Profeten en evangelisten
(1994)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdEen bloemlezing uit de ‘Schriftoverdenkingen’
[pagina 72]
| |
God zegt: ‘memfomai’Ga naar voetnoot14...welk verbond met Mij zij vernietigd hebben... Want indien dat eerste (verbond) onbegrijpelijk geweest ware, zo zou voor het tweede geen plaats gezocht zijn geweest. Want (hen) berispende zegt Hij tot hen...zij zijn in dit mijn verbond niet gebleven... Laat ons eens even ons verdiepen in onderstelde gevallen. Stel eens, dat ergens in een kerk de leden en de vergaderingen langen tijd niet geleefd hebben naar de bestaande orde, omdat ze daarin niet zijn blijven staan, omdat ze die hebben overtreden, en stel eens, dat nu ineens iemand zegt: maar dat moet anders worden! - betekent dat zeggen zelf dan reeds een veroordeling van de kerkenordening, van het kerkstatuut, van de kerkelijke formulieren? Of is het misschien een erkenning, dat er iets gebeuren moet van binnen, zó dat men meer ieder persoonlijk gaat leven naar de bestaande orde? Stel eens, dat in een bepaalde trouwverbintenis er iemand opstaat, die ‘berispende’ verklaart, dat het den laatsten tijd niet goed ging in die verbintenis, en dat hij daaraan toevoegt, dat men niet naar den regel der verbintenis heeft geleefd, ‘berispt’ die mens dan ‘den regel’ of ‘het leven onder den bestaanden regel’? | |
[pagina 73]
| |
Stel eens, dat anno 1948 in een groot deel der Nederlandse pers geklaagd wordt: ‘na de bevrijding van 1945 ging het mis in Nederland’, en dat de redactie van die klagende pers haar klacht adstrueert door de opmerking, dat ze in Nederland de grondwet hebben geschonden, kritiseert die redactie dan die grondwet of soms het spel, dat ermee gedreven is? En als die kerkmensen, die bondgenoot, die dagbladredacteur in die onderstelde gevallen, nu zeggen, ieder op eigen terrein: het moet anders! - willen zij dan een ANDER statuut voor de kerk, een ANDERE substantie voor het trouwverbond, een ANDERE wet met ANDERE beloften en ANDERE bevelen, of willen ze soms een MEERDERE werking van den Geest, opdat die de betrokkenen stuk voor stuk beter doe leven naar de bestaande verordeningen? En het overtreden doe ophouden? En stel eens, dat er tot en over die dolerende kerk, die benauwde verbondsgemeenschap, die bezwaarde redactie een Stem van Boven kwam, zeggende: ‘Ik heb uw gebed verhoord, Ik zal in die kerk, dien vriendschapskring, dat volk meer van mijn Geest geven dan Ik te voren deed, en Ik zal gaan genezen van de hiërarchie in de kerk, zodat ieder zich de kerk-zaken weer persoonlijk voor zichzelf gaat aantrekken, en Ik zal gaan genezen van den individualistengeest in de liefdesverbintenis, zodat elk voor zich de zaken weer individueel zich gaat aantrekken en niet altijd op den ander ziet, en Ik zal gaan genezen van den Jan Saliegeest onder het volk, die alle zaken van volk en wet maar leert overlaten aan de regeringsorganen, en Ik zal maken, dat de leden van de natie zich weer zelf, persoonlijk, voor de zaken van grondwet en recht aansprakelijk stellen, wel, dan geeft die Stem van Boven inderdaad ‘betere’ beloften dan vroeger; maar geeft ze soms ándere? En zou zij het goed vinden, als wij allen onze dankbaarheid voor dat genadige woord van die Goddelijke Stem nu eens hierin gingen tonen, dat we zeiden: die oude kerkregel | |
[pagina 74]
| |
was niet veel zaaks, die was maar uitwendig, die trouwbelofte had niet veel om het lijf, ze was alleen maar een formalistisch gedoe, en die voormalige grondwet was niet meer dan een formeel nationaal-politiek gedoente, bloot uitwendig, en ruw-collectief, maar voortaan zal de Spreker van die Stem van Boven Zijn zaken grondig anders inrichten, Hij zal een nieuwe orde scheppen en afkondigen, waarin Hij grondrechtelijk zich enkel en alleen verbonden behoeft te achten aan de vrome kerkleden, en aan de wedergeboren liefde-belovers, en aan de trouwe, de voor 100 pct. volle burgers, en de rest, nu ja, die zal Hij nog maar zowat opschepen met een formeel-uitwendig-collectief Reglement, dat echter ook weer ‘maar uitwendig’ is, en waarvan Hij Zelf terdege weet, dat het toch niemand van de anderen wezenlijk interesseren zal? Ik zeg: zou de Spreker van die Stem van Boven zúlk een uiting van ‘dankbaarheid’ voor zijn ‘betere beloften’ goedkeuren? Ik denk dat allen, ook Meynen en Ridderbos, ook Bruins Slot en Schouten, zouden roepen: neen, o neen. En dat ze ons zeggen zouden: houdt op met die tastbare dwaasheden. En wij zouden het op dat punt eens zijn.
Maar waarom luisteren dan zovelen, die - en nú noemen we géén namen meer - in en om een synode precies zó horen redeneren, naar zulke betogen als naar de hoogste wijsheid: tenminste ‘menselijk-volmaakt’? Want inderdaad: het zijn er velen. Ze horen Jeremia exegetiseren. Ze horen de exegeten verklaren: volgens Jeremia 31 heeft de Stem van Boven gezegd: het gaat niet goed tot nu toe, ze hebben mijn Verbond vertreden, ze hebben in massa's de zaken van Israël maar aan anderen overgelaten, en er geen zaak van persoonlijke, individuele verantwoordelijkheid van gemaakt; maar nu ga | |
[pagina 75]
| |
Ik hun mijn Geest geven, die hen weer leren zal, van Israëls zaken een zaak van ieders eigen verantwoordelijkheidsbesef te maken; en Ik geef in dezen betere beloften. En nu gaan die vele luisteraars scherper luisteren. Want ze horen de exegeten daarna concluderen; en ze gaan beleven, dat die exegeten hun conclusies als even zovele dogma's dicteren aan alle kerkleden: derhalve maakt de Spreker van de Stem van Boven dus een totaal ANDER verbond, met geheel ANDERE statuten, en ANDERE beloften en een ANDERE Grondwet, en wie niet uitverkoren is om mee te doen van uit het diepe hart, nu ja, die laat Hij maar zowat meelopen in den tros, en laat hun af en toe met barse stem voorlezing doen van de nog niet helemaal af te schaffen gemeenschapsordeningen, bloot uitwendig overigens. Maar zijn echte verbond, dát gaat Hij alleen aan met die uitverkorenen. De meelopers in den tros, die laat Hij afschepen met wat oude plunje van die vroegere gemeenschapsbepalingen. Maar het nieuwe, dat is heel wat ANDERS, en dat is voor zijn verkorenen, NA hun wedergeboorte. En nu gaan de hoorders van die exegeten applaudisseren: dank voor uw dogma, en we zullen 't óók zó leren; en in bond gaan ze samen, wie hen niet wil volgen in het leren van de dictaten hunner logica, bij duizenden uit de kerk werpen, als niet belovende niets te leren wat niet in alles overeenkomt met de resultaten van die exegeten, gedicteerd als axioma's voor de gesubalterneerde dogmatici en confessoren. Ze doen wat Meynen-Ridderbos-Bruins Slot-Schouten in die hierboven eerst getekende verbanden dwaasheid zouden noemen, en nog eens dwaasheid.
Ik zie hier een vinger waarschuwend opgestoken. En ginds nog een. Ineens gaan er heel wat vingers omhoog. Ik hoor van allen kant me vragen: maar er stáát toch, dat God zelf berispte? Dat | |
[pagina 76]
| |
Hij zelf zijn oude verbond berispte? En verachtelijk van zijn eigen werk-van-eertijds toegaf: oude boedel, bloot-uitwendige relatie? Maar staat dat er wel waarlijk? Zeker, we treffen een Grieks woord aan in Hebr. 8 vs. 7 en 8, dat in onze vertaling samenhangt met ‘berispen’. ‘Niet onberispelijk’, dat vroegere. ‘Berispende’ treedt de Heere God op. Maar wat wil ‘berispen’ zeggen? Wat is van het Griekse woord de betekenis? Het kan zeggen: niet voldaan zijn over iets, ontevreden zijn met iets. Iemand, die verklaart: het gaat niet goed, zó als het nú gaat, die treedt op als zo'n ‘berisper’. Wij denken bij ‘berispen’ aan iemand, die standjes uitdeelt, die personen aanvalt; er zijn rechtsgemeenschappen, waarin ‘een berisping’ een zachtaardige, maar niet dreigingloze vorm van tuchtoefening over personen is. Maar in de Griekse taal kan het werkwoord ‘memfomai’ (door ‘berispen’ vertaald) ook betekenen: zijn ontevredenheid of onvoldaanheid betuigen, laten merken dat men bezwaard, of nog niet over de uitkomst voldaan is. Zelfs wie zou zeggen: ‘dankbaar, maar niet voldaan’, die spreekt zijn ‘memfomai’ uit, al is hij ook dankbaar. Alle revolutie begint met het zeggen: ‘memfomai’. En alle reformatie vangt met hetzelfde woord aan: ‘memfomai’. En alle voortgaande reformatie eveneens (dankbaar, maar niet voldaan). Alle ‘bezwaarden’ in een kerk zeggen: ‘memfomai’. Prof. Veenhof schrijft over: ‘memfomai’-zeggers over en onder de synodocratie. De Heer Jan Schouten zegt in de Tweede Kamer: ‘memfomai’: het gaat niet goed, het moet anders. Maar hij wil geen verandering van grondwet, althans niet nu. Hij wil alleen maar, dat ze er naar zullen handelen, en dat de slapers wakker worden. ‘Memfomai’ kan betekenen: bezwaren zien, doleren, zijn beklag doen of: klagen. Ook de bijbel en de Griekse vertaling van het Oude Testament | |
[pagina 77]
| |
kennen het woord in dezen zin. In dit alles schreef Job Gode geen ongerijmde dingen toe (Job 1:22): hij beklaagde zich (nog) niet over God; de Griekse vertaling zegt: Job sprak niet aangaande God: memfomai. Tot Abraham spreekt de Heere: wandel voor mijn aangezicht en wees oprecht; de Griekse vertaling zegt: wees onberispelijk; laat mij niet over u te klagen hebben (Gen. 17:1). Job was ‘vroom’ (1:1, 8); dat zegt God zelf (2:3); en Elifaz verklaart, dat een mens het nooit zo ver brengt als God in het niet-nodig-maken van de klacht van een ander, die zou zeggen: memfomai - ik vind, dat het daarginds niet goed gaat (4:17; vgl. 15:14; 22:3; 33:9; 9:20; 12:4). Zo constateert ook Paulus van zichzelf, dat in zijn farizeeuwse periode geen enkele van zijn superieuren aangaande hem kon zeggen ‘memfomai’: hij leefde strikt naar den regel, dien zij hem geleerd hadden. Indien zo'n farizeeuwse meester toen reeds wel zou gezegd hebben: ‘memfomai’, wel, dan zou niet de farizeeuwse regel, doch de leerling Paulus zijn gedesavoueerd door zulke Gamaliëls. Een examinator, die tot den geëxamineerde bij den uitslag zegt: ‘memfomai’ veroordeelt immers niet zijn eigen onderwijs, doch de ontrouw of de onbekwaamheid van den leerling? Hoewel, het kán soms zijn, dat het ‘memfomai’ van den leraarexaminator toch verder gaat, dan alleen het individuele geval van dien énen gedropen leerling. Misschien denkt hij, als er vele leerlingen zakken: de school moet nog meer haar best gaan doen voor de discipelen, ze zijn zo hardleers, het peil zakt overal - weet ge wat? we zullen ons nóg meer met de leerlingen gaan bemoeien. We zullen den leerling gaan bij-werken, meer zorg besteden aan de pupillen onzer school, opdat haar naam goed blijve, en de resultaten van het onderwijs ons als leermeesters niet beschamen, straks in de toekomst. Dan begint de leraar met bijlessen. Met sterker privé toezicht. Met scherper tucht. Maar ook, | |
[pagina 78]
| |
wanneer hij den te zwakken leerling bijlessen geeft, en hem met anderen extra bewerkt, ook dán wil hij geen andere leerstof hem geven (als ware dié berispelijk). Maar hij wil met ‘betere beloften’ de hele zaak nu eens nieuw aanpakken, opdat de oude leerstof eindelijk er in moge gaan als gesneden koek. En ‘HEEL’ de school er kome. Hier is ‘memfomai’ een kritiek op behaalde resultaten - hoe en om wat oorzaak dan ook.
Ook elders treffen we het woord in zulke betekenis. Zó zijn er, zegt Paulus, bezwaarden in de kerk. Als iemand tegen iemand enige klacht heeft, d.w.z. als hij in gemoede verklaart: het gaat niet goed, memfomai - wel, dan moet men zich niet van zo'n gravamen afmaken, en vooral niet gaan dreigen en citeren, maar dan moeten ze daar in de kerk elkaar verdragen (het samen uithouden) en daarin elkaar gunst bewijzen (Col. 3:13). Als in de kerk murmureerders zijn, dwaalleraars, die zich niet willen voegen onder de van God gestelde kerkelijke ordeningen (want ze doen net als Korach, Judas, vs. 11), dan zijn die scheurmakers ontevreden met hun lot; ze zeggen: memfomai, het is niet in orde, de dingen moeten anders, ik moet een andere plaats hebben in de kerk. En - als tenslotte Paulus in Rom. 9 de doordringende prediking doet van Gods volstrekte soevereiniteit, die Hem doet ontfermen over wien Hij wil, en laat verharden, dien Hij wil, dan hoort Paulus iemand tegenwerpen: Wat klaagt Hij dan nog? (Rom. 9:19). In het Grieks staat: waarom komt Hij dan nog voor den dag met een: ‘memfomai’? Dan is dus alles toch zó als Hij het eigenlijk hebben wil?
Dunkt u ook niet, dat het met de verklaring van Jer. 31 (Hebr. 8) anders zou gelopen zijn, indien ‘memfomai’ in Hebr. 8 precies | |
[pagina 79]
| |
zó zou vertaald zijn als in Rom. 9:19? De Heere geeft zijn ongenoegen te kennen over wat er was. Het was niet goed gegaan. De toestanden waren uiterst onbevredigend. En klagende over hetgeen tot nu toe bereikt is, zegt de Heere nu: wij zullen ze sterker gaan bewerken. We zullen meer Geesteskrachten hun doen toekomen. Maar van zijn verbondsinstellingen, en zijn verbonds-substantie zegt Hij geen kwaad. Integendeel: ze hebben die overtreden. De bondsREGEL was goed, en de substantie blijft dezelfde. Maar de toegevoerde krachten en de bijkomende Geesteswerking, DIE kon nog GROEIEN. De hovenier zal nu meer zorg besteden aan den boom, de Leraar aan de school: Hij zal ze meer nog dan tevoren individueel bewerken. En Paulus, die deze betere (geen ándere), deze versterkte (geen nieuwe) belofte kent, Paulus hoopt dan ook, dat straks, als de Laatste Publieke Uitslag van het Examen afkomt, zijn leerlingen, die in de laatste dagen school gaan (in de school des Geestes, d.w.z. in de N.T. kerk en catechisatie) straks onberispelijk mogen bevonden worden (Phil. 2:15, 1 Thess. 3:13; 5:23). En ook zijn eigen leermethode (1 Thess. 2:10). Hij hoopt, dat de hoogste Leraar en Curator der kerk straks moge zeggen: mijn schoolonderwijs met dit mijn onderwijzend personeel heeft geholpen, mijn zorg, óók mijn versterkte zorg voor de leerlingen droeg vruchten. Deze ‘bomen’ hebben niet ‘gelogen’. Want een boom die slecht draagt, die is ‘berispelijk’, hoe en waarom dan ook. Men staat erbij te klagen. Te klagen, niet over de wet, doch over de omstandigheden, waaronder zó lang is geleefd en gewerkt. ‘Niet het oude verbond is dus van God verworpen, doch de bondsontrouwe Israëlieten zijn oorzaak daarvan, dat God een nieuwen bondshandel gaat beginnen’ (Grundmann, in Kittel, | |
[pagina 80]
| |
Wtbch.). Zij hebben het oude verbond ‘krachteloos’ gemaakt! Hoe? Net als de wet, die ook krachteloos (in het ons behouden) werd door onze zonden. Maar daarom wordt die wet toch niet berispt? En Gods verbond toch niet? |
|