Om woord en kerk. Preeken, lezingen, studiën en kerkbode-artikelen. Deel 1
(1948)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 202]
| |
Alle dingen blijven.Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 203]
| |
en wederopgang en vooral bij's levens om-gang te doen gekregen hebben met dat martelende: dat het doel der dingen, dat de uiterste doelmatigheid van al het wordende en wisselende in dit leven, wel kan geloofd, maar niet kan bewezen worden? Alle dingen blijven......en zoo velen hebben er volmaakten vrede mee. Maar het jonge christendom zeulde niet langs de straten van Klein-Azië en van Europa op de maat van de hela-hola-muziek, als waarmee wij hier in deze landen het nieuwe jaar hooren inluiden. Het vond den wederkeer der dingen nog meet vermoeiend dan de Prediker. Want die stond op den bodem van het Oude Testament; maar het volk dat in duisternis zat en in schaduw des doods, het eenmaal heidensch volk van Klein-Azië en Europa, het had een groot licht gezien. Toen was het zeer begeerig geworden naar het groote licht, dat nooit meer ondergaat. En omdat het van het licht meer gezien had dan het kind van het Oude Verbond, daarom verlangde het ook sterker dan de Prediker naar een Dag van eeuwige jeugd, een Dag-zonder-avond. Zong het niet zijn morgenlied: ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de dooden, en Christus zal over u lichten? Zoo heeft dat jonge Christendom uitgezien naar de groote verandering der dingen. Het heeft op oudejaarsavond meer kunnen lachen, dan het op nieuwjaarsmorgen anderen zag doen. Maar op den eersten dag van het keerende jaar heeft het alleen moeten weenen. Slechts zijn toekomstgeloof kon toen die tranen drogen. En wie van dat christendom een epigoon wil zijn, heeft zich niet af te vragen, hoeveel geslachts- en tijdrekeningen hij gemaakt of gecontroleerd heeft, waarmee het adventisme te koop loopt: want van ‘vermoeienis’ zijn die onvermoeide berekeningen ook al geen bewijs. Hij heeft zich slechts te vragen, inhoeverre het hem op den eersten dag van het jaar waarlijk verwonderd heeft, dat de wederkeer der dingen nog niet is stilgezet, dat Christus nog niet kwam; om den tijd zijn oplossing te geven. Alleen wanneer hij den terugkeer van het oude in het nieuwe iets gevonden heeft om onrustig over te worden, alleen dan kan hij zich stellen tegenover hen, die de eerste brieflezers van Paulus en Petrus en Johannes hebben beleedigd door de spotvraag: Waar blijft de dag van Zijn toekomst? Want dat alle dingen zoo blijven, is niet een overwinning van den angst, dien het christendom den ongeloovigen mensch, naar hij zegt, inboezemt, den angst over het komende gericht, doch het is zelf de groote angst, dien alleen hij overwinnen kan, die het gericht ziet komen tot overwinning; het gericht, dat aan het eind der geschiedenis staat, om haar kromme wegen recht te maken door de genade en de waarheid van Jezus Christus. Want dat alle dingen wederkeeren, het is tenslotte alleen daarom, opdat God plaats zou maken voor dat gericht, dat de wereld eenmaal behouden zal door, sterkte en waarheid te gronden op de aarde, als de tijd zal zijn voldragen. Tijd is lank-moedigheid van God. |
|