Profeten en evangelisten
(1994)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdEen bloemlezing uit de ‘Schriftoverdenkingen’
[pagina 60]
| |
Een nieuw verbond met beide huizenGa naar voetnoot11Zie, dagen komen luidt het woord des HEEREN, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten. Een nieuw verbond... ‘Nieuw’ kan in den bijbel heel wat betekenen. Het kan aanduiding zijn van een radicaal-nieuw ding; maar ook van een ding, dat vernieuw-d is. Radicaal nieuw is datgene, wat, althans in zijn genesis, zijn oorsprong, in geen enkel gegeven van vorige dagen steun vond, of daarin zou vermogen te wortelen. Maar ver-nieuw-d is al datgene, wat in beginsel reeds eerder aanwezig was, wat door allerlei kwaden invloed was afgeknabbeld en ontluisterd en ontaard; terwijl dan een krachtige en acute en inzoverre verrassende en (ver)nieuw(ende) invasie van goddelijke kracht zich met dit gedegenereerde ding gaat inlaten, de aan zijn wezen en doel vreemde elementen eruit verwijdert, en zo het geheel gaat zuiveren en op-nieuw aan de oorspronkelijke ordinantie laat beantwoorden. Het is dan gezuiverd, vernieuwd; en, waar Gods dagen immer beter zijn dan de voorafgaande, tegelijk verbeterd en op hoger plan gezet, en dienstbaar gesteld aan de toekomst, gelijk de God van Raad en Sterkte zich deze heeft ingedacht in zijn besluit. | |
[pagina 61]
| |
Hoe nu in een bepaalde Schriftplaats dat woord ‘nieuw’ bedoeld is, zal telkens het verband hebben te beslissen. Althans wanneer het ‘nieuwe’ iets (of iemand) is, welks oorsprongen reeds in het verleden liggen. Alleen in dat geval toch kán de betekenis van ‘nieuw’ nog als vráág-stuk gelden; in het andere geval is de zaak al dadelijk beslist. We zullen dus uit het verband hebben na te gaan, hoe ‘nieuw’ bedoeld is in Jeremia 31:31, als de profeet een ‘nieuw verbond’ ziet opgericht worden door Jahwe met zijn beide huizen. Zijn BEIDE huizen. Het huis van Israël. Het huis van Juda.
Nu heeft iemand eens beweerd, dat het hier gaat om een ‘nieuw constituerend begin’; en daaruit willen afleiden, dat het nieuwe verbond in tegenstelling met het oude (van den Sinaï) zou bestaan in, beter gezegd: zou leiden tot: de vorming van een nieuw volk, een volk des HEEREN, zó dat de bindende band ‘zuiver innerlijk’ is. ‘Zuiver innerlijk’, dat is dan zijns inziens een tegenstelling met het ‘zuiver uiterlijk’ van het Sinaï-verbond. Daar, bij den Sinaï, zou immers een volk Gods geconstitueerd zijn, waarbij de bindende band louter uiterlijk was. Zo althans bedoelde schrijver. Eenmaal tot zúlk een contrastering verleid, door den nasleep van Coccejaanse theologie, en door die van zijn naaste omgeving, gaat bedoeld auteur (Aalders, K.V. 89) de parallellen verder uitwerken. Tot het nieuwe verbond behoren, dat wordt bepaald - zijns inziens - door een innerlijk werk Gods in de ziel. Maar het oude verbond, van Sinaï, dat was meer nationaal: en dus kwam dáár de wet van buiten af. Het nieuwe verbond - aldus nog steeds deze auteur - slaat op | |
[pagina 62]
| |
wat hij noemt ‘de onzichtbare kerk’; maar het Oude, nu ja, dat zag op de zichtbare. En die is niet veel zaaks - zo hoort men hem...wel niet zéggen, maar toch wel zo ongeveer dénken. Comparatief denken en meten dan.
Deze opvatting evenwel verteert zichzelf. Want, neem eens even aan, dat er zo iets als een onzichtbare kerk zou bestaan, we vragen ons af: maar wat is dan hier toch het ‘nieuwe’? Hoe men het wendt of keert, en hoe men ‘nieuw’ ook opvat, in den eersten dan wel in den tweeden zin van het woord: altijd is het toch zó geweest, dat de Heere in den geest dergenen, die deze schrijver tot de ‘onzichtbare kerk’ zou willen gerekend zien (door God), dat ‘werk in de ziel’, wrocht, dat hij rekent tot de substantie van dit ‘nieuwe verbond’. Met andere woorden: had hij gelijk, dan zou de profetie van Jeremia aldus kunnen worden weergegeven: zie, de dagen komen, dat Ik wat nieuws zal doen uitspruiten: Ik zal n.l. op denzelfden voet voortgaan. Ja, maar, zo zal iemand zeggen: dat nieuwe, dat toch ook weer het oude was, is toch inzoverre nieuw, als het nu wordt uit-gepeld uit de ‘nationale’ verhoudingen. Maar we antwoorden: waar staat dat? De hier gedane belofte is gericht tot de twee huizen van Israël en van Juda. Is dat ‘nationaal’ of niet? Indien hier iets nieuws aan Abrahams zaad in uitzicht gesteld wordt, dan is het toch voorzeker een teruggrijpen naar het oude. Nieuw was de toestand geworden in zóverre, als bij den Sinai het volk nog in zijn ongedeelde eenheid onder aan den berg lag, terwijl sindsdien het éne volk in tweeën gespleten is: een tien-stammen-rijk (huis van Israël), én een twee-stammen-rijk (huis van Juda). Maar door nu tot beide huizen weer te keren, en in beide huizen zijn verbond weer in te scherpen, komt de Heere tot nieuwe | |
[pagina 63]
| |
volksformatie, maar dan in ouden stijl: beide huizen worden door het verbóndsleven weer tot één gemaakt, en de Heerser, dien men verwacht, die zal niet over een deel van Israël, een tien-stammen-deel, dan wel een twee-stammen-deel soeverein zijn, doch over het weer, van binnen uit, tot zijn eenheid herstelde volk van Abraham. Wat verbindt hechter dan verbondstrouw? Wat is cement, zo het niet de gemeenschap des Geestes zijn zal? Ja, dat tienstammenrijk heeft veel zonden begaan, en een tijdlang heeft Jahwe Jozefs tent (tienstammenrijk) verachtelijk laten varen. Het tienstammenrijk heeft zich gesepareerd; en Jerobeam heeft het doen zondigen; en het heeft zich verwijderd van Jeruzalem als centrum en in Dan en Berseba heeft het eigen cultuskernen opgericht. De verharding is over Abrahams zaad voor een deel gekomen. En het andere deel is daarin gevolgd: ‘ook dezen’ (Jes. 28:7) zijn afgeweken; en te roemen was het twee-stammenrijk (het huis van Juda) niet oorbaar. Ja, de verharding is voor een deel over Abrahams zaad, over het éne bij den Sinaï gelegerde Israël gekomen, en het andere deel is erin gevolgd. En in de laatste jaren, toen de ballingschap van het twee-stammenrijk eerst de bloem onderdompelde in ellende van concentratie-kamp en arbeidsinzet (dienstbaarheid onder heidenen), heeft nog het aanvankelijk met vrede gelaten deel geroemd tegen de door den heidensen tiran afgehouwen takken. Tot het laatste moment toe pochte de een tegen den ander. De ene helft van Israëls huis pochte tegen de andere: slechte vijgen zijt gij, goede wij; een bijentroep zonder bijenkorf, ziedaar uw beeld; een bijenvolk in de korf, ziedaar het onze. Maar tenslotte heeft God BEIDE parten, en BEIDE huizen in de ellende laten komen: beide huizen kwamen in het oordeel van de ballingschap. Doch zie, straks wendt de Heere beider lot tezamen. Hij zal hen weer bijeen doen komen, niet in een politieke heroriëntatie, die | |
[pagina 64]
| |
op de oude contrasten voortbouwt, doch door in BEIDE huizen van zijn Geest te geven tot bekering, bekering tot den God van Sinaï-Horeb. De verharding is over Israël voor een deel gekomen. Maar dat duurt niet een onbeperkten tijd. Er zal wat nieuws zijn, o ja, iets bijzonder nieuws: BEIDE huizen worden weer voor één Verbondsgod gewonnen en voor één verbondswet zullen ze samen weer warm lopen. De verharding over het éne huis zal duren, totdat de volheid der kinderen Abrahams weer ingegaan zal zijn door de enge poort; en alzo, op deze manier, zal heel Israël weer zalig worden, een uitverkoren volk, uitverkoren tot het hebben van de verbonden, en van de wet, en van de sacramenten, en tot het ontvangen van Messias.
Zie, dit is iets nieuws. Zo nieuw, dat de profeet, die aan enkele eeuwen van scheiding van beide huizen gewoon geraakt is, zeggen moet: als dát gebeurt, wel, dan zal Jahwe iets nieuws gedaan hebben. Mensen, mensen, we zullen weer één zijn. Niet een Jerobeamscultus in Dan-Berseba tegenover een Rehabeams-cultus in Jeruzalem. Niet een pochen van tien tegen twee en van twee tegen tien. Niet een gloriëren van latere slachtoffers der rampen tegen de eerste. Niet een greep naar wereldmacht, die beide gevestigde koningsmachten en dynastieën zal verdeeld houden. Maar een Unie-van-Israël, en deze van binnen uit, omdat de Geest weer werken gaat. Krachtiger dan tevoren. Niet met andere, doch met betere beloften, sterker aangedrongen, en van intensiever genadewerking sprekend, en deze werkend. Dát zal nieuw zijn. Maar dat de Geest het hart aangrijpt bij de uitverkorenen, dat is zo oud als de wereld. En, dat de wet van buiten komt, is dat | |
[pagina 65]
| |
soms iets ouds, dat bij het nieuwe verdwijnt? Welneen: altijd komt de wet van buiten, ook na de ballingschap; en steeds zal Jahwe door de poort van oog en oor het hart zoeken, en altijd zal de uitwendige roeping met de inwendige gepaard gaan, om kracht-tot-zaligheid te oefenen waar het de Heere wil in zijn verheven vrijmacht. Zo is het nieuwe inderdaad aanwezig. Het is ook metterdaad een nieuwe constitutie, inzoverre het een schande, die tegen de bondsconstitutie inging, zal te niet doen. En de kerkformatie door kerkherstel, van binnen uit geboren, die zal derhalve beginnen na de ballingschap, en zich voortzetten in het Nieuwe Testament, en haar kroon bereiken in den dag der dagen. Maar laat het nieuwe verbond niet dateren op het Nieuwe Testament. Want wie zó dateert, die dateert - te laat. En wie te laat dateert, die dateert te zwak. Zo vaak toch ‘iets nieuws’ (ook in dezen zin) zich baan breekt, wordt hetgeen achter ligt, geantiqueerd, voor oud verklaard, en voor nabij de verdwijning. In het nieuwe komt het oude terug, doch in vernieuwden vorm, en met versterkte heerlijkheid, en geïntensiveerde kracht. Wie na de ballingschap de herstelde eenheid van Israël geniet, die geniet meer dan de man, die Sinaï beleefd heeft. Volksherstel is meer dan volksformatie. Bij een verzoening komen betere beloften los dan bij de eerste nadering. Amantium irae amoris integratio est: toen Jahwe zijn volk trouwde, toen was de liefde sterk, en de beloften waren goed; maar toen Hij deze zijn inmiddels weggelopen vrouw (Ezechiël 16) weer in huis haalde, ondanks alles, toen was de liefdebetoning sterker, en de beloften waren nóg beter. Toen kwam dan ook de Christus naderbij, die geven kon wat Mozes nog niet had geschonken: een verbond, dat niet meer werd gebroken door de huizen Jacobs. |
|