Om woord en kerk. Preeken, lezingen, studiën en kerkbode-artikelen. Deel 2
(1949)–K. Schilder– Auteursrecht onbekendPreekstoelrariteiten.Ga naar voetnoot1)In de Haagsche Post van 3 Juli 1920, komt onder den titel ‘dominee Symbolius’ (de schrijver is zeker zijn Latijn en Grieksch zoo ongeveer vergeten) een artikel voor van den ‘theologischen medewerker’, waarin deze vertelt van een preek van een dominee, die zoowat alles vergeestelijkt en - volgens den schrijver - over 2 Kon. 6:6 ‘En hij deed het ijzer boven zwemmen’ aldus stond te zeuren: ‘Wie ziet niet in het krachtige, zware, scherpe ijzer, dat op het water drijft het heerlijk symbool van den op de stormachtige wateren van het Galileesche meer wandelenden Christus? Het krachtige, zware, sterke ijzer! Zeldzaam zinnebeeld van den sterken Christus, die al de zonden eener geheele wereld draagt. Het scherpe ijzer, dierbaar symbool van den Christus, wiens woord was als een scherpsnijdend zwaard......En het ijzer drijft op het water! Christus wandelt op het water! Dierbaar Symbool! Christus, de sterke, laat zich niet door de stormen des levens neer slaan, hij zinkt niet weg. Neen! hij verheft zich er boven en overwint den rampspoed in zijn hart. Is hij dan niet de voorganger dien wij behooren te volgen? En is het drijvende ijzer alzoo niet werkzaam symbool dat ons, menschen der 20ste eeuw, prikkelen moet tot standhouden op de diepe, stormachtige wateren des levens?’ Niet ten onrechte steekt de schrijver den draak met dezen dominee ‘Symbolius’. Jammer toch, dat er nog altijd predikanten zijn, die op die manier de liberale dames en heeren vermaken met niet geheel denkbeeldige bespottelijkheid. | |
[pagina 45]
| |
Eigenaardig ook dat in dezen de uitersten elkaar soms raken. Onlangs toch las ik een werkje van Wilh. van Eenhoorn, met 'n vreeselijk langen titel; Wel-leven zullen we het boekje maar kortweg noemen. Daarin wordt op deze wijze gezeurd over het mooie woord van Psalm 39:6, dat onze leeftijd maar een handbreed is: ‘Een handbreet, dat is, de breette van vier vingeren, teld ieder vinger voor twintig jaar, maakt samen 80 jaar’. Maar daaraan wordt dan toegevoegd, dat er toch ook een andere verklaring mogelijk is. En wel aldus: ‘Warom bestaat een handbreet niet uit 4 Vingeren en een Duim? En dan teld men na de kunst van Aristoteles, 10 op ieder vinger, wil men 80 hebben, moet de Duim......zo veel toegeschreven worden, als alle 4 Vingeren samen, enz.’ Daarop volgt een vreeselijke redeneering over den duim, een betoog vol Grieksch, Hebreeuwsch en Latijn; 'n overweging van de vraag of de duim nu ook wezenlijk bij de breedte van de hand behoort; de bewering, ‘dat de Duim alleen ten minsten zo veel kracht heeft, en doed als de 4 Vingeren samen’, waarna, op deze duimredeneering voortbouwend, de volgende ‘verklaring’ van het prachtig-eenvoudige psalmwoord ‘uit den duim’ gezogen wordt: ‘Reekend men dan ieder Vinger op 10, maakt 40, en de Duim op even zo veel, zal 80 zijn en dat is de 80 jaar, welke wij bereiken, zo wij zeer sterk zijn, volgens Psalm 90:10’. Ons tegenwoordig geslacht lacht om dergelijke exegese. Men loopt immers uit naar de predikers van het nieuwe licht? Maar wat nu te denken van het feit, dat indertijd in (ik meen de Nieuwe Kerk) een Hervormde Kerk van de hoofdstad Amsterdam, ‘centrum van cultuurleven’, Dr de Hartog predikte over Lukas 1:26: ‘En in de zesde maand werd de engel Gabriël van God gezonden naar een stad in Galilea, genaamd Nazareth’, en dat toen de zesde maand werd verklaard als de maand van het zwoegen, want zes is het getal van het zwoegen, van de zwoegers; immers: een paard heeft 4 pooten en 2 oogen! Ook waren er 6 vaten op de bruiloft te Kana. Hier is alzoo de 6e maand van de zwoegers; en toen de engel Gabriël kwam, was het de 6e ure van de zwoegende menschheid. Zoo ongeveer de exegese van ‘de 6e maand’. Verstaat ge? Vier pooten en twee oogen: dat is te samen zes; niet zes pooten, of zes oogen, weliswaar, maar goed, dan toch zes! Hoe het paard met de oogen zwoegt, is me nog niet duidelijk. Maar dat zal aan mij liggen. Is er een keer later sprake van de achtste maand, men neme gerust de twee ooren erbij. Een negende maand kan door optelling van den staart dan ook nog wel in een wonderlijk licht komen te staan. Voor de elfde maand kunnen de snuivende neusgaten nog dienst doen. Op die manier kan men iedereen altijd wel laten zwoegen, ook de slak. Ik zou nog verder kunnen gaan, maar ik wil liever niet: men wordt gauwer profaan dan men wil. Ds van Eenhoorn en Dr de Hartog! 'n Tegenstelling. Oude en nieuwe schrijver. Eenvoudig man van de praktijk èn diep | |
[pagina 46]
| |
afdalend, hoog-opvarend filosoof. Oude theologie en nieuwe. Maar hierin overeenkomende, dat ze beiden met getalletjes tooveren op 'n weeë manier. Gelukkig meenen we, niet zonder reden, te mogen constateeren, dat in onze Gereformeerde kerken dergelijke onzin niet meer verkocht wordt, en dat proponent ‘Symbolius’ bij ons geen beroep meer krijgt. Zouden de jongeren, die van onze Gereformeerde preeken alles en nog wat weten te zeggen, niet eens bedenken, dat tot zelfs in de Nieuwe Kerk in Amsterdam, als nog wel lang niet de eerste de beste preekt, soms wel eens negatieve argumenten voor meerdere waardeering van de prediking der Gereformeerde kerken zijn op te doen? Misschien komen ze zoo van negatieve nog eens tot 'n tikje positieve waardeering. |
|