Om woord en kerk. Preeken, lezingen, studiën en kerkbode-artikelen. Deel 2
(1949)–K. Schilder– Auteursrecht onbekendTal-misère.Ga naar voetnoot1)Dr J.C. de Moor gaf onlangs aan een predikant, die nog al moeite had met de beslissing over een op hem uitgebracht beroep, den raad - als ik me goed herinner - te zorgen, dat zijn naam niet zoo dikwijls onder, kerknieuws’ voorkwam. Ik vind dit advies volkomen juist. Men behoeft heusch niet te denken dat 't voor predikanten altijd zoo plezierig is, ineens te ontdekken dat ze op een twee-of drietal staan. En tegenover een verhaal, dat onlangs de ronde deed in de pers, van een dominee, die een gat in de lucht sprong toen hij op een ‘tal’ stond, stel ik met evenveel recht 't verhaal van anderen, die zoo'n vriendelijkheidje uit de verte in veel gevallen zeer onplezierig vinden. Dit gevoel van antipathie wordt dan niet zelden gewekt door de zonderlinge manier waarop kerke raden met predikantsnamen omspringen. Het advies van Dr de Moor gaat - als ik het juist heb weer gegeven - uit van de gedachte dat een predikant er zelf wel iets aan doen kan, of zijn naam op een ‘tal’ voorkomt. Meestal is dat waar, Maar soms toch niet. In bepaalde gevallen is het een predikant onmogelijk zich de rust te gunnen, die Dr de Moor hem | |
[pagina 76]
| |
aanbeveelt. Dan doet zoo'n predikant zijnerzijds zijn best van de eer verschoond te blijven, maar buiten zijn wil komen dan toch sommige kerkeraden hem erbij sleepen. Welnu, als dit een ernstige, zorgzaam-voorbereide, eerlijke daad is, zal daar geen mensch tegen hebben, al tuimelt hij van zoo'n talletje af; dan is daar nog zoo iets als een olympisch lachen mogelijk over gewriemel in het dal der stemmingen. Maar wanneer de eerste vormen van ernst en bedachtzaamheid en van goede manieren veronachtzaamd worden, dan is zoo iets prikkelend en ergerlijk. Er zijn tegenwoordig veel predikanten, die niet preeken in vacante kerken. Sommige kerkeraden zeggen:dan krijgt u hier geen kans. Dat is een maatregel, die voor de roepende gemeente mij schadelijk lijkt, doch in elk geval voor de predikanten zeer veilig. Maar er zijn ook andere gevallen. Ik weet van een kerk met een vacature, die een predikant uitnoodigde, eenmaal en ander maal om te preeken. Dominee bedankt en blijft dus voor de gemeente 'n onbekende. Toch staat op zekeren dag zijn naam in de krant:tweetal. Tegenover hem iemand, die in dezelfde plaats zeer sterk bekend was. Ra-ra. In zijn eigen gemeente had hij zelfs nooit een schaduw van ‘hoorders’ ontdekt. Toch wordt door den kerkeraad ‘gerapporteerd’ over beide predikanten. Wederom: ra-ra! Kijkt die kerkeraad uit eigen oogen, ja of neen? Gevolg natuurlijk:de onbekende valt af, de bekende wordt gekozen. 't Olympische glimlachje ontbreekt nog niet. Maar een paar maan den later weer 't zelfde gehaspel. Weer 'n bedankje om te preeken. Nog geen zweem van ‘hoorderir’. Nu 'n drietal, weer met den onbekende van daareven plus een dominee, die in die kerk heel kort geleden gepreekt had, plus nog zoo iemand. Gevolg natuurlijk weer als boven, met uitzondering echter van 't olympische glim lachje, dat natuurlijk door ergernis verdreven wordt. En die erger nis kan ik begrijpen. Ze is gewekt niet omdat de persoon in kwestie graag een benoep wilde (dan was 't alvast een klein kunstje geweest te gaan preeken), maar omdat men ginds speelt met namen, en daardoor niet alleen den persoon in kwestie onnoodige belang stelling in zijn eigen gemeente bezorgt (waar men achter elke deur, die hij binnenkomt, praat over 't in zijn oog toch wat kein wriemelend gebeuren) maar ook de verkiezende gemeente zelf onrecht doet door ze te dwingen tot vergelijking met ongelijken maatstaf, met tweeërlei mate van bekendheid; tot vergelijking die haar niet goed mogelijk is. Kerkeraden, die het beroepingswerk ernstig voorbereiden, moesten dunkt me, vóór ze één naam noemen, eerst afspreken dat ze de gemeente alleen zullen laten kiezen uit 'n tal, waaruit die gemeente KAN kiezen. Dat wil zeggen:of 'n tal van predikanten, die even bekend, of van hen, die even onbekend zijn in de plaats, die roept. Maar in een geval als het bovengenoemde (en zulk een tal | |
[pagina 77]
| |
formatie van 'n ergens overbekenden en zeer onbekenden predikant komt meer voor) kan ik met den besten wil niets anders zien dan beuinsellooze wispelturige, slecht voorbereide handelingen. Beroepen is niet werken met een kegelspel. En over dominees, die men nooit ‘gehoord’ heeft in eigen kerk, moet men niet zwaar wichtig ‘rrrapp'r-teere’. Den predikant, die met rust wil gelaten worden, gunne men die rust. En wil men toch hem onrustig maken, dan moet dat niet zoo ondoordacht en grillig gebeuren, als in het hier besproken en mij bekende geval, dat ik hier geef óók als bij drage ter illustratie van de onlangs door Ds Kunst bepleite nood zakelijkheid van reformatie in beroepingswerk. |
|