Om woord en kerk. Preeken, lezingen, studiën en kerkbode-artikelen. Deel 2
(1949)–K. Schilder– Auteursrecht onbekendHervormingsfeest of Hervormingsroes?Ga naar voetnoot1)Het jaar 1917 brengt ons onder den druk van de tegenwoordige tijden de blijde herinnering aan vervlogen dagen. Want 1917 herinnert aan 1517, het jaar van het allereerste optreden der kerkhervorming of reformatie. | |
[pagina 188]
| |
Veirhonderd jaar zal het geleden zijn, straks op 31 October, dat Maarten Luther, zelf niet wanted, wat zijn daad beteeken zou, de eerste bazuinstooten te hooren gaf van de kerkhervorming, door de publicatie van zijn 95 stellingen tegen de roomsche kerk. Luthers daad was een getuigenis van een gewonde ziel; en dat getuigenis is uitgedragen, vèrder dan hij zelf ooit kon bedoelen. En toen Calvijn later kwam, om wat Luther begonnen was, aan te vullen en hetgeen in Luthers werk ontbrak, alsnog te geven, toèn was de kerkhervorming een voldengen feit en de kracht der reformatorische gedachte (wat is sterker dan de gedachte?) kon zich vrijelijk ontwikkelen. En nu zal straks 1517 met zijn glorie-datuum 31 October, 400 jaar achter ons liggen. En wij gaan ons voorbereiden ter feestelijke herdenking. Gedachtenisviering van de kerkhervorming! De couranten beginnen al te schrijven. De voorloopige maatregen zijn reeds hier en daar genomen. Ook plaatselijk komt men in de weer. Men wil gedenken! Saamroepen zal men de zonen der hervorming, die afgeschud hebben het juk der roomsche hiërarchie, en die zich vrij hebben gemaakt van den dwang der traditie. En de trompetters der reformatie zetten zich reeds in postuur voor het algemeene sein, dat alle zonen der reformatie oproept om aan te treden en saam te zingen, saam te danken, saam te bidden, saam opnieuw te belijden. Maar - daar worden we min of meer verlegen met ons zelf. Want immers, als we sámen belijden willen, sámen danken, sámen bidden, dan moet er toch eenheid zijn in hetgeen we belijden; eenheid ook in ons dankgebed. Dan moet men in de kerkhervorming zien een zegen Gods; maar dan zóó, dat die zegen voor alle ‘herdenkers’ in hetzelfde gelegen is. En dat is nu juist, wat na vierhonderd jaar zoo teleurstellend is: als we eerlijk willen zijn, dan kunnen we niet in één groot ‘herdenkingsfeest’ allen, die uit de reformatie voortgekomen zijn, vereenigen. Want anders zou het hervormingsfeest een hervormingsroes gaan worden. En dat mag niet. Het ware feest vieren is juist daar, waar men de kunst van het gedenken verstaat. Feestvieren is bezinning, en heeft dus niets met verzinning uit te staan. Wie gedenken wil in Gods huis, en wie dan na zijn gedachtenisrede met dankzegging en gebed God wil tegentreden, die moet God eerlijk kunnen zeggen, hoe hij er over denkt; die màg niet een gebed uitspreken, dat met politieke sluwheid de verschillen tusschen de onderscheiden richtingen wegdoezelt en pronkt met een eenheid, die eigenlijk niet bestaat. Dat lijkt nu wel jammer, maar het is eenmaal zoo. Na vierhonderd jaar is het groote protestantsche gezelschap weer uiteengegaan om in eigen woning en eigen gemeenschap nader uit te spinnen wat ieder van de reformatie gegrepen had of meende gegrepen te hebben. En het resultaat is nu, na 400 jaar, dat onderscheiden richtingen, die op meer dan één punt lijnrecht vaak | |
[pagina 189]
| |
tegenover elkaar staan, alle met evengroote vrijmoedigheid zich op de gezegende kerkhervorming beroepen en dat zelfs heir an daar de verbroederingsgeest zich presenteert en aanspoort om althans den laatsten October alle geschillen weg te doezelen en, arm in arm, te tijgen naar het gemeenschappelijk georganiseerde herdenkingsfeest. En als dan de ééne groote gedachte maar de gemoederen beheerscht en de sprekers vervult en het lied maar in den mond geeft, deze gedachte n.l., dat Luther ons weer vrijheid schonk, vrijheid van het pauselijk juk, vrijheid van den slavendients der ‘goede werken’, vrijheid van het alle onderzoek verbiedende gezag der kerkelijke traditie, wel, dan zal toch van zelf wel de leuze van het protestantsch enthousiasme voortschrijden van de ‘vrijheid’ tot de ‘gelijkheid en de broederschap?!’ 't Kan best, meent men; voor dien dag zal men wel een feestredenaar kunen vinden, die modernen en orthodoxen en alle daartusschen liggende groepen bevredigt. Reformatie-roes! Of 't niet kàn? Zeker wel! Maar of 't màg dat is een andere vraag. Een dankzegging, die we voor God neerleggen, mag geen vrucht zijn van een wel-overwogen compromis tusschen den eisch om Gode te behagen en den wensch om tegelijk menschen te behagen. Een openlijk dankgebed op 31 October 1917 màg niet zich tot taak stellen, als zijn inhoud vooral niet meer te erkennen dan den grootsten gemeenen deeler van alle gedachten en beschouwingen der onderscheiden hoorders. Want immers, zoover komt men toch, als men dien reformatorischen vrijheidsboom planten wil met het doel, de leuze van vrijheid, gelijkheid en broederschap in zijn hervormings-liederen gemeenschappelijk te doen uitkomen. Er is zooveel valsche vrijheid, zooveel ongelijkheid, zooveel onbroederlijkheid in de kringen van het protestantisme ingedrongen. Straks op 31 October zullen de moderne protestanten danken voor de reformatie, omdat deze weer vrijheid van gedachte schonk; losmaking van den hinderlijken band, die den geest inperkte in het afgezette terrein der kerkleer en traditie. Maar de rechtzinnigen zullen, willen ze eerlijk zijn, aanstonds moeten tegenwerpen, dat de vrijheid, die de modernen zich veroorloven, evenmin door de reformatie bedoeld is, ja, dat ze de reformatie zelfs verloochent; en ze zullen gelijk hebben: want Luther en Calvijn hebben zich vrijgemaakt van pauselijke decreten, van synodale bepalingen, van geijkte tradities, d.w.z. van het menschelijk woord, maar: om zich des te vaster te binden aan het goddelijk woord. - En de ethische zal ook weer met den gereformeerde disputeeren gaan over de hervorming. De eerste beweert straks, dat we God hebben te danken niet zoozeer voor de leer der reformatoren: want die dogma's zijn toch voos en hol gebleken; maar het leven, ziet ge, dàt is het lichtende punt in den reformatie-strijd, het leven, dat bij Rome in kluis en cel verschrompeld en verdord en veruitwendigd was, maar nu weer de diepte, de warmte, de beweeglijkheid vond van de mystieke meditatie | |
[pagina 190]
| |
en den onzegbaren omgang met God. De ethische zal de reformatie zijn godsdienstige aspiraties danken. Maar de gereformeerde zal daartegenover zijn stelling volhouden, dat alle (ook elke godsdienstige) aspiratie onzuiver moet worden, als ze niet correspondeert mèt en zich toest áán het licht der inspiratie, gelijk deze, naar gereformeerd geloof, den bijbel heeft tot stand gebracht. Kortom, hij zal wijzen op de noodzakelijkheid der zuivere leer, en zijn ethischen collega tegenwerpen, dat wie de leer verwerpt, den grondslag van zijn leven prijs geeft. En dat de ware aspiratie, die van den mensch tot God uitgaat, van beneden naar boven, er niet kàn zijn zonder inspiratie, die van God tot den mensch komt, delend van boven naar beneded. En zoo zouden we kunnen voortgaan. We hebben maar iets genoemd. Maar genoeg, om te doen zien, waarom het ons inziens gaat. Wij zullen, als we den eerlijken, robusten, impulsieven Luther gedenken willen, vooral eerlijk moeten zijn. Eerlijk voor de menschen; bovenal voor God. En daarom moeten we m.i. maar afspreken, dat we bij het komende reformatiefeest niet arm in arm met menschen, die de reformatie geheel anders zien dan wij, dansen om den reformatorischen revolutie-boom, maar - onder betuiging van waarachtig leedgevoel over zóóveel gescheidenheid - ieder in eigen kring God danken voor wat wij meenen als zegen Gods in Luthers werk te mogen aanmerken. Dankt God - in alles; en laat dus niet een algemeene feestrede wegdoezelen wat voor u het voornaamste is in het ‘voornaamste stuk der dankbaarheid uw gebed). Want op die wijze danken we wel met de lippen, maar niet met het hart. En dáártegen ging juist heel de reformatie in. |
|