Schriftoverdenkingen. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling II)
(1957)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdDe kraaiende haan, de orde van God.Ga naar voetnoot1)En de haan kraaide. Marc. 14:68-72. Ja, het is alles van den kant der mensen wanorde in den lijdensnacht van Christus Jezus. En Hij moet die wanorde ook als zodanig gevoelen; want alleen | |
[pagina 19]
| |
zó kan Hij lijden onder de chaotische verwarring, die Hem, als den enige, die récht staat in den kosmos, en die er kosmisch in den volsten zin des woords, verkeert, naar het leven staat. Ja, alles is verwarring. En lijden ook. Een lijden, dat reeds in de termen, die wij hierboven stelden, den Christus brengt in de volstrekte eenzaamheid. En dat Hem oplegt de verplichting, deze eenzaamheid en die verlatenheid te zien. Nu dan. Hij ziet ze ook. Maar Hij ziet ook, dat het geloof zich niet mag laten ‘deprimeren’. Depressie-stemmingen, o neen - die heeft Hij niet met zachte valse-herders-woorden goedgepraat. Hij haatte die, wanneer ze zonde zijn, zover ze zonde zijn: gevolg van niet-geloven; gevolg van mensen-chaos meer dan Gods kosmos en zijn orde gelden laten. Dus heeft Hij, al werd Hij bij het uur meer eenzaam, zich niet laten deprimeren. En daarom greep Hij in geloofsmoed, als profeet naar Gods hand, zeggende: Vader! Ik heb een wonder nodig; een mirakel heb Ik nodig, Vader, om Simon Petrus weer te winnen voor den kerkopbouw van straks. Vader, Ik wil hem een teken geven, Ik wil het van te voren aan hem geven, een teken, dat hij nooit vergeten zal. Ik wil, dat op een bepaald ogenblik de haan kraait. En dan op een tweede ogenblik nog eens. En dat dat kraaien van dien haan precies zal samentreffen met Simon Petrus' van te voren punctueel geprofeteerde daden. Vader, die coincidentie heb Ik nodig. Voor Simon. Voor zijn ambt. Voor de kerk, die hij moet bouwen. Dus, Vader, Ik waag het, Ik ben volstrekt verzekerd, gans inwendig. Gij zúlt dat teken aan Mij geven; Gij zult over een paar uur die coincidentie geven van dien hanebek en van Petrus' mond, die beide opengaan, open en dicht, precies zó, als Ik het aanstonds zeggen zal. Vader, Ik ga het nu aan dezen Simon zeggen: heel secuur. Zou Elia mogen grijpen naar een wonder als hij dat nodig heeft voor zijn openbaringswerk, en Ik niet? Vader, de ene profeet beschikt over den bliksem bij voorbaat; Ik beschik over een hanebek bij voorbaat. De profeten hebben altijd het wonder durven aankondigen, bij voorbaat, door hun sterk geloof. Vader, Ik ben de meeste van die alle. En de minste. Ik vraag geen manifestatie, die de mensen sidderen laat, gelijk op Karmel; Ik vraag alleen maar een hanekraai, die hij en Ik alleen maar weten. Maar de kracht, | |
[pagina 20]
| |
waarmee Ik vraag, en beschikking doe, die is geweldiger dan van de profeten alle bij elkaar. Zo sprak de Christus tot zijn Vader, heel in stilte. En daarna sprak Hij Simon aan, en zei: zó gaat het, straks, een paar uur later. Die mond en die bek. Zó.
Straks is het een paar uur later. De verwarring groeit. De eenzaamheid wordt pijnlijker, Simon, Simon, hoe is 't mogelijk......die mond van u...... Opeens......de haan. Die bek van hem. Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, Ik dank U. De mensen brengen alle klokken van de wijs, Uw klok gaat nog op tijd. Precies op tijd, die haan van U en Mij, mijn Vader. De wanorde groeit; de orde blijft. Uw orde, Vader! Uw haan. De eenzaamheid drukt. Ze verlaten Mij allen, Vader. Gij echter hebt mijn ambtsgeloof erkend, gekroond. Ge zijt er nog, Vader! Ik kan weer verder, Vader, den ambtsweg. Vader, Ik ben nog niet geheel alleen; kom mijn eenzaamheid te hulp. De rechter daar, de mensen daar. Het is al zó laat. |
|