Licht in den rook
(1926)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 123]
| |
Duivelendans en engelenzangen de duivelen zullen daar huppelen. en van stonde aan was er met den engel een menigte des hemelschen heirlegers KENT gij het niet, het lied der puinen en des doods? Eens is het gezongen door een mensch, die gezien heeft, dat ‘daar vaart, langs heel de wereld, een woeste doodsorkaan: de scheppingen der menschen verrijzen en vergaan’. Hij heeft gezien, dat de bouwvallen van grootsche wereldscheppingen, die door de eeuwen vernietigd werden, de gangen teekenen van den dood. En ‘wat ook moge sterven, de puinen sterven niet’. Hun taal is de taal der verdelging; hun spraak is die van den dood. ‘O dood’ - zoo heet het, - ‘o dood’.... ‘Gij strooit door heel de wereld
de sporen van uw kracht;
de zwarte, sombre puinen
verkondigen uw macht.
Langs 't oude wereldkerkhof
vertoont ge u overal,
de knekels en de schedels
van eeuwen zonder tal,
gebleekt door storm en vlagen,
geroost door zonnegloor - - -
Der menschheid scharen spoeden
zich onverschillig door.’Ga naar voetnoot1)
Ach ja, dat is toch wel kort en goed gezegd, waar het | |
[pagina 124]
| |
op neerkomt. ‘Der menschheid scharen spoeden zich onverschillig door’. Voor puinen, voor bouwvallen, voor de ruïne, voor het verbleekte, verflenste, grauw-gedoken, doode leven hebben de scharen der menschen niets over dan onverschilligheid. En de enkelingen onder hen eigenlijk ook niet veel meer.
Niet alzoo de duivelen. Waar het leven is, daar is hun dood, maar waar de dood is, daar is hun leven. Duivelen houden van dood. De duivelen van den Bijbel zijn van ander slag dan de Mefisto-figuur van Goethe in den Faust. Want Mefisto verklaart, dat hij voor lijken niet thuis is; dat de eentonigheid van den dood hem niet interesseert. Hij ziet het liefst bloeiende, lachende jeugd, het blozende gelaat, het bonzende hart, het krachtige bloed. Doch in den bijbel is niet het krachtige leven, doch alleen de dood in zijn vervulling de wensch van het satanisch hart. Zonde is dood. En daaróm is de zondelust van den Satan voor profetisch gezicht niet anders dan in de omlijsting van den dood te zien. Zoo ziet dan ook Jesaja, de profeet. En aan deze zijne gedachte tracht hij, de ziener, wiens oog door de zienlijke tot de ongeziene wereld doordringt, uitdrukking te geven door zijn meer dan dichterlijke schildering van wat nog minder is dan een ‘stilleven’, zijn teekening van den stillen, stommen, starren, stijven, strakken dood van verstorven bouwvallen. Zie, deze profeet is geroepen om de oordeelen te verkondigen. En dat is niet een taak voor iedereen. Vele menschen toch bezien den ondergang der dingen van den buitenkant; en dat is erg; doch Jesaja moet, nóg erger, den ondergang van wereldmachten, van Edoms vestingen en van Babels schoone stad. teekenen naar den diepgang der onzienlijke dingen. | |
[pagina 125]
| |
De meeste menschen houden bij hun verhaal van doode steden òp, bij de verstervende weeklachten der menschen; Jesaja evenwel gaat verder en spreekt van een weeklacht van den geest. Voor bijna allen is het verhaal van den ondergang van steden en burchten geëindigd met den rondedans der triumfeerende vijanden; der menschen dus. Maar Jesaja voegt achter dit slot-hoofdstuk nog zijn epiloog; hij laat u zien, hoe, als de dansende menschen heengaan, de duivelen zich reppen en reien in rappen en ruchtloozen dans. Zoo neemt hij u bij de hand, en fluistert u wat in van de griezeligheid der puinen in stillen nacht; en hij gewaagt van LilithGa naar voetnoot1), het wonderwezen, het nachtspook, het helleproduct, zooals de volksmond ze heet, en ook noemt hij de seírímGa naar voetnoot2), die de volkstaal kent en die de volksverbeelding afschildert als satyr-achtige demonen met boksgestalte, dansend waar de dood is. En natuurlijk zwijgt Jesaja over dat bijgeloof; nachtspoken en satyrs met bokspooten toch zijn geen beelden, die zijn profetengeest kunnen boeien. Maar toch neemt deze man Gods de woorden van dat volksgeloof over, om in de taal der gewone menschen, en toch ook weer niet zonder hoogdichterlijk-profetisch uitbeeldingsvermogen, te zeggen, wat hij te zeggen heeft; dat n.l. de machten der duisternis, dat de grauwe demonen der hel, zich verblijden zullen, zoo dikwijls als de schoonheid der wereld ondergaat. Daar komt na den doodendans in Edom een duivelendans (Jes. 34:14). De duivelen ontmoeten elkaar op de puinen van Edoms glorie. En als Babels groote val eens komt, dan zullen zijn verweerde muren en zijn stinkende plassen de demonen zien huppelen, zien springen en dansen. (Jes. 13). Duivelendans! | |
[pagina 126]
| |
Want immers, ontdaan van alle poëtische kleuren, wil dit woord van Jesaja niet anders verkondigen, dan dat de duivel en zijne engelen, de ‘menigte van het helsche heirleger’Ga naar voetnoot1), zich verblijden en in doodswellust dansen overal, waar de scheppingen der menschen vergaan, - en tevens de scheppingen des Heeren. En daarom zijn deze woorden temeer profetie van wat de wereld eens onverbiddelijk worden zal, indien, o gruwel, niet slechts over Edom en over Babel, doch over heel de schoone wereld Gods de doodsorkaan in onbedwongen stormen stuiven zal. Als de dood doorgaat, nooit gestuit, dan wordt het visioen van de nieuwe, lachende aarde een schoone, maar bedriegelijke droom. Dan wordt de werkelijkheid: het groote wereldgraf, de immense ruïne van den burcht der menschheid, dan wordt alles eens het vrije terrein voor den blijden rei van dansende demonen. Duivelendans!
Doch God zij gedankt, Jesaja's epiloog in het boek der oorlogen van Satan is tegelijk de proloog in het evangelie van den vrede Gods. Tegenover dansende duivelen staan zingende engelen. Babels ondergang vindt zijn tegenbeeld in Bethlehems opgang. Want als daar in Bethlehem, de ruïne van den dooden, lang vergeten David, ook maar één woord klinkt, dat boodschap is van blijdschap, van leven en van opgang, ja, van eeuwige jeugd, dan is daar terstond een menigte van het hemelsche heirlegerGa naar voetnoot2). Nu gaan zich engelen schikken ten dans; en hoor...ze zingen, wonderbaar. Engelenzang! O, de diepten der Schrift! Duivelendans tegenover Engelenzang! Dat is de eerste tegenstelling. | |
[pagina 127]
| |
En de tweede, daarmee samenvallende, is: Babel tegenover Bethlehem!
Babel tegenover Bethlehem...... Zeg nu zelf, zijn niet dààrom de bouwvallen van Babel de allerverschrikkelijkste van alle lugubere doodsschijnen over heel de wereld, omdat in Babel het menschelijk kunnen zoo hooge vlucht eens nam? En is Babel ook niet de stad, welker wateren vermengd zijn met de vervlietende stroomen van het oude paradijs der menschheid? Waar Babel leefde, daar was óók de begraven rest van het verloren paradijs; als dan Babel sterft, welnu, dan is zelfs het laatste spoor van dat paradijs uitgewischt. Dat nu de duivelen dansen! Ja. Maar nu...... Is ook niet daarom Bethlehem, waar de Christus Gods verschenen is, de allerheerlijkste van de geboortesteden des levens, omdat in Bethlehem het goddelijk alvermogen het menschelijk kunnen wel neerslaat in zijn zondige ontwikkeling, doch het opnieuw daarna in beweging zet, nu als stuwende kracht - naar den hemel toe? Is Bethlehem niet de stad, welker donkere stalhoeken dragen den levensgeur Gods? Begint bij Bethlehem niet het herwonnen paradijs? Zie, als Bethlehem den Christus ontvangt, dan is de eerste hand gelegd aan het komende paradijs, den lusthof van God en van menschen en van engelen. Dat nu de engelen zingen!
En nu...... Daar is een stem der hel en een stem van den hemel. Nog een derde is er: de stem van de menschen; de stem van u. Wat zal uw stem tot deze dingen spreken? Zie naar de duivelen, die dansen, en word wijs. Want die duivelendans is, o mensch met uw verglimmend leven, | |
[pagina 128]
| |
de openbaring van den schamperen hellespot over al wat lief u was en schoon door u genaamd werd. Wreeder dan dit demonengedans is niets bij het graf, waarin verzinkt al wat humaan is zonder God. Hebben niet tweemalen de duivelen gedanst, en elkander met vroolijkheden ontmoet daarginds in Babel? Toen Israël gevangen was en nederzat aan de rivieren van Babel, toen zijn harpen aan de wilgen hingen, de harpen, die Israëls dansende reien eens begeleidden met de liederen Gods, toen dansten óók van louter vreugde over Babels opgang (maar dan in zondige ontwikkeling) de duivelen. Thans dansen ze weer, nu Babel weg is, verdwenen; ze dansen in grooter vreugde nog over zijn ondergang! De duivelen dansen altijd waar de dood is; de geestelijke en ook de natuurlijke dood. Als Babel opgaat, dansen ze over de verbleeking van het licht der genade; en dan lacht en danst met hen mee de mensch van Babel: dat is, naar de beeldspraak der Schrift, de mensch van cultuur zonder God, van beschaving zonder religie, van natuurgenot zonder genadebezit, van kunst zonder bekeering. Maar wanneer straks dat zelfde Babel ondergaat, dan is nog ongebroken de rij der duivelendansen; en nu is in het eind openbaar, dat ook de cultuur niet bij Satan veilig is; dat in den grijnslach der hel ook wat Babels kunstzin bouwde als ijdel spel wordt belachen.
Hoor dan, cultuurmensch, de stem van Jesaja, die roept. Met u dansen de demonen, als ondergaat wat in Jeruzalem, in de openbaring Gods, u tegenstaat: doch zonder u doen ze het evenzeer, als Babel verzinkt met zijn verflenste schoonheid. In den strijd tusschen Babel (de cultuur in zonde) en Jeruzalem (de religie der genade) geldt de onverbiddelijke wet, dat wie met Satan lacht, straks zonder Satan weent. | |
[pagina 129]
| |
Waar duivelen dansen, daar tuimelen altijd menschen neer.
Doch de engelenzang spreekt betere dingen. Hij vertolkt het leven. De engelen zingen, als gij leeft. Ze zingen zelfs, indien uit Babels grijze muren een stem van gebed opklinkt, uit den mond van een vereenzaamde, die de resten van zijn verwoest geluk niet meer vinden kan, en ook maar niet meer zoeken wil. De engelenzang is ook profetie; hij zegt u, dat eenmaal de nieuwe aarde vól zal zijn van hemelschen vrede, van den levenslust der heirscharen Gods. Verdiep u dan in die mysteriën Gods. Kom tot het licht van Bethlehem. Hoor naar den engelenzang. En - zing mee! Want de duivelen dansen in hun begin met, doch in hun einde zonder den mensch; de engelen echter zingen in hun begin zonder, maar in het einde met den mensch. Eerder rusten zij niet. Der engelen vriendschapsbetoon is een noodiging des hemels. En ‘der menschheid scharen spoeden zich wel onverschillig door’, evengoed bij de zingende engelen als bij de dansende duivelen. Doch het geloof luistert. Want de engelenzang wordt gedragen door de barmhartigheid Gods. Hij predikt, dat Bethlehem meer is dan Babel, dat genade alleen cultuur heiligen en zoo behouden kan.
Duivelendans en engelenzang. O zeker, als we aan onze wereld van thans denken, dan schijnt de duivelendans over de aarde te gaan als nooit te voren, dan schijnt de realiteit van het verstervende leven grooter dan die van het òpkomende leven en van het herwonnen paradijs, waarvan de engelen zingen. Toch zal de engelenzang gelijk krijgen. De duivelen zullen wel het tempo van hun dans versnellen, totdat | |
[pagina 130]
| |
de waanzin er in komt van de laatste zonde-dagen. Maar dàn komt ook van boven de neerwerping van de huppelende demonen, en de aanstemming der eeuwige zangen van engelen. En dit zal ons dan het teeken zijn: als de laatste glimp van zondig leven in den ondergang van Babel zal zijn weggedaan, dan zal gezien worden, dat de dans der duivelen dien der menschen breekt, om eindelijk met hen eeuwig te verstijven in dood; doch dat de zang der engelen dien der menschen wekt om met den hunnen zich eeuwig te verheffen. Want als u, o mensch, de duivel lokt ten dans, dan lonkt hij u in zijn dood; zoo laat u dan lokken door engelen, en het einde zal zijn, dat zij hun lied willen leeren aan uwe voeten. Alleen Bethlehem is het behoud van het waarlijk humane. Alleen Bethlehem leert het lied en den rei der blijden. |
|