), van welk recht 7dan ook, niet het minst door vrome mannen, gebruik 8gemaakt is (b.v. Gideon, Richt. 6:26; Manoach, Ri. 13:15, 916; Samuël, 1 Sam. 9:12 v., 7:9, 10:8; David, 2 10Sam. 24:18; Salomo, 1 Kon. 3:4; Elia, 1 Kon. 18:30-33). 11Men vergeet evenwel, dat de eisch van Deut. 12 (één 12plaats voor den eeredienst en niet meer) volstrekt niet 13uitsluit de rechtmatigheid van offerhandelingen ook op 14zulke plaatsen, die een bizondere beteekenis in goddienstig 15opzicht verkregen hadden. Trouwens, Ex. 20:24 16geeft volstrekt geen vrijbrief, om te offeren, waar men 17maar dat verkiest; alleen dáár mag men offeren waar, ook 18buiten den tabernakel, ‘Jahwe zijn naam zal doen gedenken’ 19(d.w.z. een openbaring schenken zal). Dat de 20Godsvereering op eigenwillig gekozen plaatsen veroordeeld 21wordt, leert de afkeurende bespreking van de daad van 22Gideon en Micha van Efraim maar al te duidelijk (Richt. 238:27; 17:5, 6 enz.)Ga naar voetnoot1) 24Maar dan - de plaats van den tabernakel, waar is die 25geweest? Moet ik Ex. 25:8, Num. 2:2 gelooven, dan 26stond de tabennakel midden in het legerkamp; doch 27Ex. 33:7-11 weet daar niets van en plaatst de tent 28buiten het kamp, zoo heet het. Maar hiertegen zij opgemerkt, | |
[pagina 42]
| |
1dat ‘de tent’, die in Ex. 33 bedoeld wordt, niet 2dezelfde is als de officieele, later eerst voltooide tabernakel, 3zoodat niemand zeggen mag, dat de eene schrijver 4het heiligdom binnen, de andere buiten het kamp denkt. 5Niet onmogelijk is bovendien, dat het plaatsen van de 6tent buiten het kamp in Ex. 33 een strafoefening geweest 7is (vgl. vs. 3, 5); en wanneer dan die tent een voorloopige 8tabelnakel geweest is, dan ligt in die plaatsing 9buiten het kamp voor een geruimen tijdsduur bij wijze 10van protest tegen de onwaardigheid van het volk tot 11samenwoning met zijn God, juist een bewijs, dat de 12wettige plaats in regelmatige tijden in het kamp geweest 13is.Ga naar voetnoot1) 14En zoo kan men maar verder gaan. Het heet, dat de 15scherpe onderscheiding van gewone levieten (die geen 16priesterlijk werk mochten doen) en de zonen van Aäron, 17die alleen priesters zijn mogen (zie b.v. Ex. 28:1, Num. 183:9, 10; 4:15, 17-20; 16:8-10; 18:1-7) in Deuteronomium 19geheel op zij gezet wordt, omdat daar de 20stam van Levi in 't algemeen genomen, priesterlijk werk 21mag doen (Dt. 10:8), zonder dat precies onderscheid 22gemaakt wordt tusschen de zonen van Aäron en de anderen. 23Maar is dat nu wezenlijk tegenstrijdig? Als in 24buitenlandsche caricaturen de Nederlanders altijd boertjes 25op klompjes zijn, moet dan ook verondersteld worden, 26dat de vreemde teekenaar niet het onderscheid kent tusschen | |
[pagina 43]
| |
1Nederlanders, die niet en die wel landbouwers zijn? 2Of wil hij uitdrukken, dat Nederland in 't algemeen een 3veehoudend en landbouwend volk is?Ga naar voetnoot1) - Ja maar, de 4leeftijd dan van de levieten bij hun indiensttreding? 5Volgens Num. 4:3, 23, 30, 35 mogen ze eerst op 30-, 6doch naar Num. 8:24 reeds op 25-jarigen leeftijd optreden. 7Maar is het nu zoo onmogelijk, dat de eene bepaling 8met het oog op de periode der woestijnreis, de 9andere voor den geregelden arbeid in het heiligdom na 10dien gegeven is? 11Het zou ons veel te ver voeren, wilden we hier 12alle z.g. tegenstrijdige wetsbepalingen de revue laten passeeren. 13Behalve de boven reeds besproken bepalingen, 14ziet KuenenGa naar voetnoot2) ‘wezenlijk verschil, ja onvereffenbaren strijd’ 15ook in de bepalingen omtrent de godsdienstige feesten. 16Ex. 23 (vgl. 34:18, 22-24 en 13:3-10) en Dt. 16 17kennen maar 3 jaarlijksche feesten, doch Lev. 23 en Num. 1828 noemen er zeven; bijgevolg hebben de schrijvers van 19eerstgenoemde wetten niets afgeweten van die ontbrekende 204 feesten! Alsof niet-noemen hetzelfde is als niet-kennen! 21Maar dan de tienden van veldvruchten en vee, die het volk 22heeft op te brengen? Num. 18:21-32, vgl. Lev. 27:32 23zegt, dat de Levieten er recht op hebben, en dat zij op 24hun beurt weer een tiende aan de priesters moeten geven; 25doch Deut. 14:22-29; 26:12-15, vgl. 12:6, 7-19 26schrijft voor, ze te bezigen voor offermaaltijden, waarop 27dan de levieten mogen komen en als dat 2 jaar geschied 28is, in het derde jaar ze te bestemmen voor het onderhoud 29van levieten, weduwen en weezen en vreemdelingen. | |
[pagina 44]
| |
1Maar wie bewijstGa naar voetnoot1) dat de eene belasting, die van de 2feesttienden van Deuteronomium, niet naast de andere 3is geheven? Zoo hebben de Joden 't zelf ook begrepen.Ga naar voetnoot2) 4In dien trant nu gaat het maar door. Heele pagina's 5schrijft men vol om te bewijzen, dat de eene wetgever 6niets weet van wat de ander voorschrijft; maar al die 7gevallen van tegenspraak blijven alleen bestaan, voor wie 8met de kritiek de eenheid der wetgeving ontkent; wie 9echter daaraan vasthoudt, kan wel ontdekken, dat de wetgever 10nu eens hier-, dan weer daarop den nadruk legt 11en dat hij wat de eene plaats heel kort aangaf, elders 12meer volledig uitwerkt.Ga naar voetnoot3) Natuurlijk ook. Maar tegenstrijdigheid | |
[pagina 45]
| |
1is nog iets anders dan aanvulling! Wilden 2we nog verder gaan met zig-zagsgewijze den Pentateuch 3te doorkruisen, we zouden zien, dat letterlijk op alle terreinen 4de critici de berichten en bepalingen tegen elkaar 5uitspelen; maar het gegevene moge volstaan om te bewijzen, 6dat van die tegenstrijdigheden de kritiek toch 7eigenlijk niet leven kan; in het critische tegenstrijdighedenpotje 8kan een eerlijk exegeet toch aardig wat roet 9gooien! Van de rest zwijgen we nu maarGa naar voetnoot1). 10*** 11Bij den Pentateuch den (Hexateuch)Ga naar voetnoot2) bleven we ietwat 12langer stilstaan, omdat de samenstelling van dit boek 13een brandende kwestie nog steeds is. Het spreekt wel 14vanzelf, dat ook de andere historische boeken van het O.T. 15het ontgelden moeten. We doen slechts een greep. Men 16zegt, dat de vraag van Saul naar de afkomst van David 17(1 Sam. 17:55, 58) onbestaanbaar is met het bericht van 181 Sam. 16, dat Saul David geruimen tijd in zijn dienst 19gehad heeft. Maar kan die vraag van Saul na het verslaan 20van Goliath niet een nadere informatie naar Davids geslacht 21zijn; te meer, waar David toch ook niet onafgebroken | |
[pagina 46]
| |
1in Sauls dienst geweest is vóór dien? Volgens 1 Sam. 216:10, 11 en 17:12 had Isaï 8 zonen; David was de 3achtste; maar 1 Kron. 2:13-15 stelt David als den 4zevenden zoon voor; maar in een geslachtsregister als van 51 Kron. 2 is het voornamelijk te doen om de nakomelingschap; 6misschien is dus een van Isaï's zonen om kinderloosheid 7onvermeld geblevenGa naar voetnoot1). - Wanneer men 1 8Kon. 15:16 (tusschen Asa en Baësa was ‘oorlog’, al hun 9dagen) legt naast 2 Kron. 15:19 (geen oorlog tot het 10‘35e’ jaarGa naar voetnoot2) van Asa), dan ligt daar ook wel een moeilijkheid; 11maar deze is wel te overkomen, als men bedenkt, 12dat het Hebr. woord, dat in 1 Kon. 15:16 door 13‘oorlog’ vertaald is, ook wel kan beteekenen: twist, gespannen 14verhouding, zonder dat aan een oorlog in onzen 15zin gedacht wordt (zie bv. Ps. 120:7, 140:3). - Of 16dan eindelijk 1 Kon. 22:49, 50 te rijmen valt met 2 Kron. 1720:35-37? Zeker! Het moge waar zijn, dat oppervlakkige 18lezing uit het eerste bericht zou afleiden, dat 19eerst na de geleden schipbreuk Ahazia Josafat voorstelde, 20samen een handelsvloot uit te rusten en uit het 21tweede, dat reeds vóór deze ramp de twee koningen 22samenwerkten; maar de voorslag van Ahazia in het eerste 23verhaal ziet op de uitrusting van een nieuwe vloot, na de 24geleden schipbreuk; ook in den voorafgaanden scheepsbouw | |
[pagina 47]
| |
1was echter samenwerking geweest; de eerste maal 2was Josafat gewillig, den tweeden keer weigerde hij. 3*** 4En nu: de evangeliën! Wat heeft men ze ijverig doorzocht 5en betrapt op tegenstrijdigheden! Ze komen er 6minstens even slecht af als de Pentatauch. 7Het begint al dadelijk met de geslachtsregisters van 8Jezus Christus (Matth. 1:1-16, Luc. 3:23-38). Reeds bij 9den eersten oogopslag valt het verschil op; dat is waar. 10Maar dit verschil behoeft nog geen tegenstrijdigheid te 11zijnGa naar voetnoot1). En dat volgens Lukas Jozefs vader Heli (3:23), 12volgens Matth. (1:16) Jacob heeten zou, heeft men wat 13al te gauw beweerd; men moge denken zoo men wil 14over de opvatting, dat Heli òf Jacob de vader van Maria 15is, of over de voorstelling, dat na den dood van Heli, 16die kinderloos stierf, zijn broeder Jacob volgens Deut. 1725:5 v. Heli's weduwe getrouwd had en de vader van 18Jozef zou geworden zijn (terwijl dan voor de wet Heli 19zijn vader kon heeten); maar in elk geval zijn de gronden, 20zoowel voor het eene als voor het andere gevoelen aangegeven, 21nog wel van dien aard, dat men dit alles niet 22als harmonistisch geknutsel op zij kan zetten. De kwestie 23is nog onbelist. 24Oud is de klacht, dat in de chronologie der evangeliën 25tegenstrijdige opgaven zijn. Toegegeven moet worden, 26dat de groepeering en rangschikking der gebeurtenissen 27niet bij alle evangelisten gelijk is. Maar daarmee is nog | |
[pagina 48]
| |
1geen tegenstrijdigheid gegeven, zoolang niet de evangelist 2zelf zegt, dat hij precies de feiten in zuiver historische 3orde weergeeft. Zoo ligt bij Marcus (2:14 v., 5:22. v.) 4en ook bij Lucas (5:27v., 8:41v.) een geruime afstand 5tusschen Levi's roeping en de opwekking van Jairus' 6dochter, terwijl Matth. deze twee feiten achtereen verhaalt. 7(9:9 v., 18 v.) Ook plaatst Mc. 6:2 Jezus' optreden in 8de synagoge te Nazareth vóór de uitzending der discipepelen 9(6:7 v.) doch Mt. verhaalt het daarna (13:54 v., 1010:1 v.). 11In al zulke gevallen bedenke men, dat de evangelisten 12vaak de feiten combineeren naar een bepaald systeem om 13de ontwikkeling der dingen te teekenen; niet de historische 14orde, maar de zakelijke inhoud was hun motief om 15zóó te verhalen als ze deden.Ga naar voetnoot1) Zoo beschouwd, kan men 16moeilijk zich er aan stooten, dat het stillen van den storm 17bij Lucas (8:22 v., 7:19 v.) op het antwoord aan de boden 18van den Dooper volgt en bij Mt. (8:23 v., 11:2 v.) eraan 19voorafgaat; en evenmin dat dit laatste voorval bij Mt. en 20Lc. weer een verschillende plaats heeft; of dat de genezing 21van Petrus' schoonmoeder in Mt. 8:14 op de bergrede 22volgt en bij Mc. 1:30, Lc. 4:38 v. eraan voorafgaat; 23of eindelijk dat de volgorde der verzoekingen in Mt. 4 24anders is dan in Lc. 4. En zoo voort! 25Ook vergete men niet, dat gebeurtenissen, die veel op 26elkaar gelijken, nog niet altijd dezelfde zijn. De ontmoeting 27van Jezus en Simon, Andreas, Jacobus, Johannes volgens 28Joh. 1:35v. en Mt. 4:18v. is niet dezelfde; daarmee 29vervalt de tegenstrijdigheid, dat Mt. (evenals Mc. 1:16v. 30en Lc. 5:4v.) de roeping van deze apostelen in Galilea, 31doch Joh. daarentegen in Judea laat plaats vinden. Evenzoo 32is de tempelreiniging van Joh. 2:14 niet dezelfde als die | |
[pagina 49]
| |
1der synoptische evangeliën (Mt. 21:12, Mc. 11:15, 2Lc. 19:45). 3Niet anders staat het met de schijnbare tegenstrijdigheden 4in de voorstelling der feiten zelf. ‘Gij veel geloovende, 5wàt moet ik nu gelooven?’ vraagt b.v. MultatuliGa naar voetnoot1). ‘Met 6Mattheus, dat Jozef en Maria met het kind Jezus uit Bethlehem 7twee jaren lang naar Egypte weken, of met Lukas, 8dat zij na den veertigsten dag onmiddellijk wederkeerden 9naar Nazareth?’ (Mt. 2:14 v., Lc. 2:39). Wij antwoorden: 10het laatste in elk geval niet; want het is Lukas er alleen maar 11om te doen, te bewijzen, dat het kind Jezus in alles naar den 12eisch der wet is behandeld en dat hij eerst, nadat daaraan 13voldaan was, zijn woonplaats betrok. Dat Lukas het verblijf 14in Egypte niet noemt, is te verklaren uit het doel van zijn 15betoog.Ga naar voetnoot2) Zoo komt het meer voor, dat de eene evangelist 16op deze, de ander op die bijzonderheid den nadruk legt. 17Maar men kan dan toch kwalijk van tegenstrijdigheid spreken, 18wanneer b.v. Mt. 8:5 vertelt, dat de hoofdman tot Jezus 19ging om voor zijn slaaf genezing te vragen, terwijl Lc. 207:2 v. die vraag door anderen laat overbrengen; in dit 21geval is het eene bericht de aanvulling van het andereGa naar voetnoot3); 22de een geeft alleen de hoofdzaken, de ander beschrijft 23enkele détails. Of als de eene evangelist van één bezetene 24en één blinde (Mc. 5:2; 10:46, Lc. 8:27; 18:35) en de 25andere van telkens twee melding maakt (Mt. 8:28; 20:30) 26dan zal dit gevolg zijn van het meer op den voorgrond 27reden van één der twee, hetzij dan in de historie zelf, 28hetzij in de belangstelling van den schrijver.Ga naar voetnoot4) En wat | |
[pagina 50]
| |
1voorts den tijd van de genezing der blinden betreft (Lc. vóór, 2Mc. en Mt. na het verblijf in Jericho), wie bewijst, dat niet 3het eene van die twee wonderen het andere voorafging? 4Zoo blijkt bedachtzaamheid en nauwkeurige lezingGa naar voetnoot1) 5heel wat bezwaren te kunnen wegnemen. Dat geldt ook 6van de berichten over Jezus' lijden, sterven en opstanding. 7Wij zullen niet trachten een synoptische schets te geven 8van de lijdensweek. Dat de laatste gebeurtenissen vóór 9het drama van Golgotha in verschillende volgorde beschreven 10worden, wie loochent het? Maar ook hier worden de 11feiten soms opzettelijk gerangschikt naar den inhoud, niet 12naar den tijd.Ga naar voetnoot2) Maar dan de dag van Jezus dood? Mt. 1326:2, Mc. 14:12, Lc. 22:7 geven de voorstelling, dat 14Jezus op denzelfden dag als de Joden het pascha gevierd 15heeft (donderdagavond) en dus den volgenden vrijdag is 16gekruisigd. Maar Joh. 18:28 zegt, dat de Joden nog het 17‘pascha eten’ moesten, toen Jezus reeds voor Pilatus 18terecht stond (vgl. 19:14); dus schijnt bij hem de donderdag 19Jezus' sterfdag. Doch weet men niet, dat ‘het pascha eten’ 20een term is, die óók zien kan op de offermaaltijden, die 21nog na het slachten van het lam gevierd werden? En wat 22het uur van de kruisiging betreft: men wijst er op ‘dat 23Johannes het uitspreken van het vonnis laat geschieden in 24de zesde ure, terwijl Marcus van de derde ure als de ure 25der kruisiging spreekt,’ (Jo. 19:14, Mc. 15:25). Evenwel | |
[pagina 51]
| |
1‘hier moet gedacht worden aan de Joodsche gewoonte 2om den dag in vieren te deelen, genoemd naar het 3uur, waarmee het deel begon. Marcus zegt dan, dat Christus 4gekruisigd is in het tweede deel van den dag, de derde 5ure. Johannes, die altijd nader preciseert, zegt ook: in dat 6deel van den dag, maar aan het einde van dat deel, terwijl 7het al dicht bij de zesde ure was, daarom: omtrent de 8zesde ure - dus tegen twaalven. Zoo is er gansch geen 9strijd.’Ga naar voetnoot1) En of dan de voorstelling van de synoptische 10evangeliën, dat Petrus Jezus verloochende bij Kajafas (Mt. 1127:57 v., Mc. 14:53 v., Lc. 22:54 v.) wel te combineeren 12is met Johannes' verhaal, dat althans de eerste verloochening 13laat geschieden in Annas' paleis? (18:13 v.). Zeker 14wel; want de binnenhof, die tusschen beider woning inlag, 15is heusch méér dan een fantasie in het bestek, dat harmonistische 16architectuur alleen maar naar de grillige gegevens 17der evangeliën zou ontworpen hebben.Ga naar voetnoot2) 18En wat de opstanding van Christus betreft, ook in dezen 19is de kritiek te haastig geweest. Ten onrechte wordt beweerd, 20dat de specerijen volgens Lc. 23:56 op vrijdagavond, 21doch naar Mc. 16:1 op zaterdagavond zouden gekocht 22zijn; want hier is tweeërlei inkoop bedoeld. En het | |
[pagina 52]
| |
1moge dan waar zijn, dat Mt. 28:1v., Mc. 16:1 v. den indruk 2zou vestigen, dat Maria Magdalena tegelijk met de andere 3vrouwen naar het graf gegaan is en na de boodschap der 4engelen is teruggekeerd, terwijl Joh. 20:11 v. zegt, dat 5ze geheel alleen de engelen ontmoet en nog niets weet van de 6engelenboodschap; .... maar is het nu zóó onmogelijk, dat 7Maria, die met de andere vrouwen uitgegaan is, zoodra 8ze den steen afgewenteld zag, teruggekeerd is om hulp te 9halen (Joh. 20:1 v.), terwijl de andere vrouwen aarzelend 10verder gegaan zijn? ‘Johannes en Petrus loopen haar 11snel vooruit, en komen eerst bij het graf, dadelijk nadat 12de vrouwen vertrokken zijn. Zij zijn weer heengegaan, eer 13Maria bij het graf kwam. Toen zij daar is aangekomen, 14verschijnt haar de Heiland. Dadelijk daarna verschijnt de 15Heere aan de vrouwen op den weg dichtbij Jeruzalem.’Ga naar voetnoot1) 16Of het dan wezenlijk denkbaar is, dat Maria niemand 17ontmoet heeft, noch de vrouwen, noch Johannes en Petrus? 18Zeer wel. ‘Er zijn beslist meerdere wegen geweest die van 19Jeruzalem uit naar den hof van Jozef leidden.’Ga naar voetnoot1) 20Nauwkeurige vergelijking kan dan ook niet de evangelisten 21onderling met elkaar in strijd achten. Evenmin is 22het vol te houden, dat de Handelingen in conflict komen | |
[pagina 53]
| |
1met de evangeliën. Noemt b.v. Hand. 1:12 den Olijfberg 2als de plaats van Christus' hemelvaart, dan is Luc. 24:50 3hiermee wel te vereenigen; immers het daar genoemde 4Bethanië lag op de oostelijke helling van den Olijfberg. 5En dat dit boek zichzelf tegenspreekt, zou volgens 6velen een vergelijking van de berichten omtrent Paulus' 7bekeering aantoonen. Volgens 9:7 b.v. hoorden zijn metgezellen 8wel de stem, maar zagen zij niemand; volgens 922:9 zagen zij wel het licht, maar hoorden zij niet de 10stem van den spreker. Doch wat beteekent dit nu anders, 11dan dat Paulus' medereizigers wel een licht zagen, maar 12niet de omtrekken van den persoon, die zich manifesteerde, 13en dat ze evenzoo wel een geluid hoorden, maar niet 14precies de woorden, die gesproken werden?Ga naar voetnoot1) En dat 15tenslotte sommige historische berichten in de brieven onverzoenlijk 16tegenover de Handelingen staan, betwisten 17we eveneens. Neem b.v. het verblijf van Paulus na zijn 18bekeering. Hand. 9:26 zou den indruk vestigen, dat hij 19na zijn bekeering te Damascus naar Jeruzalem gereisd is, 20doch in Gal. 1:17 zegt hij zelf, naar Arabië, en wel het 21rijk der Nabateeërs, gegaan te zijn. Toch sluit het een het 22ander niet uit; want eerst ná het verblijf in Damascus, 23dat onderbroken werd door de reis naar Arabië, is hij naar 24Jeruzalem vertrokkenGa naar voetnoot2) en zoo is ook hier weer de eene 25opgave de aanvulling van de andere. | |
[pagina 54]
| |
1En eindelijk - herhaalde malen heeft men ook gemeend, 2strijd tusschen Oud- en Nieuw-Testament te constateeren. 3Bekend zijn de moeilijkheden in de rede van Stefanus. 4Uit Gen. 11:26 schijnt te volgen, dat Abrahams vader 70 5jaar oud was bij Abrahams geboorte; toen dus op 75-jarigen 6leeftijd (Gen. 12:4) deze patriarch uit Haran trok, 7was zijn vader 145 jaar; en daaruit volgt dan weer, dat 8het vertrek uit Haran vóór den dood van Abrahams vader 9viel (deze werd 205 jaar, Gen. 11:32). Niettemin zegt 10Stefanus, Hand. 7:4, dat dit feit volgde op den dood van 11den vader. Dàn noemt Hand. 7:14 het getal van hen, die 12met Jacob naar Egypte zijn getrokken 75, in tegenstelling 13met de 70 van Gen. 46:27; terwijl de mededeeling, dat 14Abraham van de zonen van Hemor (7:16) een graf kocht, niet 15overeenkomt met Gen. 33:19, dat Jacob dit deed, noch 16ook met 23:16, dat Abraham een graf kocht van Efron. 17We zullen ons onthouden van een opsomming der gewaagde 18pogingen tot vereffening; zeker is, dat er enkele 19zeer aannemelijk zijn. Maar al zou hier wezenlijk afwijking 20zijn van het O.T., wat doet dit dan nog af van de inspiratie 21der Schrift? Niets! De gereformeerden hebben 22steeds onderscheiden tusschen normatief èn historisch 23Schriftgezag; de Schrift zelf is altijd waar; en omdat ze 24waar is, ook als ze de onwaarheden of onjuistheden van 25menschen, van valsche profeten, van Satan, weergeeft, 26daarom staat ze er voor in, dat de dingen zóò gezegd 27zijn, als in den bijbel verhaald wordt. Maar natuurlijk is 28daarmee tegelijk gezegd, dat die woorden van menschen, 29die niet door Gods Geest geïnspireerd zijn, op zich zelf 30ook niet juist behoeven te zijn. En om nu maar bij 31Stefanus te blijven: volgens gereformeerde opvatting was 32wèl Lucas geïnspireerd, toen hij Stefanus' rede weergaf, 33maar niet Stefanus, toen hij ze uitsprak. Lucas kan zich | |
[pagina 55]
| |
1dus niet vergissen in de mededeeling der feiten, maar Stefanus 2kan dat wel in zijn improvisatie. ‘De inspiratie der 3Schrift brengt niet mee, dat Stefanus alles Juist gezegd 4heeft, zooals het in de geschiedenis gebeurd is - maar 5alleen dit, dat de rede van Stefanus volkomen naar waarheid 6medegedeeld is.’Ga naar voetnoot1) 7Ook de andere moeilijkheden, die zich inzake de weergave 8van O.T.-ische gegevens in het N.T. voordoen, laten 9zich gereedelijk oplossen.Ga naar voetnoot2) En wat de aanhalingen van 10O.T.-ische plaatsen in het N.T. betreft, toegegeven moet 11worden, dat meer dan eens een woord van het O.T. heel | |
[pagina 56]
| |
1anders aangehaald wordt in het N.T. dan het er eigenlijk 2staat; maar deze verandering of wijziging moge dan soms 3de oorspronkelijke gedachten van den schrijver in het O.T. 4een nadere uitwerking, soms zelfs een stellig nooit verwachte 5beteekenis geven, - toch moet geconstateerd 6worden, dat nooit de zin, dien het N.T. aan een woord 7van het O.T. geeft, strijdig is met de bedoeling van den 8ouden schrijver.Ga naar voetnoot1) Wie aan inspiratie gelooft, zal verstaan, 9dat dezelfde inspireerende H. Geest een lateren schrijver 10in staat stelde, uit de gedachten van een zijner voorgangers 11een verborgen zin te doen aan het licht treden. 12Zoo vaak de duivel opkomt met een tekst, rukt hij hem 13uit zijn verband en legt er een tegenstrijdigen zinGa naar voetnoot2) in: 14revolutie! Maar als de H. Geest een tekst aanhaalt, dan 15brengt hij er uit, wat er, verborgen vaak, in zat: evolutie! 16Ook in dezen kan dus het N.T. niet van tegenspraak tegen 17het O.T. worden beschuldigd. 18*** 19En voor het overige hebben we weinig meer te zeggen. 20Of dan hiermee alles afgedaan is? Dat niet; want op | |
[pagina 57]
| |
1dogmatisch gebied liggen, zegt men, de tegenstrijdigheden 2ook al overal verspreid. Maar ieder voelt, dat daarop door 3ons thans niet ernstig kan worden ingegaan. Herhaalde 4malen is daarover trouwens geschreven. Hoe vaak is 't al 5niet betoogd, dat het heel goed te vereenigen is, dat Satan 6tot zonde verzoekt, dat de menschen zondigen en zich 7verharden èn, dat God verzoekt, een boozen geest zendt, 8den zondaar verhardt?Ga naar voetnoot1) De zonde is immers altijd tegen 9Gods wil, maar gaat nooit om buiten Zijn wil! Wie daarin 10iets tegenstrijdigs zoekt, kan zeker ook niet begrijpen, dat 11Saul zelfmoord, pleegt èn dat de Heere hem doodt (1 12Kron. 10:4, 14). Evenzoo zal voor gezond dogmatisch 13besef de vastheid van Gods alomvattenden raad onze verantwoordelijkheidGa naar voetnoot2), 14of de regeering Gods óók in de zonde 15onze schuldGa naar voetnoot3), of de idee van de voorbeschikking van 16ons toekomstig lot onze roeping tot aanvaarding in het 17geloof van het aanbod der genadeGa naar voetnoot4) volstrekt niet onmogelijk 18maken of uitsluiten. Hier hebben we wezenlijk van 19die ‘concordissima dissonantia’Ga naar voetnoot5), die tegenstellingen, die 20in 't wezen der zaak met elkaar één zijn. Keerzijden 21van den éénen penning der waarheid. En dat Paulus 22de rechtvaardigmaking door het geloof en niet door de werken 23der wet op den voorgrond stelt, naast welken Jacobus op de 24vruchten van het geloof als onmisbare kenteekenen | |
[pagina 58]
| |
1daarvan aandringt, dat is evenmin tegenstrijdigGa naar voetnoot1), als de 2dubbele voorstelling, dat Gods wil en werkzaamheid ter 3verlossing universeel is, doch tevens particulierGa naar voetnoot2). Een 4goede exegese, die benadering zoekt van de Schrift, niet 5aan de periferie, doch in haar centrum, zal hier wel den 6juisten weg vinden; ze zal ons leeren, dat Paulus volstrekt 7niet ‘het Christendom van Jezus en van de eerste gemeenten 8belangrijk heeft veranderd’Ga naar voetnoot3), dat hij absoluut 9niet zoo'n pantheïst is als menGa naar voetnoot4) ons op grond van Hand. 1017:28, Rom. 11:36 e.a.p. wil doen gelooven en dat hij 11evenmin de door heel het N.T. afgebakende grens tusschen 12Christus en den geloovige opheftGa naar voetnoot5) in Gal. 4:19, 2 Cor. 133:18, 1 Cor. 2:16, 6:17. En dan moge het waar zijn, 14dat Paulus en de andere apostelen het mogelijk achtten, 15dat nog in hun tijd Christus zou wederkomen, maar ‘het 16N.T. bevat volstrekt geen leer over den tijd van Christus' 17wederkomst’.Ga naar voetnoot6) Ook Jezus' woorden, al leggen ze verband 18tusschen Jeruzalems verwoesting en het wereldeinde, 19laten zich niet gebruiken als bewijsmateriaal voor de 20stelling, dat hij zich vergist heeft in zijn komst; want een 21komen in zijn heerlijkheid is er bij Hem reeds vóór zijn | |
[pagina 59]
| |
1parousie, zie b.v. Mt. 10:23.Ga naar voetnoot1) Zoo ware nog meer te 2noemen: dat het niet waar is, dat de Prediker de onsterfelijkheid 3der ziel loochentGa naar voetnoot2), of dat het ethisch monotheïsme, 4dat door de profeten geleerd wordt, in vroeger 5dagen onbekend was en daarom door de figuren van de 6oudere historie vaak verloochend wordt,Ga naar voetnoot3) of ook ‘dat de 7prediking der profeten onderling zeer verschillend is’, 8want daartegenover ‘moeten wij de opmerking maken, dat 9zulke tegenstrijdigheden voor het besef van den Israëliet 10toch blijkbaar niet hebben bestaan.’Ga naar voetnoot4). Op al die dingen 11kunnen we hier niet ingaan; maar zeker is, dat nauwgegezette 12studie en gezonde exegeseGa naar voetnoot5) de Schrift voor het 13vonnis voor wie tegen zichzelf verdeeld is, kan bewaren. | |
[pagina 60]
| |
1Hetzelfde zal ook telkens weer het geval blijken inzake 2de ethiek des Bijbels. Wel zegt menGa naar voetnoot1) ‘dat in de 66 geschriften, 3waaruit onze Bijbel bestaat, zeer uiteenloopende 4denkbeelden en gevoelens ons tegemoet komen. Hoe anders 5is de atmosfeer in den dekaloog en in de Bergrede. Feitelijke 6tegenstrijdigheden, die in grooten getale zich voordoen, 7zijn van veel geringer beteekenis dan het verschil 8in vroom gevoel en zedelijken maatstaf.’ Maar laat men 9toch niet vergeten, dat de openbaring, ook van den ethischen 10wil van God, een ontwikkeling heeft doorgemaakt, niet 11van leugen tot waarheid, maar wèl van minder helder licht 12tot duidelijker glans.Ga naar voetnoot2) Dan zal de onderscheiden atmosfeer 13van de wetgeving der oude bedeeling en die van de 14bergrede b.v. beter verstaan worden,Ga naar voetnoot3) Jezus' optreden 15tegenover de voorvaderlijke wet nog niet als positie kiezen 16daartegen, wel daarboven worden verstaan,Ga naar voetnoot4) de gestrengheid 17van de vloek- en wraakpsalmenGa naar voetnoot5) niet langer worden 18miskend met een beroep op den eisch der liefde, ook voor 19den vijand. En wie ook in dezen scherp onderscheidt, zal 20begrijpen, dat de Prediker noch den stoïcijn, noch den 21epicurist, noch hem, ‘die op bedachtzame manier God voor | |
[pagina 61]
| |
1oogen houdt en ook den duivel een kaars offert’, als ideaal 2voorstelt;Ga naar voetnoot1) dat de profeten zich ‘niet tegen Israëls 3cultus als zoodanig’, maar alleen ‘tegen het heidensch 4element, dat erin binnendrong’ en de veruitwendiging 5van den eeredienst opgetreden zijn,Ga naar voetnoot2) en dat het geschil, dat 6tusschen Petrus en Paulus eens gerezen is over de onderhouding 7van de mozaïsche wetGa naar voetnoot3) nog niet mag opgeblazen 8worden tot een dubbele, tegenstrijdige moraal, waarmee 9de Schrift zelf ons zou komen verwarren en - vermoeien 10en die de Handelingen tevergeefs zouden trachten te bemantelen. 11- Men leze wat er staat en blijve Schrift met Schrift 12vergelijken.Ga naar voetnoot4) 13*** 14En hiermede eindigen wij. Niet alsof alles genoemd is, 15wat hier bespreking waard is. Het waren slechts enkele 16grepen, die we deden. En we bleven opzettelijk bij die 17gedeelten, die van de critiek het meest te verduren hebben, 18wat langer staan, dan bij de op zichzelf evenzeer | |
[pagina 62]
| |
1belangrijke dogmatische en ethische disharmonieën, die 2schijnbaar in de Schrift geboden worden. Over deze laatste 3worden onze jonge menschen wel genoegzaam ingelicht 4op de catechisatie en in de prediking; daarom achten we 5ons ontslagen van den plicht, om hieraan even groote attentie 6te wijden als aan de andere, door de moderne 7critiek aangewezen moeilijkheden. 8En 't resultaat? Al deden we slechts een greep, dit 9meenen we wel aannemelijk gemaakt te hebben, dat van 10den kant der tegenstrijdigheden-vernuftelingen het geloof in 11de Schrift en haar autoriteit geen gevaar heeft te duchten. 12Voor zoover wij tegenstrijdigheden toegeven moesten, 13bleek ons, dat de inspiratie der oorspronkelijke handschriften 14(autographa) daarmee niet aangetast is. Weliswaar 15zegt Prof. Dr. L.H.K. BleekerGa naar voetnoot1) dat ‘de verwijzing 16naar de oorspronkelijke feillooze autographa niets 17helpen kan.’ Want - zoo luidt het - ‘voor mijn gevoel 18ligt in zoodanig argument een onopzettelijke, maar vreeselijke 19beschuldiging aan het adres van God zelf, die wel 20heeft gezorgd voor volkomen betrouwbare, feillooze autographa, 21maar niet voor even betrouwbare en even onmisbare 22apographa’ (afschriften). Maar deze redeneering wijzen wij 23af. Hier ligt het probleem van den hemelschen schat in 24aarden vaten; en - God behandelt ons niet als kleine kinderen, 25die zelf niets behoeven te doen. 26En wat voorts de andere besproken gevallen betrof - 27zooveel is ons wel gebleken, dat nauwkeurig onderzoek, 28dat aan de Schrift wil vasthouden, de kritiek heel wat in 29den weg kan leggen. 30Maar deze voorwaarde moet er dan ook bij gesteld 31worden. Alles ligt hier aan het vooroordeel van den mensch. 32Wie eenmaal het geloof aan den H. Geest als den grooten 33éénen auteur der Schrift heeft verloren, die zou wel dwaas 34zijn, als hij zoo zijn best deed om de innerlijke eenheid 35van dit boek te verdedigen. Maar omgekeerd, wie zijn | |
[pagina 63]
| |
1geloof bewaren wil - omdat het zijn leven is, die kan de 2eenheid der Schrift niet missen. En dan houden wij het vol, 3dat ook in dezen de leuze van Ibsens Brand de eenige zijn moet: 4alles of niets! Wij kunnen niet meegaan met hen, die op 5de Schrift dit en dat en zooveel meer hebben aan te 6merken en ze dan toch Gods Woord blijven noemen. 7Alles of niets! Multatuli was een vreemdeling op theologisch 8gebied; toch had hij soms zooiets als theologisch 9instinct. En dat kwam voor den dag, toen hij de gewone 10uitvlucht: ‘Het woord Gods is in den bijbel, maar de 11bijbel is Gods Woord niet’ een ‘bekend slendertje’ noemde.Ga naar voetnoot1) 12Ik bedoel hiermee geen onvriendelijkheid. Maar ik 13kan 't heusch niet anders zien. En met een huldebetoon 14aan den bijbel als ‘een oerwoud, majestueus en schoon, 15vol neergebliksemde boomen, vol doode boomstronken, 16door stormen verpletterd struikgewas, naast de bloeiende 17heesters, de mooie varens en mossen en de heerlijk schoone 18dennen’Ga naar voetnoot2) kan een gereformeerde niet tevreden zijn. (Vgl. 19bl. 12-14). 20Rondweg en bewust zij toegegeven, dat ons uitgangspunt, 21de inspiratie van heel de Schrift door één Geest, 22ook in de kwestie der z.g. tegenstrijdigheden, geheel onze 23beschouwing beheerscht. De éénheid der Schrift stellen we 24voorop en vandaaruit redeneeren we. Niet wetenschappelijk? 25Goed; wij schamen ons daarvoor niet; ieder mensch 26gaat uit van zijn vóór-oordeelen; en een onbevooroordeeld 27onderzoek bestaat alleen maar in de droomen van 28hen, die nog nooit onderzocht hebben. 29Voor ongeloovigen is deze brochure dan ook allerminst 30geschreven. Ze zou hen toch niet helpen, zoolang zij niet 31beginnen, te buigen voor het gezag der Schrift. Wie niet 32in den Bijbel één organisch geheel wil zien, dat door 33één centraalgedachte van den zich openbarenden God 34gedragen wordt, die zal zich niet laten uit het veld slaan, | |
[pagina 64]
| |
1al worden nòg zooveel tegenstrijdigheden vereffend, nòg 2zooveel anomalieën in het lichaam der Schrift weggenomen. 3Als er hier een verdwijnt, zal er ginds weer een andere 4voor hem opduiken. Evenals er aan de natuur of de 5schepping geen tastbaar bewijs te ontleenen is voor het 6bestaan van één onverwinnelijken God, evenzoo is het 7onbegonnen werk, te willen bewijzen met de letter van den 8bijbel, dat er één Heilige Geest is, die dat alles heeft 9gesproken en geopenbaard. Een bewijsbare goddelijke 10Schriftuur zou beneden de waardigheid van een onbewijsbaar 11goddelijk wezen zijn. Wie de onmogelijkheid der 12theodicee heeft erkend, zal ook afzien van alle pogen, om 13met argumenten, aan den uitwendigen schijn der dingen 14ontleend, het innerlijke wezen der Schrift te rechtvaardigen. 15Voor geloovigen slechts is het bovenstaande geschreven. 16De schrijver stond voor de keus, om òf enkele algemeene 17regelen aan te geven, die het ontstaan van schijnbare 18tegenstrijdigheden konden verklaren en - oplossen, òf op 19de voornaamste punten, waarop de critiek de aandacht 20vestigde, den vinger te leggen. Hij heeft het laatste gekozen. 21De bestrijders redeneeren immers van uit de feiten 22tot den algemeenen regel; daarom leek het hem in dit 23defensieve werkje het beste, deze strijdwijze te volgen. 24Dat een bladeren in zijn geschriftje zoodoende geen pleiziertocht 25werd, begreep hij zelf wel goed. Maar dat was 26zijn doel ook niet. 27Slechts vergunne men hem den raad, om bij ons geloovig 28offensief, dat tegen de critiek gericht is, anders te werk 29te gaan en vanuit de grondgedachten in onze Schriftbeschouwing 30de enkele feiten te bezien. Eerst het middelpunt, 31dàn de omtrek van den cirkel der Schrift. Eerst het geheel, 32dan de deelen. Eerst de eenheid der openbaring, dan die van 33de openbaringswoorden. Zóó alleen staat men sterk. En zóó 34alleen kan men zijn positie bewaren, ook als de moderne kritiek 35haar strategie weer eens voor de zooveelste maal verandert. 36En dat is noodig. Als wij de éénheid der Schrift loslaten, 37dan hebben wij de onfeilbaarheid van Christus ook | |
[pagina 65]
| |
1verloren; heeft hij niet de eenheid der Oudtestamentische 2Godsopenbaring geloofd? En een Christus, die zich bedriegt, 3kan ons niet redden. De blinde kan den blinde 4niet leiden. 5Er zijn werkelijk, dat zagen we, in de Schrift antinomieën 6in de omschrijving van leer en leven, waarvoor we dankbaar 7kunnen zijn. Dat onze logica op dogmatisch en ethisch 8gebied in conflict komt met de logica van God, dat is ons 9het onmisbare bewijs voor de Goddelijkheid van Zijn 10openbaring. Dat zijn de mysteriën in de diepte. En al 11blijven er dan raadselen aan de oppervlakte, ze kunnen 12ons het zoete weten van de reddende raadselen in de 13diepte niet ontrooven. Gelukkig de mensch, die niet aan 14de oppervlakte blijft staan, maar die afsteekt in de diepte. 15Hij zal er Gods eeuwig hart vinden. En als hij Gods hart 16gevonden heeft en Gods klare stem beluisterd, dan zal 17hij verstaan, dat alle onregelmatigheid in den polsslag der 18Goddelijke liefde en alle onklaarheid in het spreken van 19Gods stem niet wezenlijk is in God, maar een fantasie 20blijft van zijn kranke waarnemen. 21Men wage het met ons voor-oordeel. Want aan hunne 22voor-oordeelen zult gij ze kennen, ook straks, in den dag 23van de oordeelen Gods. |
|