Om woord en kerk. Preeken, lezingen, studiën en kerkbode-artikelen. Deel 2
(1949)–K. Schilder– Auteursrecht onbekendZijn laatste oogenblikken.Ga naar voetnoot1)Hij is gegaan naar den dood, de Czaar aller Russen. De Schrift spreekt van een ezelsbegrafenis, 'n slepen en wegwerpen. Zulk een ezelsbegrafenis dreigde eenmaal aan een koning de profeet Jeremia. Die koning was Jojakim. En Jojakim was een gril van de laatste stuiptrekkingen eener verstervende dynastie. Zóó was ook de Czaar aller Russen. Maar zijn begrafenis is nòg minder geweest dan die van Jojakim. Want ten eerste heeft hij ze niet voorzien, noch ook geweten; hij heeft, ja, een profeet aan zijn hof gehad, Raspoetin, maar die was het tegenbeeld van Jeremia; en dezulken dreigen niet; zelfs voor ezels hebben ze een voorspelling van koningsbegrafenis. Maar dàn ook: de vader van Rusland had in zijn begrafenis nog minder eere dan de weggesleepte ezel. Als de ezel door het straatvuil gesleurd wordt, dan grijnzen tenminste nog de jongens van de straat, dan vertellen ze aan den avonddisch het standje bij de poort, de kleine vervroolijking op ledigheidsdag van naar het veld gesleepten dooden ezel......Maar van zijn begrafenis heeft de wereld niet gehoord; en toen de menschen eindelijk vernamen, dat hij wèg was, toen hoorden ze, dat hij toch niet weg nog was; maar wat gaf het ook; want verdwenen was hij toch al lang. En men heeft hem even 'n kogel gezonden en toen hem begraven, ergens, ergens; dàt te weten is voorloopig genoeg; èrgens dan toch......En men hoorde 't even, | |
[pagina 197]
| |
maar voor lange lijk-diensten gaat de wereldklok te snel tegenwoordig; ook staat de zon niet meer stil te Gibeon, noch de maan in het dal van Ajalon; er zijn immers geen Jozua's meer; en àls ze er zijn, wie, wie onderscheidt ze dan van de Amorieten? Over zijn laatste oogenblikken bereikten ons twee lezingen; hij was bang, zegt de eene, maar: het verschrikte hem niet, zoo wil de andere. En niemand is er, die de waarheid poogt te weten; van den dooden daglooner, wiens lichaam daar juist verstijft in den dood, zal meer worden gesproken ter fixeering van zijn laatste woord, dan van dezen, den vader der Russen. Misschien zal men later wel eens moeite doen, om de waarheid te ontdekken van zijn laatste woord, zijn laatsten blik, zijn laatsten, diepsten doffen val. Maar àls het gebeurt, dan zal de emotie niet meer kunnen gewekt zijn; men zal de onderscheiden varianten in de twee lezingen van zijn versterven critisch onderzoeken, zooals men de verhalen van den ouden Homerus schift en scheidt, zonder beroering; ging niet die mensch als in een droom daarheen; die mensch en zijn vreeselijke tijd? Hoogstens zal 't twijfelachtig resultaat welkome gelegenheid bieden voor wie op een schrijversloon belust is en men zal 't lezen, als er weer eens tijd is voor Meulenhoff-edities, zoo onder de thee. Maar vermoedelijk zal dat nieuw-gewonnen kopje thee grooter emotie brengen, dan de laatste doodsgang (hij heeft er zoo vele gehad) van den Czaar aller Russen. 't Was ook niet eens ‘het laatste bedrijf van een stormachtig leven’, want 't was geen bedrijf als van Simson, die nog wat deed in zijn sterven; en ook was zijn leven geen stormachtig leven; de stormen zijn langs den arme heengegaan; slechts één enkele windhoos nam hem op, vóór hij zelf het dak boven zijn hoofd had zien weggeslingerd in windwerveling...... God alleen is groot.
Er zijn geen Jozua's meer, dorst ik zeggen. Was het te veel? Ik zeg u: neen. Jozua hield zijn eeden aan de Gibeonieten en toch waren die geen ingewijden in de heiligheden van zijn God. Maar de groote, de gróóte, heilige Kerk der Russen heeft haar eeden niet gehouden aan haren Vader Czaar; en toch was die de ‘beschermer’ van haar geloof, van haar gekristalliseerde mysteriën. Jozua zwoer aan wie hem kwamen smeeken; en hij verachtte ze; doch zijn eed bestendigde hij. Maar de Kerk, de KERK, zij heeft eens gezworen, met duizenden eeden háren Opper beschermheer, tot wien zij smeekende kwam, zij zelve; - maar hare eeden heeft ze veracht. Had ze die gestand gedaan, zij zou in een vlammend protest zich op de wereld geworpen hebben, de wereld, die haar vader had gedood. Maar dat deed ze niet. Ze liet enkele missen lezen, enkele liederen zingen, maar voorts was ze sterk in haar zwijgen. God der wrake, wees Gij sterk in uw spreken; verschijn blinkende! O die zwijgende kerk! O, die wereldbespotting! Ze heeft gelogen, toen ze sprak; ze heeft gehuicheld, | |
[pagina 198]
| |
toen ze zweeg. En haar zwijgen is het zwijgen der ééne, heilige, algemeene, christelijke kerk. Heel de wereld krijscht en krijt; de kerk zwijgt; zelfs het snikken heeft ze verleerd. Die kerk zal de eenige zijn, die sterven zal zonder een ‘laatsten snik’. Ze sterft niet, maar ze smelt, ze ver-smelt. En met haar de waarheid op aarde. God alleen is wáár.
Heel de wereld krijscht en krijt. Want ze is in banden des doods gebonden; in angsten des grafs verwonderd en verwond: gewonden en gewond. Maar, al kan ze krijschen, ze heeft niet leeren weenen nog; ‘zij weende en smeekte Hem’, dat durft geen tweede Hosea in dezen geweldigen kamp van den Man tegen alle Jacobs eigenwilligheid schrijven van onze menschheid in wereldboek. En omdat zij zelf geen smeeking en geen tranen wil, daarom wordt het hier geen Pniël en geen Beth-el, geen huis van God (Hosea 12:5). En waar geen Pniël is, dat Israëls slaat tot ridders Gods. daar is alleen plaats voor de Jakobs-gestalte: het ongebreideld egoësme, de onbeschaamde maskerade op den rondedans om - zichzelf! Waar geen Beth-el licht en geen Israël opstijgt in God als Jakob is verslagen, daar is ook geen ruimte voor medelijden, voor naastenliefde. Daar blijft de voortdurende verwerping van de eerstgeboorte in plompheid en lompheid, tot het te laat is; en zulk een dwaasheid als van Ezau leefde voort in den Czaar aller Russen. Daar blijft ook de sluipende list om te verwerven het recht der eerstgeboorte, dat is, zoo zegt de wereld, het recht van den most en den wijn, van de vervroolijking en de verblijding van wie niet tot eerstgeboorte gebóren is; en zulk een Jakobssluwheid gloeit diep in de harten van het Russische volk, van het proletariaat van heel de wereld. En Jakob kan immers geen medelijden hebben met Ezau, ook al ziet hij in Ezau niet eens den verworpene Gods doch alleen den verwerpeling van Jakob. Want Jakob is maar Jakob; hij is Israël niet. Zóó komt het, dat niemand zich bekreunt in waarachtige barmhartigheid om den gevallen Czaar, om zijn grooten, bitteren schreeuw, gansch zeer. De wereld is als Israël niet. En barmhartigheid is haar vreemd...... God alleen is barmhartig; Hij is groot en waar in Zijn bewogenheid, wijd en diep. |
|