| |
Jaaroverzicht 1948.
Het afgeloopen ‘kerkjaar’ is, zooals dat behoort, gekenmerkt door de samenkomst der kerken in een ‘generale synode’, die van Amersfoort. ‘Gekenmerkt’, zeiden we, omdat wat in een synode ter tafel komt, uit de kerken zelve opkwam; en omdat daarna het in synode beslotene door dezelfde kerken weer wordt getoetst, en bejegend overeenkomstig artikel 31 der Kerkenordening.
Dat de synode ten nauwste betrokken was bij het leven der kerken, werd al aanstonds op de gelukkigste wijze duidelijk, zoowel uit den aan haar zittingen voorafgaanden bidstond, als uit het openingswoord, uitgesproken door den praeses van den Raad der roepende kerk van Amersfoort. Wat den bidstond betreft, de praeses der Groningsche synode, ds H. Knoop, bediende het Woord uit Jeremia 3:7b-10. Het thema der prediking was: De Heere ontdekt de gereformeerde kerk van Juda aan de gevolgen van haar trouweloosheid met betrekking tot haar wederkeer, en wel
1e. aan haar blindheid bij het zien van Israëls zonde;
2e. aan haar onbewogenheid bij het kennen van 's Heeren oordeel;
3e. aan haar bedriegelijkheid bij het gaan in den weg der bekeering.
Men voelt al aanstonds: hier werd de eisch gesteld, om op de genade Gods in de vrijmaking blijvend te reageeren in dankbare gehoorzaamheid, en te waken tegen wat een oordeel der verblinding en der verlating over ons hoofd zou kunnen brengen. Tegen den zegen der door Gods genade in en na 1944 herstelde eenheid beteekende de van meer dan één zijde uitgaande oproep tot aanvaarding eener valsche eenheid een directe ‘ergernis’, d.w.z. een ‘skandalon’, een verleiding tot zonde. De tekst van deze preek is in ‘De Reformatie’ opgenomen, in de week na de opening der synode (19 Oct. 1948). Geen wonder, dat ook ds E.T. v.d. Born, de zooëven bedoelde kerkeraadspraeses van Amersfoort, hetzelfde thema behandelde. Hij las Joh. 17 :6-23, het bekende, maar zoo vaak misduide ambtsgebed van den Messias, inzake ‘de eenheid’. ‘Gij zult’, aldus ds v.d. Born, in zijn aanspraak tot de leden der synode, ‘gij zult in den schriftuurlijken zin van het woord oecumenisch moeten werken binlien de grenzen van ons
| |
| |
vaderland en daarbuiten. En gij weet met mij, dat zij, die buiten staan, de Kerken, welke U afvaardigden, niet erkennen als gebouwd op Gods onfeilbaar Woord, en de drie formulieren van eenigheid, dat zij, die buiten staan het - op z'n zachtst gesproken - zeer betwijfelen, óf gij wel de liefde hebt om een schoonen oecumenischen arbeid te verrichten; maar ook, dat er in eigen kring zijn, die zich afvragen, of gij wel de brandende begeerte hebt, om te vergaderen, wat Christus ook vergaderen wil, óf de glorie der eene heilige katholieke kerk wel in Uw hart geschreven staat.’
Maar tegenover zulke gedachten stelde ds v.d. Born, dat alleen de trouw aan den inhoud der apostolische prediking de eenheid garandeert. ‘Want’ - aldus spreker - ‘want Johannes 17 onderwijst ons allen op een prachtige wijze. Immers hier bidt de Heere Christus Zelf voor de heilige vergadering der ware Christgeloovigen, welke er is, en welke er komen zal door de apostolische prediking. En hier leeren wij nu, hoe het toe zal gaan bij de samenvergadering der Kerk uit alle geslacht en volk en tong en natie. De Heere Christus zal krijgen al degenen, die de Vader Hem gegeven heeft, Hem beloofd heeft naar gemaakte afspraak in de eeuwigheid. Het is de Vader, Die leidt tot den Zoon. Hij leidt tot den Zoon het schoone getal der verkiezing. De apostolische prediking, dat is het leiden van den Vader tot den Zoon in deze wereld al de gegevenen des Vaders. En het is de Zoon, Die leidt tot den Vader. De woorden, die de Vader Hem gegeven heeft, geeft Hij hun. De apostolische prediking, dat is het leiden van den Zoon tot den Vader, opdat allen, die de Vader Hem gegeven heeft, de heerlijkheid Gods zien. En het is de Heilige Geest, Die door de apostolische prediking het geloof werkt, zoodat Jezus nu ook in de Zijnen verheerlijkt wordt.’
Vandaar trok de spreker de lijn dan verder tot de amersfoortsche synode: ‘dus’ - zoo sprak hij - ‘dus nù weten wij: met de apostolische prediking komt de eenheid mee. Zij komt mee naar de glorie der verkiezing. Zij komt mee als een onverbreekbare Woordgemeenschap met 's Heeren apostelen, en als een onverbreekbare levensgemeenschap met den Vader en den Zoon in den Heiligen Geest. Nu weet gij ook, dat gij dan werkelijk liefhebt, en in brandende begeerte de Kerk zoekt, ook hier in ons vaderland en ook daar buiten, als gij al Uw werk, Uw
| |
| |
besprekingen, en Uw besluiten, bindt aan de apostolische prediking, welke voor U is het Woord Gods. Want in het binden aan deze apostolische prediking, bindt gij U aan de verkiezing Gods, onderwerpt gij Uw liefde aan de vrijmacht Gods in Jezus Christus, en buigt gij U voor den Vader, die leidt tot den Zoon en voor den Zoon, Die leidt tot den Vader het schoone getal Zijner verkiezing.’
Het moderamen der synode werd gevormd door Ds D.v. Dijk, ds E.T. v.d. Born, ds G. Visée en ds K. Doornbos. Eén van de eerste handelingen der synode was de benoeming van dr H.J. Jager tot opvolger van wijlen prof. dr S. Greijdanus. Het feit, dat het onderwijs der Theologische Hoogeschool met haar acht docenten (onder wie drie lectoren) zoo regelmatig kon worden voortgezet, en met zoo volledige bezetting, en dit alles vrijwel aanstonds na de vrijmaking der Gereformeerde Kerken, blijft ons altijd weer met dankbare verbazing vervullen. Prof. Jager heeft inmiddels zijn arbeid ter hand genomen; de inaugureele oratie stond ook al weer in nauw verband met de vragen van den dag: de spreker handelde n.l. over de ‘wedergeboorte’, gelijk ze in het gesprek van Christus met Nikodemus (Joh. 3) ter sprake komt, en liet in zijn weergave van den inhoud van het gesprek duidelijk bemerken, dat hij zal arbeiden in dezelfde richting, als welke in zijn dissertatie werd aangewezen en bepleit.
Nu we toch aan de Theologische Hoogeschool hier denken, moge tevens vermeld worden, dat de synode dankbaar den geregelden voortgang van ket onderwijs constateerde en de confessioneele trouw ervan als door curatoren vermeld aanvaardde. Haar arbeid blijft den kerken ten goede komen; de vacante kerken hebben dit reeds in ruime mate ondervonden. De Theologische Hoogeschooldag bracht dit jaar een ongekende vreugde: dubbele vergaderingen in de Nieuwe Kerk, en ook nog elders, en voorts stampvolle bijeenkomsten in de geweldige en tot in en achter het koor stampvolle ‘kathedraal’ van Kampen en in de Broederkerk, de Burgwalkerk (der Gereformeerde Gemeente) en de Buiten-Sociëteitszaal; vijf vergaderplaatsen dus. Zoolang de Hoogeschool zóó nauw aan 't hart der kerken blijft liggen, zal de vreugde in en om haar arbeid, die prof. Greijdanus' levensavond zoo ongemeen verrijkt heeft, ook aan wie hem thans in den dagelijkschen omgang missen, bestendigd zijn.
Op onderscheiden manieren werden de kerken, en dus
| |
| |
haar synode, geplaatst voor het vraagstuk van contact met andere kerken of kringen.
Belangrijk was al dadelijk de vraag der verhouding tusschen onze kerken en de Christelijke Gereformeerde Kerken.
Ter synode waren aanwezig de afschriften van de correspondentie, gevoerd met de deputaten door de generale synode der Christelijke Gereformeerde Kerken, Utrecht 1947, benoemd voor contact met de Gereformeerde belijders. Van deze correspondentie is ter synode voorlezing gedaan in besloten vergadering, daar de deputaten van de synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken verzocht hadden voorshands nog niet tot publicatie over te gaan, ‘om ongewenschte persreacties te voorkomen’, welk verzoek door onze deputaten ingewilligd was.
We mogen dus van deze correspondentie, die nog lang niet afgesloten is, hier niet verder een extract geven; dat zou trouwens pas zin hebben, indien ze reeds tot een scherpe afbakening (eventueel) van wederzijdsche posities geleid had. De synode verklaarde, in te stemmen met den wensch, dat de gevoerde en te voeren correspondentie moge dienstbaar zijn aan het doe1 der eenheid van wie dezelfde belijdenis hebben, en zij besloot, bij deputaten er op aan te dringen te trachten, zoo spoedig mogelijk met deputaten van de Christelijke Gereformeerde Kerken tot overeenstemming te komen om tot publicatie van de gevoerde correspondentie over te gaan, opdat de kerken met deze zaken kunnen meeleven. Voorts besloot zij, zonder ook maar een oogenblik te meenen, dat dezen iets van de taak der plaatselijke kerken kunnen overnemen, opnieuw deputaten te benoemen met gelijke opdracht als de synode van Groningen verstrekte, n.l. in den weg van samenspreking of correspondentie na te gaan, wat ons vereenigt en wat ons nog verdeelt, en gezamenlijk middelen te beramen, die onder den zegen des Heeren kunnen leiden tot kerkelijk samenleven, en hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, te dezer zake voorloopig overleg te plegen, en dan hun respectieve synoden van hun bevindingen rapport uit te brengen en eventueel voorstellen te doen (art. 88 acta Groningen 1946).
Als wij de situatie recht ‘aanvoelen’, dan is er in de Christelijke Gereformeerde Kerken een tweeërlei strooming; de ééne is sterk overtuigd van de noodzaak, om te zoeken naar kerkelijk samenleven, waar immers de con- | |
| |
fessie dezelfde is; de andere toont zich ietwat gereserveerd, of ‘kopschuw’. Wij gelooven, dat in de kerkelijke pers de zaak nog niet royaal en in volle openheid besproken is; niet onmogelijk is het, dat een open en op alle in aanmerking komende punten serieus ingaande publieke behandeling in de kerkelijke pers tot nu toe geremd is ter eener zijde door de overweging, dat er spanningen zijn in de Christelijke Gereformeerde Kerken zelf, die niet in gedetailleerde bespreking komen, en aan de andere zijde door het feit, dat de vermijding van zoodanige besprekingen van het interne leven der Christelijke Gereformeerde Kerken begeleid is door een meestal meer op indrukken dan op concreet aanwijsbare feiten teruggaand poneeren van verschillen tusschen haar en ons, welke wij reeds om de onscherpe probleemstelling niet als bestaande kunnen erkennen. Terwijl dan de wèl bestaande verschillen juist door zulk een imaginaire situatieteekening weer een sterker gevoel van bezorgdheid opwekken dan bij een betere situatieteekening allicht zou geschieden. We denken b.v. aan de o.i. volkomen onjuiste òf anders verkeerd gestelde bewering, dat inzake ‘het werk van den H. Geest’ theoretische verschillen kerkelijk aanwijsbaar zijn. Het spijt ons, dat lichtvaardige suggesties van synodocratische zijde in deze richting nog steeds hier en daar geloof vinden; en dat juist door bedoelde onzakelijke probleemstelling een doeltreffende en verhelderende behandeling van enkele bezwaren, die onzerzijds kunnen opkomen bij onze taxatie van wat sommige Christelijke Gereformeerde woordvoerders publiceeren, eveneens wordt geremd.
Intusschen blijve ook hier de eisch, dien God ons stelt, ons gedrag bepalen. Een merkwaardig evenement ter synode was vervolgens een uitnoodiging, ons overgebracht door de synodocratische kerk van Amsterdam, om afgevaardigden te zenden naar een ‘oecumenische synode’ van ‘kerken van Gereformeerde belijdenis’; deze ‘synode’ zou samenkomen in Amsterdam, Augustus 1949. Een uitvoerig rapport was te dezer zake ingediend; men kan strekking en hoofdinhoud ervan terugvinden in de aangenomen conclusies. De synode overwoog,
1. | dat de uitnoodiging tot deelneming aan een ‘Oecumenische Synode van Kerken van Gereformeerde belijdenis’, te houden te Amsterdam op 7 Augustus 1949, is gedaan in opdracht van een synode van zich noemende ‘Gereformeerde Kerken’, die met de Gereformeerde
|
| |
| |
| Kerken niet op den eeuwenouden grondslag van Schrift en Drie Formulieren van Eenigheid en naar de beginselen van de kerkenordening in kerkverband leven; |
2. | dat de in Amsterdam te houden samenkomst niet het karakter kan dragen van een synode, omdat
A. | de Gereformeerde kerkenordening geen ‘Oecumenische Synoden’ kent en bovendien ook geen der participeerende kerken, die zulks aangaat, een incidenteele wijziging van de bestaande kerkenordening in dezen ook maar in overweging genomen heeft, terwijl zulk een incidenteele wijziging thans ook niet mogelijk en in de gegeven omstandigheden ook niet raadzaam is; |
B. | er geen ‘oecumenisch kerkverband’ mogelijk is tusschen ‘kerken’, die in hun eigen land niet in één verband leven; |
|
3. | dat bovendien het verzoek tot deelneming aan deze vergadering zooals het tot ons gekomen is, onaanvaardbaar is, wijl:
A. | de grondslag, die voor de ‘oecumenische synoden’ gesteld is door de z.g.n. ‘Eerste Oecumenische Synode’, wegens de tegenstrijdigheden in de opgesomde belijdenisschriften, de onze niet kan zijn; |
B. | een vergadering, waarin de praeadviseurs vanwege hun aantal en plaats een zoodanige overheerschende positie innemen als uit de acta van de z.g.n. ‘Eerste Oecumenische Synode’ blijkt, en, gezien de uitnoodiging, ook op de z.g.n. ‘Oecumenische Synode’ te Amsterdam het geval zal zijn, niet meer een vergadering van afgevaardigden van kerken kan worden genoemd; |
C. | de uitnoodiging oneerlijk is, daar verwacht wordt dat ambtsdragers, die eerst in Nederland in Christus' Naam zijn afgezet, thans desondanks als leden en prae-adviseurs aan een tafel zouden mogen en kunnen plaatsnemen met degenen, die hen hebben gevonnist, waarmee zou gesuggereerd zijn, dat degenen, die in een bepaald land onwaardig zijn om de kerk van Christus te helpen vergaderen en beschuldigd zijn haar te verscheuren, thans openlijk bekwaam en gewillig zouden mogen worden geacht om de kerk van Christus over heel de wereld te dienen en te bouwen; |
D. | de uitnoodiging ook oneerlijk is, omdat de in Grand
|
|
| |
| |
|
| Rapids op de z.g.n. ‘Eerste Oecumenische Synode’ bijeen geweest zijnde afgevaardigden uit Amerika en Afrika door hun beslissingen t.a.v. ‘de kerkelijke moeilijkheden in Nederland’ de aan Schrift en belijdenis en kerkenordening getrouw gebleven Gereformeerde Kerken in Nederland lichtelijk en onverhoord veroordeeld hebben; |
E. | de bereiking van het doel, dat voor de z.g.n. ‘Oecumenische Synoden’ gesteld wordt, n.l. ‘handhaving van de zuiverheid van - en de reformatie in leer en leven’, in allereerste instantie afhankelijk is van gehoorzame en getrouwe Woordbediening in de plaatselijke kerken, waar ook ter wereld, van welke gehoorzame en getrouwe Woordbediening de ons uitnoodigende kerken zijn afgeweken. |
|
Op grond van dit alles heeft de synode besloten:
1. | de door de synodocratisch gebonden ‘Gereformeerde Kerk’ van Amsterdam in opdracht van de Synode te Zwolle 1946 toegezonden uitnoodiging voor de ‘Oecumenische Synode van kerken van Gereformeerde belijdenis’, te houden te Amsterdam 7 Augustus 1949, af te wijzen; |
2. | van deze afwijzing mededeeling te doen, onder toezending van dit rapport, aan de uitnoodigende ‘Kerk’, aan de Christian Reformed Church of America en aan Die Gereformeerde Kerk in Suid Afrika. |
De kwestie van samenwerking met wie de Schrift en de Schriftconforme belijdenis niet aanvaarden vorderde de aandacht der synode óók op het punt van den ‘Nederlandschen Zendings-Raad’. De rapporteerende commissie bleek eenparig van meening, dat het onmogelijk is voor onze Kerken, hetzij als gewoon, hetzij als buitengewoon lid toe te treden.
Ze wees op de volgende zaken.
a. | Reeds de Synode van 1930 had ernstige bezwaren zich als gewoon lid bij den N.Z.R. aan te sluiten (Acta art. 224-2b, waar we lezen, ‘dat ze zich echter niet kunnen aansluiten bij de N.Z.R., omdat deze lid is van de Internationale Zendingsraad, die zonder nadere keur alle Zendingscorporaties wil verenigen en onjuiste opvattingen heeft inzake de zending op sociaal en politiek gebied’); |
b. | geen wezenlijk verschil bestaat tusschen gewoon en buitengewoon lidmaatschap; |
| |
| |
c. | de N.Z.R. heeft in feite een anderen grondslag dan de belijdenis onzer Kerken; |
d. | de N.Z.R. is lid van de I.M.C., welke nauw samenwerkt met den Wereldraad van Kerken. (Zie hiervoor nader Ds C. v.d. Waal, Zending en Oecumenische Beweging blz. 4). |
e. | de N.Z.R. werkt, evenals de andere genoemde organisaties, actief mede aan het Oecumenisch drijven van deze dagen. |
De synode, de bezwaren deelende, bleek dan ook zelve van oordeel te zijn:
1. | dat de Gereformeerde Kerken niet het gewone of buitengewone lidmaatschap van den N.Z.R. kunnen aanvaarden, omdat
a. | deze Raad op een in feite anderen grondslag staat dan onze Kerken; |
b. | deze Raad ten doel heeft o.a. het vertegenwoordigen van de Nederlandsche zending in haar geheel bij den Internationalen Zendingsraad (statuten art. 1, sub i), welke zonder nadere keur alle zendingscorporaties wil vereenigen en onjuiste opvattingen heeft inzake de taak der zending op sociaal en politiek gebied, en ook als teeken van verbondenheid met den Wereldraad van Kerken in alle officieele stukken voortaan spreken zal van ‘Internationale Zendingsraad in associatie met de Wereldraad van Kerken’; |
c. | al deze organisaties worden gedreven door een eenheidsstreven, waarin geloof en ongeloof verbonden worden; |
|
2. | dat het, gezien deze principieele afwijzing moreel niet juist is, bij den N.Z.R. het waarnemerschap aan te vragen. |
Daarop besloot de synode uit te spreken dat de Gereformeerde Kerken het gewone en buitengewone lidmaatschap van den N.Z.R. niet kunnen aanvaarden; en goed te keuren, dat te benoemen deputaten voor de zending, ingeval de N.Z.R. hen tot het waarnemerschap uitnoodigen mocht, enkelen hunner aanwijzen als waarnemers de zittingen van dezen Raad bij te wonen.
Bizondere beteekenis heeft de Amersfoortsche synode ook nog in ander opzicht voor de zending gehad.
In de eerste plaats door haar bespreking der bestaande zendingsorde. De rapporteerende commissie had verklaard, dat de vraag of het ‘wenschelijk is de afzonderlijke Z.O. te doen vervallen en de algemeene bepalingen betreffende
| |
| |
de zending in de K.O. op te nemen’ bevestigend moet worden beantwoord
1. | wijl dan beter uitkomt, dat de zending niet staat naast het kerkelijk leven, waarvoor de algemeene regelen in de K.O. zijn vastgelegd, maar daarvan een deel vormt, en de zendingsorde geenszins gecoördineerd is aan de K.O., maar bij al haar bepalingen daaraan gesubordineerd blijft; |
2. | wijl een Z.O., die het gansche zendingswerk voor alle kerken wil regelen, bezwaarlijk ‘centraliseerende en hiërarchische bepalingen’ kan vermijden. |
Om deze zelfde redenen meende de Commissie, dat aan het uit de kerken gekomen verzoek, haar in de uitvoering van haar zendingstaak ‘van centraliseerende en hiërarchische bepalingen’ te bevrijden niet zal kunnen worden voldaan door herziening der Z.O., maar alleen door deze te doen vervallen en de algemeene bepalingen betreffende de zending in de K.O. op te nemen, de nadere regeling van het zendingswerk overlatend aan die kerken, die zich Classicaal of in breeder verband tot de uitvoering van haar zendingsroeping verbinden.
Welke bepalingen dan in de K.O. het huidige artikel 52 zullen moeten vervangen? De Commissie sprak als haar oordeel uit, dat onder deze zeker ook moet zijn de bepaling van den weg, waarin een plaatselijke kerk zich voor de uitvoering van het zendingswerk met een of meer andere kerken heeft te verbinden en zij meende, dat deze samenwerking te zoeken zij in den weg van Classis en Part. Synode.
In een uitvoerige bespreking rijpte het volgende besluit der synode:
De synode,
van oordeel,
dat er tegen de bestaande zendingsorde ernstige bezwaren zijn ingebracht;
dat geen herziening der huidige zendingsorde deze bezwaren geheel en al zal kunnen wegnemen en den kerken voldoende ruimte zal kunnen geven, zelf haar zendingsroeping in vrijheid te volbrengen;
dat het wenschelijk is de huidige zendingsorde te doen vervallen en in de plaats van het huidige art. 52 in de kerkenordening eenige fundamenteele bepalingen betreffende de zending op te nemen, om de nadere regeling van het zendingswerk over te laten aan die kerken, die zich
| |
| |
classicaal of in breeder verband tot de uitvoering van haar zendingsroeping verbinden;
overwegende,
dat voorstellen tot het doen vervallen van de huidige zendingsorde en tot vorenbedoelde wijziging der kerkenordening van de kerken zelf dienen uit te gaan;
besluit:
A. | den kerken te verzoeken in haar samenkomsten aanstonds aan deze zaak aandacht te geven; |
B. | vijf deputaten te benoemen en dezen op te dragen:
a. | de kerken van advies te dienen inzake fundamenteele bepalingen die bij eventueele terzijdestelling der huidige zendingsorde in de kerkenordening in de plaats van het huidige art. 52 dienen te worden opgenomen; |
b. | de kerken van advies te dienen inzake de bepalingen, die den overgang van de bij het wegvallen der zendingsorde zijnde naar de dan eventueel komende situatie op goede wijze regelen; |
c. | de sub a en b bedoelde adviezen zoo spoedig mogelijk en uiterlijk 1 Juni 1949 bij de raden van de Gereformeerde Kerken in Nederland in te zenden. |
|
En, wat wel de bizondere aandacht verdient, deze synode heeft in betrekking tot de zending in de tweede plaats buitengewone beteekenis gehad door haar principieele beslissingen aangaande karakter, taak en naaste doel der zending. Onder invloed van allerlei ongereformeerde theorieën, en in het kader eener al meer het Evangelie ontkrachtende, en een linksche quasi-cultuur-eenheid opbouwende oecumenische beweging heeft de theorie van den ‘comprehensive approach’ steeds verder inbreuk gemaakt op de directe en onvervalschte verkondiging van het Evangelie, dat ‘ergernis’ en ‘dwaasheid’ is voor ‘het vleesch’. Men wil de zending zich laten bemoeien met sociale, economische, agricultureele, medische, paedagogische en ‘cultureele’ werkzaamheden, en dan zóó, dat meestal de evangelie-prediking, die aanvankelijk als ‘hoofddienst’ gold, door wat als ‘neven- of hulpdienst’ was opgezet, tenslotte overwoekerd en verwrongen wordt. Het is de Amersfoortsche synode gelukt, tegenover zulke veldwinnende practijken het juiste spoor weer te zoeken en de elementaire waarheden opnieuw op den voorgrond te plaatsen. Het te dezer zake uitgebrachte rapport had dan ook de volle aandacht. Resultaat was, dat de synode
| |
| |
inzake den principieelen opzet van het zendingswerk uitsprak:
1. | de opvatting der zending, welke bekend staat als ‘comprehensive approach’, is in strijd met de Heilige Schrift en valt daarom voor heel ons zendingswerk af te wijzen; |
2. | de gangbare onderscheiding tusschen ‘hoofddienst’ en ‘hulpdiensten’ welke steunt op de besluiten der synode van Middelburg 1896, voorts is vastgelegd in de zendingsorde, en tenslotte in de practijk van het zendingswerk in toepassing is gebracht, behoeft dringend herziening; |
3. | de opdracht aan deputaten, te benoemen volgens art. 65 der acta dezer synode, wordt uitgebreid in dezer voege, dat het hun taak ook zal zijn de volgende synode van advies te dienen inzake de wijze waarop de herziening onder 2 bedoeld, moet geschieden, met toezending van hun rapport aan de kerken binnen den termijn, in dat artikel genoemd. |
Wij gelooven, dat dit ingrijpende besluit, dat zijn geboorte ziet begeleiden door een opleving der belangstelling voor ons zendingsblad, de zending ten goede zal komen. Bekend was voorts, dat de kerken in Friesland de begeerte hadden, zoo mogelijk op Borneo te gaan arbeiden. Wat dit betreft, aangaande de zendingsterreinen sprak de synode uit:
1. | het eigenlijke zendingswerk op Oost-Soemba moet geacht worden ten einde te loopen; |
2. | het eiland Savoe, waar de zendingsarbeid van de kerk van Zwolle reeds een aanvang nam, zal zijn zendingsterrein van ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’, die in deze synode zijn vertegenwoordigd, zoolang de kerken op Oost-Soemba niet in staat zijn dit terrein zelfstandig te bearbeiden; |
3. | de Daerah Istimewa Kalimantan Barat (West-Borneo) zal zijn zendingsterrein van ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’, die in deze synode zijn vertegenwoordigd; |
4. | indien onverhoopt West-Borneo als zendingsterrein aan onze kerken mocht ontgaan, en een ander terrein beschikbaar mocht komen op een moment, dat er geen generale synode vergadert, zullen de deputaten gemachtigd zijn, om in afwijking van art. 1 der zendingsorde dit terrein aan te wijzen als zendingsterrein van ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’, die in deze synode zijn vertegenwoordigd. |
| |
| |
Inzake de zendende kerken besloot de synode tenslotte o.m.:
1. | de kerk van Zwolle zal zijn ‘zendende kerk’ voor de terreinen Oost-Soemba en Savoe; |
2. | zoolang niet een bepaalde kerk in Friesland als ‘zendende kerk’ optreedt, zullen de kerken in Friesland worden beschouwd als ‘zendende kerken’ voor het terrein West-Borneo (of eventueel ander terrein); |
3. | aan alle kerken wordt geadviseerd, zoowel met de kerk van Zwolle als met de kerken in Friesland samen te werken, tot een volgende generale synode een beslissing zal hebben genomen inzake eventueele, uit de kerken opkomende, concrete voorstellen omtrent samenwerking van bepaalde ressorten voor één zendingsterrein. |
Met de buitenlandsche kerken hadden de onze geen officieel contact meer, sedert, na de vrijmaking en dus na den terugkeer tot de aloude belijdenis en kerkenordening, deze buitenlandsche kerken, voorzoover zij met de Nederlandsche correspondentie hadden, de correspondentie met de onveranderd gebleven kerken, zonder eenige poging zelfs om haar te hooren, hadden afgebroken, en correspondentie waren gaan onderhouden met de nieuwe synodocratische formatie, die de belijdenis had verkracht door bindende nieuwe leeruitspraken, en de confessie met de Kerkenordening zelf hadden weersproken door invoering in feite en door theoretische ‘verdediging’ van een met de Kerkenordening strijdig quasi-kerkrecht.
De Protestant Reformed Churches in Amerika daarentegen hadden met onze kerken officieel contact gezocht, zij het nog maar zeer voorloopig, en niet zonder voorzichtige formuleering van de naaste verlangens. Deze kerken zijn zelf in haar huidige formatie gebracht tengevolge van bepaalde onverantwoordelijke, met de Schrift strijdige, en kerkrechtelijk valsche besluiten der synode van Kalamazoo van de Christian Reformed Church in Amerika, nopens de ‘gemeene gratie’, en van de daarop aansluitende schorsing en afzetting van Rev. H. Hoeksema. Onze Amersfoortsche synode stond thans voor de vraag, welk antwoord zou te geven zijn op den brief der Protestant Reformed Churches. Zij besloot:
1. | ter beantwoording van en in overeenstemming met den in het schrijven van de Protestant Reformed Churches gedanen voorslag, deputaten voor de correspondentie met buitenlandsche kerken te machtigen met deze ker- |
| |
| |
| ken in contact te treden, teneinde het scheppen van de relatie van correspondeerende kerken voor te bereiden; |
2. | dat deze deputaten ten aanzien dezer zaak de volgende generale synode van advies zullen hebben te dienen; |
3. | dat in afwachting van het tot stand komen eener definitieve regeling de beslissing of de predikanten der Protestant Reformed Churches zullen mogen worden toegelaten tot het spreken van een stichtelijk woord in de Gereformeerde Kerken in Nederland aan de vrijheid der plaatselijke Kerk wordt overgelaten. |
Ook aan de kerken op verren afstand is door de synode gedacht. Zoo besloot zij bij de behandeling van het rapport van de deputaten voor de geestelijke verzorging van de evangelisatie onder zeevarenden de resteerende gelden af te staan aan de kerk van Curaçao om ze aan te wenden voor den arbeid der verzorging van en de evangelisatie onder zeevarenden, die in Curaçao verkeeren. Ook werden twee classes en de kerk van Den Haag-West aangewezen voor de geestelijke verzorging van onze kerkleden in België, Noord Frankrijk, Argentinië, Londen.
Contact met anderen, - hier is ook de kwestie der z.g. ‘samenspreking’ mee gemoeid; merkwaardig is, dat ieder aanstonds begrijpt, wat met dit enkele woord bedoeld wordt.
In de kerken leefde immers groote belangstelling voor de vraag, of we nog langer ons mochten laten ophouden door de deputaten der synode van de ons in en na 1944 uitstootende, en desondanks zich nog steeds noemende ‘Gereformeerde Kerken’. Te Groningen waren door onze synode deputaten benoemd om met de deputaten van ‘de overzijde’ samen te spreken, nadat eerst schriftelijk gehandeld zou zijn. Gebleken was, dat laatstgenoemde deputaten na veel heen- en weer-redeneeren weigerachtig waren, ook maar de kleinste situatieteekening schriftelijk vast te leggen. De vraag kwam nu aan de orde, wat thans te doen zou zijn. Resultaat der besprekingen was o.a. dat door de synode officieel werd geconstateerd, dat de deputaten der synode-Duursema nog in Februari 1948 zelf de opvatting hadden, dat de bepaling hunner Zwolsche synode niet insloot, dat in het kader van het met onze deputaten verlangde en inmiddels geopende contact geen enkele brief zou mogen worden gezonden (acta synode Eindhoven, art. 91).
Desondanks (zoo constateerde de synode) hadden de
| |
| |
deputaten der synode-Duursema geweigerd, medewerking te verleenen aan een poging tot wederzijdsche, summiere, ondubbelzinnige, schriftelijke situatieteekening op korten termijn, zooals deze door de Groningsche deputaten terecht werd gezien als een allereerste voorwaarde voor een waarheidsgetrouw antwoord op de vraag, of mondelinge samenspreking na het geopende schriftelijke contact nog zin zou hebben gehad, en of deputaten als dienaren van Christus' kerk daartoe van 's Heeren wege gerechtigd zouden zijn. Droef was het effect: immers: tengevolge van deze weigering der deputaten der synode-Duursema stonden ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ thans, twee jaren nadat deze synode zelf om een samenspreking verzocht had, nog steeds zonder antwoord op de kardinale vraag, of er, en zoo ja, welke eventueele nieuwe en dan betere inzichten althans bij deze deputaten leven o.a. ter zake van de valsche binding aan onschriftuurlijke leeruitspraken, en inzake de ook daarop gegronde met Schrift en kerkenordening duidelijk strijdige, en ook anderszins afstootende daden van schorsing, afzetting, buiten-verbandplaatsing van getrouwe ambtsdragers en kerken, en inzake herhaald verbod van het gebruik der sacramenten.
Bij dit alles hielden o.a. volgende punten de aandacht der synode vast:
1. | niettegenstaande het feit, dat zij zelf zeiden, contact met onze kerken te begeeren, hebben de kerken welke ons hebben uitgestooten op allerlei wijze. o.a. op een dusgenaamde oecumenische synode, en oak in haar Zwolsche en Eindhovensche synoden, de ongoddelijke besluiten van 1944 gehandhaafd, bekrachtigd, en doen bekrachtigen; |
2. | in onderscheidene nieuwe besluiten met betrekking tot andere vraagpunten hebben zij welbewust de leerstellige, kerkrechtelijke en ethische kloof tusschen hare en onze kerken verbreed, instee van ook maar het geringste pogen te ondernemen om die kloof te dempen; |
3. | in haar officieele handelingen hebben zij dus de bekeering geweigerd en den Heiligen Geest opnieuw wederstaan; |
4. | bovendien gaan zij zelf en haar deputaten met kerken en deputaten niet eerlijk en niet open om; want:
a. | terwijl haar deputaten beslist weigeren met de onze mee te werken tot het verkrijgen van eer, wederzijdsche saamvattende schriftelijke situatieteekening
|
|
| |
| |
|
| op korten termijn betreffende die punten, die in geding zijn, en die alle de kerken in het gemeen raken, daar staan diezelfde deputaten, blijkens hun instructie, gereed om hun kerkeraden bij te staan, als deze met hen in overleg zouden willen treden over wat zij noemen ‘herstel van plaatselijk geslagen breuken’; |
b. | uit niets blijkt, dat deze instructie van de deputaten der synode-Duursema zou zijn gewijzigd, en dit, niettegenstaande in 1946 onzerzijds officieel ter kennis gebracht was, dat onze Groningsche synode publiek haar afkeuring had uitgesproken tegen zulk oneerlijk handelen, dat op nog te voeren algemeene en het kerkverband regardeerende besprekingen vooruit liep en vooruit deed loopen; |
c. | terwijl zij zelf verklaren, dat de plaatselijke kerken altijd ipso facto alles besloten hèbben wat hun synóde heeft besloten, en dat deze plaatselijke kerken al die besluiten te allen tijde onvoorwaardelijk voor vast en bondig hebben te houden, totdat ze eventueel zouden zijn teruggenomen, daar trachten zij, die zóó spreken, onze kerkeraden langs indirecten weg te bewegen tot handelingen, welke met deze door hen als goddelijk beschouwde, en tot in tuchtmaatregelen toe gehandhaafde, beschouwingen ten eenenmale strijden; |
d. | op groote schaal ondernemen thans onderscheidene kerkeraden aan de overzijde zulke, op hun eigen standpunt ongeoorloofde, en den arbeid der deputaten negeerende of doorkruisende handelingen. |
|
Na dit requisitoir, dat voor wie de feiten kent, nog zachtzinnig zal mogen heeten, besloot de synode,
1. | deputaten onder dankzegging voor hun bemoeiingen te déchargeeren; |
2. | geen nieuwe deputaten voor contact-opening met de gemeenschap, die ons uitwierp te benoemen, omdat:
a. | de deputaten der synode-Duursema geweigerd hebben te voldoen aan wat, gezien hun eigen vraag om contact, van hen verlangd worden mocht, en, gelet op het recht des Heeren van hen geëischt worden móest; |
b. | de kerken, namens welke gezegde deputaten optreden, thans op groote schaal een actie van de door haar synode begeerde deputaten en ook van de onze sabo- |
|
| |
| |
|
| teeren en doorkruisen met oneerlijke daden van kerkscheurende bedoeling; |
c. | deze synode tegenover de kerken schuldig zou staan, indien zij harerzijds aan de bestendiging van dezen toestand van verscherpte onwaarachtigheid zou medewerken, doch veeleer den thans ondernomen acuten aanval op het werk Gods in de vrijmaking heeft te zien als blijk van voortgaande onbekeerlijkheid, en als oorzaak van verscherping van het bestaande ethische conflict tusschen uitwerpers en uitgeworpenen, ja als een schuldig spel met de sleutelen des hemelrijks; |
|
3. | zich voor het tegenwoordige te bepalen tot:
a. | de herinnering aan de bij herhaling om 's Heeren wil gegeven verzekering, de eenigheid des geloofs te willen onderhouden met allen, die in leer en kerkregeering zich houden of gaan houden aan het Woord Gods, de Drie Formulieren van Eenigheid en de aangenomen Kerkenordening; |
b. | de verzekering, dat de gemeenschap, die ons uitstiet en van Godswege blijft opgeroepen tot bekeering van binding aan valsche leeruitspraken en andere daden van kerkscheuring, aanstonds door ons zal kunnen en moeten aangehoord worden, zoodra zij in bondige besluiten betering des levens zal hebben beloofd en bewezen en dus óók zal opgehouden zijn met het pogen, onze plaatselijke kerken, gelijk ook haar eigen kerken, te doen vergeten, dat geen enkele plaatselijke breuk waarlijk geheeld worden kan, zonder dat de zonden van en in het kerkverband herroepen worden, in welk geval iedere daartoe bevoegde kerkelijke vergadering de roepende kerk kan aanschrijven om een vervroegde synode; |
c. | opneming van dit rapport met conclusies in de acta, met vrijgeving van het auteursrecht van dit rapport, onder kennisgeving van dit besluit (met toezending van de acta) aan de deputaten der synode-Duursema, en aan de in het Groningsche besluit voorts genoemde instanties, alsmede (voor wat het desbetreffende deel der acta betreft) aan wie zich te dezer zake hebben gewend tot de synode. |
|
Een psalmberijming - dat lijkt een zaak van interne regeling der kerkelijke samenleving. Bij eenig nadenken beseft ieder evenwel dadelijk, dat ook déze aangelegenheid er
| |
| |
eene is mede van contact met ánderen. Daarom had ze ook de aandacht der synode: Ds Hasper, niet één der onzen meer, heeft zich reeds gedurende vele jaren bizonder ingespannen voor de bezorging eener nieuwe psalmberijming, en heeft daarbij getoond, dat hij ernstig wil rekenen met bezwaren, die ook uit onzen kring zijn ingebracht tegen zijn eerste proeven op dit gebied. Reeds lang heeft zijn werk de aandacht van allerlei kerkformatie; en waar het kerkgezang - denk maar eens aan scholen, vergaderingen - altijd een zaak van algemeene beteekenis voor heel het christelijk verkeer of althans voor het verkeer der christenen of dergenen, die met dien naam zich noemen blijft, daar is het kerkgezang te rekenen tot de kwesties van contact met anderen. En, ook afgezien daarvan, de kerken hebben ook voor haar eigen liturgie en anderszins zorg te dragen, voor een zoo getrouw mogelijke weergave van Gods Woord, zoover het in den psalmbundel is weergegeven; dat in dit opzicht aan de gebruikelijke berijming (van vreemde herkomst overigens) veel ontbreekt, mag langzamerhand algemeen bekend heeten.
Zoo heeft na een vrij uitvoerige discussie de synode ook deze aangelegenheid behartigd. Zij constateerde,
a. | dat thans aan de kerken de nieuwe psalmberijming van Ds Hasper in een door den auteur met medewerking van de Stichting-Psalmgezang herziene doch nog niet definitieve editie ter kennismaking en keuring wordt aangeboden; |
b. | dat de mogelijkheid bestaat, dat ook door en namens de Gereformeerde Kerken op de vaststelling van den definitieven vorm van deze berijming alsnog invloed kan worden uitgeoefend. |
Voorts overwoog de synode,
a. | dat de thans in gebruik zijnde psalmbundel ernstige fouten vertoont, speciaal in de weergave van wat de HEERE in de psalmen openbaart en in de Schriftmatigheid van zijn berijmingen en het daarom zeer gewenscht is, dat hij verbeterd of door een nieuwere vervangen wordt; |
b. | dat de vraag welke psalmberijming in den officiëelen eeredienst der kerken zal gebruikt worden een vraag is, welke óók de kerken in het gemeen regardeert, zoodat de beantwoording van deze vraag méé tot de competentie van een generale synode behoort; |
c. | dat door zeer vele kerken de synode verzocht werd het daarheen te leiden, dat ook namens haar alle mogelijke
|
| |
| |
| en gewenschte invloed op de totstandkoming van den definitieven vorm der berijming zal worden uitgeoefend. |
Op deze gronden werd besloten,
a. | de kerken op te wekken ernstig kennis te nemen van de herziene psalmberijming, welke haar dit jaar werd aangeboden; |
b. | enkele deputaten te benoemen, welke deze psalmberijming zullen onderzoeken speciaal wat betreft de vraag, of de geboden berijmingen de gedachten van de oorspronkelijke psalmen zoo juist mogelijk weergeven; |
c. | deze deputaten te verzoeken, hun opmerkingen over en kritiek op dezen herzienen psalmbundel mede te deelen aan de instanties, welke den definitieven vorm van den nieuwen psalmbundel zullen vaststellen. |
Tenslotte was er onder de vraagpunten die algemeene belangstelling hadden ook dat van de kerkelijke positie van Ds W.G.F. van Herwijnen, die als predikant van Rilland-Bath in de dagen van vóór de vrijmaking was ‘geschorst’ op ‘gronden’ die de hoogleeraar in het kerkrecht, prof. Deddens aan scherpe critiek onderwierp en die hij van een ongeloofelijke lichtvaardigheid achtte te zijn. Reeds lang was de vraag opgeworpen, doch had een niet steeds gelijkluidend antwoord gekregen, hoe thans door de tot haar vrijheid weergekeerde kerken de positie van Ds van Herwijnen en van het overblijfsel der kerk van Rilland-Bath te regelen zou zijn. Na ampele bespreking kwam de synode ertoe, te constateeren, dat de positie t.a.v. de kerkelijke samenkomsten van het zich als huisgemeente aandienend overblijfsel der kerk te Rilland-Bath en in verband hiermede die van Ds W.G.F. van Herwijnen ook na de besluiten der classis Noord-Brabant en Limburg van 21 November 1945 en 20 November 1946 en van de particuliere synode van het Zuiden van 29 October 1947 nadere regeling behoeft. En in overeenstemming hiermee werd door haar o.a. besloten, aan de classis Zeeland te verzoeken de positie t.a.v. de kerkelijke samenkomsten van het overblijfsel der kerk te Rilland-Bath en in verband hiermede die van Ds W.G.F. van Herwijnen in goed overleg met dezen nader te willen regelen, of, zoo zij daartoe niet besluiten kan, alsnog tegen het besluit, der classis Noord-Brabant en Limburg van 21 November 1945, dat de kerkelijke positie van het overblijfsel der kerk te Rilland-Bath nadere regeling behoeft en Ds W.G.F. van Herwijnen, wijl ten onrechte geschorst en afgezet, wederom als Dienaar des Woords behoort te
| |
| |
worden ontvangen, bij deze classis c.q. bij de particuliere synode van het Zuiden haar bezwaren welomschreven en goed gefundeerd in te dienen.
Hiermee is, mogelijkerwijze, een begin gekomen aan de beëindiging van een aangelegenheid, die voor betrokkenen pijnlijke onzekerheid meebracht.
Terwijl we deze regelen schrijven mogen we vermelden, dat het niet uitgesloten is te achten, dat eenzelfde wijziging intreedt voor Ds S.J.P. Goossens, die, mede tengevolge van allerlei oncontroleerbare heimelijke invloeden van aan onze kerken vijandig gezinde instanties nog steeds niet erin geslaagd was terug te keeren tot zijn arbeid op Soemba. Overigens valt hier nog niets met zekerheid te zeggen.
In betrekking tot de ‘geestelijke verzorging van militairen’ werd o.a. besloten,
a. | uit te spreken, dat de kerken ook aan haar naar het leger vertrekkende leden alle mogelijke ambtelijke zorg hebben te wijden; |
b. | de kerk van Batavia en andere kerken in Indië te steunen in haar ambtelijken arbeid, die vooral met het oog op de zich daar bevindende militairen verricht moet worden en de classis Groningen te verzoeken, naast het verleenen van steun aan de kerk van Batavia ten behoeve van den arbeid van Ds van der Stoel, de uitzending van één of meer leenpredikanten naar de kerken in Indië te bevorderen; |
c. | er bij de kerken op aan te dringen het werk van de classis Groningen in deze te steunen. |
Wij gelooven, hiermee wel de voornaamste beslissingen der Amersfoortsche synode te hebben vermeld. Slechts één punt verdient nog de bizondere aandacht: de naam der kerken. Want naar aanleiding van een missive van den minister van justitie, gericht aan de deputaten voor correspondentie met de Hooge Overheid betreffende den naam der kerken, besloot de synode, na bespreking van het ministerieele schrijven, deze missive terug te wijzen naar de deputaten voornoemd en hun te verzoeken bij de behandeling van dit stuk rekening te houden met de in de vergadering der generale synode over deze materie gevoerde besprekingen, zulks onder nadere verantwoording aan de volgende generale synode. Ten overvloede besloot de synode, zulks in antwoord op een verzoek van de particuliere synode van Drente, er bij de kerken op aan te dringen
| |
| |
de toevoeging (onderhoudende art. 31 KO.) niet dan in noodzakelijke gevallen te gebruiken.
Men begrijpt den achtergrond van dit besluit. Reeds aanstonds is door de synode van Enschede officieel uitgesproken, dat de naam der kerken onveranderd is gebleven wat hij was: ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’. Wel is in Enschede toegelaten een nadere onderscheiding (‘onderhoudende artikel 31 K.O.’), maar dit geschiedde, gelijk ook uitdrukkelijk werd vastgelegd, alleen maar met postale bedoeling; de post had bij officieel schrijven verklaard, dat ze soms een beetje verlegen was met de bezorging van stukken, en dat zij, niet in staat in bepaalde gevallen, als er geen persoonsnaam van predikant of scriba op het adres was aangegeven, wel haar toevlucht zou moeten nemen tot bezorging van stukken ten name van ‘De Gereformeerde Kerken’ ‘zonder meer’, daar en daar, bij den ‘synodocratischen’ kerkeraad. Maar ten einde niet te worden beschuldigd van zèlf naam en eere van ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ te hebben verloochend, werd ter bevoegder plaatse erop gewezen, dat de officieele naam der kerken niet veranderd was. Geen wonder; men kan zijn naam niet prijsgeven als op zekeren dag een onbevoegde vergadering zich ontdoet van de bestaande kerkenordening en den volgenden dag de menschen, die van niets weten, laat wakker worden om in de krant te lezen, dat ze ineens een ander kerkrecht en een nieuwe confessie ‘rijker’ zijn geworden.
Het zal goed zijn, den wenk der synode ter harte te nemen. Niet zoozeer om der wille van enkele synodocratische auteurs, die, alsof er niets geschied is, het geestigheidje zich permitteeren, dat ‘hùn’ kerken niet één, doch àlle artikelen der K.O. onderhouden, of terwille van hen, die in een nieuw cultureel orgaan, in bond met barthianen geschreven, en toch gereformeerd zich noemende, hun qualificatie van ‘een-en-dertigers’ daarhenen werpen. Maar terwille van de blijkbaar van ministerieele zijde ondernomen poging om ons af te voeren van wat naar vereenigingsrecht ons rechtmatig standpunt is, en ook, om onze dankbaarheid voor onderscheiden rechtsuitspraken, die onze gereformeerde kerk ter plaatse hebben erkend als ‘de’ gereformeerde kerk aldaar, te blijven toonen, en de goede vrucht van zulke eerlijke rechtspraak te helpen bewaren.
Overigens moet opgemerkt worden, dat van synodocra- | |
| |
tische zijde nog steeds (ondanks ‘Oosterbeek’!) gepoogd wordt, ons via de rechtbank van onze rechten te berooven. Ofschoon dankbaar erkend mag worden, dat meer dan één hof voor het eerst in de nederlandsche kerkgeschiedenis recht doet aan het onder ons vigeerende kerkrecht, en derhalve de kerkelijke goederen toewijst aan wie bij wettig kerkeraadsbesluit zich hebben onthouden van de ratificatie van besluiten, welke naar artikel 31 der K.O. niet geratificeerd móchten worden, - toch moet met droefheid erkend worden, dat er ook nog andere rechterlijke instanties zijn, die op dit punt uitspraken doen, die naar onze vaste overtuiging ingaan tegen het vereenigingsrecht, en derhalve onbillijk zijn.
Verblijdend was intusschen, dat bij herhaling een rechterlijk vonnis heeft uitgewezen, dat de studenten aan onze Hoogeschool, die als overgroote meerderheid bij wettig corpsbesluit hadden uitgesproken, het onderwijs der heeren Greijdanus, Dam en Schilder te willen erkennen als wettige voorzetting van het onderwijs der Theologische Hoogeschool van 1854, alleen gerechtigd waren tot het bezitten van de eigendommen en het voeren van den naam van het Studentencorps Fides Quaerit Intellectum. Overigens zij herinnerd, dat de nieuwe organisatie van de afgescheiden studenten, die de heeren Ridderbos c.s. wilden volgen in hun onderwijs, ongeacht de funeste gevolgen van hun schommelingen op dogmatisch en kerkrechtelijk gebied, en in overeenstemming daarmee den naam F.Q.I. geusurpeerd hadden, van deze herhaalde uitspraak ‘in hooger beroep’ zijn gegaan, enkele maanden nadat de kranten bericht hadden, dat dit al geschied was.
Mede in verband met dit synodale besluit zullen we voor wat ons betreft, ook in dit Handboek, zoo het nog mogelijk is op het moment, waarop deze regelen geschreven worden, en anders zeker in volgende jaargangen, opdracht geven, den officieelen naam zonder eenige toevoeging te gebruiken.
Wij hebben in het bovenstaande het woord ‘Oosterbeek’ laten vallen. Dit brengt ons op een thema, dat tot nu toe niet aangeraakt werd, maar toch een tijd lang de kerkelijke wereld in zekere spanning heeft gehouden.
Aanleiding daartoe was een door ds. B.A. Bos ondernomen actie om te komen tot ‘hereeniging’ met hen, die in en na 1944 van ons hebben verklaard, dat wij geen ambt in de kerk van Christus zouden mogen bedienen, en deze metter- | |
| |
daad gehandhaafde verklaring hebben gemotiveerd met de beschuldiging van ketterij en scheurmakerij. Ketterij - we wilden ons niet onderwerpen aan den eisch, te beloven, niets te leeren wat niet volkomen in overeenstemming was met de leeruitspraken van 1942. Die eisch was en is nog steeds de eisch van binding, en deze zonder pardon, althans voor wie eerlijk hun gevoelen uitspraken, hetgeen wel onvermijdelijk was, aangezien officieel verklaard was, dat wie niets zei, geacht werd in te stemmen. Scheurmakerij, - want wie niet àlle synodale besluiten, ook al waren ze tegen Schrift en K.O. genomen, hielp uitvoeren zoolang ze daar liggen, die werd ondanks artikel 7 der Nederlandsche Geloofsbelijdenis - verklaard in te gaan tegen het kerkverband, en, bleef hij zijnerzijds toch, ook al was het maar om bezwaren in te kunnen dienen en op saneering aan te kunnen dringen, in dat kerkverband, dan werd hij tot de scheurmakers gerekend, met effect van dien: behandeling naar het recept van art. 79-80 K.O., de artikelen, die voorzien in de gevallen van ‘openbare grove zonden’.
Nu meende ds. B.A. Bos, dat, indien maar van beide zijden schuld beleden werd de weg tot ‘hereeniging’ wel zou komen vlak te liggen.
Al aanstonds werd duidelijk, dat velen zich niet konden vinden in den eisch om schuld te belijden, als niet concreet werd aangegeven, waarin, en in welke concrete handelingen die schuld zou gemaakt zijn, en waaróm naar Gods Woord deze concrete handelingen als zonde zouden zijn te brandmerken.
Zonder dat op dit punt een gemeenschappelijke overtuiging gevormd werd, werd toch in aansluiting aan deze brochure niet alleen door sommige-synodocratische kerkeraden een poging ondernomen om met de onze in gesprek te komen, maar ook een tweetal conferenties belegd in Oosterbeek, van particulieren, die evenwel later, toen het ging misloopen op bepaalde punten, voor wat een deel van het synododcratische deel betreft, kwamen bewijzen, wat sommigen al aanstonds vermoedden, dat ze niet los stonden van bepaalde figuren, die in den onzaligen uitwerpingshandel van 1944 een eerste viool gespeeld hadden. Dat vóór de synodocratische pogingen tot opening van het contact tusschen kerkeraden geen gemeenschappelijke overtuiging bestond ten aanzien van de door ds Bos gevorderde wederzijdsche schuldbelijdenis, hebben
| |
| |
we reeds opgemerkt; maar dàt was ‘het ergste niet’. Erger is, dat van een concrete schuldbelijdenis bij geen der betrokken inviteerende - synodocratische - instanties ook maar een spoor op te merken viel. Wel bleek iets anders. De één vond, dat men pas schuld kon belijden als ‘de ander’ het óók deed, zoo ongeveer op de manier van ‘gelijk oversteken’. En, nòg erger was, dat, toen de tweede Oosterbeeksche conferentie van althans éénige schuld (misschien!) bij de uitwerp-synodes sprak, van uit den synodocratischen hoek der conferentiegangers dadelijk meer dan één publiek opstond, om zich vrij te wasschen van de smet, dat hij een smet zou hebben durven werpen op de synódes, die haaden uitgeworpen. Of, om met klem te verzekeren (en iedereen die taalonderricht genoten had, en er nog iets van onthouden en gebruiken wilde, te verbazen met zijn verfijnde logica): er stáát wel, in de jongste conclusies van Oosterbeek, dat ieder terecht uit de officieele synodale stukken dit en dat kon concludeeren, maar dat betéékent, dat terecht ieder óók het tegendeel er uit kon concludeeren. De vraag is begrijpelijkerwijze gesteld: wat beteekent toch een handteekening, en wat een dankgebed na het zetten van die handteekening, en.... wat beteekent het woord ‘terecht’? Gevolg was, dat van de zijde der synodocratische woordvoerders het aanvankelijk gejuich over Oosterbeek verstomde, en plaats maakte voor verontwaardiging. Ditzelfde - afgezien van het voorafgaande gejuich, dat hier aanstonds ontbroken had - deed zich voor aan de zijde der werkelijke Gereformeerde Kerken in Nederland: men kreeg
n.l. publiek te lezen, dat de synodocratische conferentiegangers tenslotte dan maar (voor zoolang het duurde, zie boven) die conclusie inzake dat tikkeltje synodocratische zonde (misschien!) hadden geteekend op voorwaarde, dat er dan óók iets zou geconcludeerd worden ten nadeele van de ‘vrijgemaakten’; en zoo werd dan verricht, wat één der bladen een ‘koehandel’ noemde: er werd dan óók een conclusie opgenomen over ‘agitatie’ van ongenoemden, die in of omstreeks 1944 zou zijn gepleegd door tegenstanders der synodocratische handelingen van dat jaar en vervolgens. Men vroeg zich af, waarin dan toch die agitatie bestond; en welke bewijzen ervoor waren bij te brengen. Opgemerkt werd, dat men zulke beweringen, nog wel in den vorm van ‘conclusies’, niet stellen mocht, zonder bewijs te leveren; want het zou anders kunnen
| |
| |
zijn, dat zij, die bedoeld werden, hun bewuste handelingen niet voor agitatie wilden uitgekreten zien, vooral niet om daarmee ongevraagd met het verlies van hun goeden naam zelf den prijs te moeten betalen voor eenige niet eens door hen op prijs gestelde handteekeningen van conferentiegangers, die, voordat nog de inkt van ‘Oosterbeek II’ gedroogd was, al in een synodocratisch orgaan de conclusie van synodale schuld zóó hadden ‘geïnterpreteerd’, dat ze in feite werd teruggenomen. Zou een poging, onder de open zon ondernomen, om te strijden tegen synodale machtsusurpatie als agitatie worden gebrandmerkt, dan zou het gevaar niet meer te bezweren zijn, dat men zonde ging noemen wat in wezen was een op tijd geschiede handeling van gehoorzaamheid en van trouw aan de door Schrift en confessie en K.O. gestelde regelen. Te pijnlijker was dit woord ‘agitatie’, nu twee broeders, die aan de ‘actie’ tegen synodale misbruiken omstreeks 1944 een levendig aandeel genomen hadden, door den Heere kort te voren waren bevorderd tot heerlijkheid: prof. dr S. Greijdanus, en broeder H.J. Kouwenhoven uit Voorburg, lid der kerk, welke ds B.A. Bos had beroepen, en een man, aan wien onze kerken zeer veel te danken hebben wegens het trouw op de bres staan, toen de nood groot was. Vallen naar het oordeel van de conferentiegangers van Oosterbeek soms ook deze broeders onder de bedrijvers van ‘agitatie’? Zoo neen, wie dan wel? En waarom? Wij achten hun dienst getrouw, en noodig, en heilzaam. En ook de ‘kleinste’ onder wie getrouw geweest zijn tegenover de ontrouw der synodes, heeft er recht op, met dezelfde eere te worden bejegend als deze twee overledenen. Ook in Oosterbeek.
Zoo blijft als veler bezwaar tegen ‘Oosterbeek’, dat het niet ingaat op wat werkelijk geschied is, of daarvan een betwistbare qualificatie geeft. En ook, dat het spreekt over ‘hereeniging’, zonder dat de in Gods Naam afgekondigde rechtsregelen en leeruitsgraken worden getoetst. Aan zulke toetsing kan niemand ontkomen, die weet, dat genomen besluiten nu eenmaal als ‘beschreven’ recht gelden. En als zoodanig blijven gelden. Men vraagt zich af, hoe men zich toch de situatie denkt na een ‘hereeniging’ zonder voorafgaande toetsing van die gestelde en met sancties gehandhaafde rechtsregelen? Stel, dat dat heele complex bleef liggen, òf,dat men alles blauw-blauw zou laten, en dat dan na ‘hereeniging’ wéér eens iemand
| |
| |
opstond, om zich te verzetten tegen zelfcontinueering van synodes, en tegen de figuur van een syriode als opperkerke(n)raad, of dat hij leerde, wat afweek van de bindend verklaarde leeruitspraken, hoe dan? Zou dan het tweede wee niet erger zijn dan het eerste? En zou dan de bekeering van de duizenden, wien God in het hart gaf, zich vrij te maken, in of na 1944, niet veel moeilijker zijn dan eerst?
Terwijl we dit schrijven, wordt ons thuisbezorgd de tekst van een voorstel van den synodocratischen kerkeraad van Amersfoort; onderteekenaar is o.a. de predikant dr N.H. Ridderbos; zijn naam is niet onbekend, het klimaat, waarin hij leeft, evenmin, en hij zelf heeft het mede aangedurfd, onzen broeder Kouwenhoven te rangschikken, met effect van schorsing, onder de ‘openbare grove zondaren’. We nemen dit voorstel hier in extenso op, omdat het ons uitnemenden dienst kan doen als specimen van wat zij willen, die achter ‘Oosterbeek’ als instituut-van-wilsvorming staan; die wel dadelijk ‘op de ketting gesprongen zijn’, toen Oosterbeek II ook maar een klein woordje sprak over (misschien!) concrete schuld bij de uitwerpende synodes (waarna onmiddellijk een deel der synodocratische conferentiegangers, zie boven, zich hebben doen kennen als brekers van het Oosterbeeksche front), maar die, in de stille hoop, dat de Oosterbeeksche conferentiegangers zich niet wéér zouden begeven in concrete aanwijzing van schuld bij hun synodes, toch wel graag willen zien gewerkt in de richting van een verdoezelende wilsvorming bij degenen, die den strijd moe zijn. Dezen keer hebben wij het voordeel, dat niet alleen het kerkeraadsbesluit, doch ook de erop gegeven ‘toelichting’ gelden als officieel. Het besluit luidt als volgt:
‘Voorstel van de Raad van de Gereformeerde Kerk te Amersfoort’.
‘De Raad der Gereformeerde Kerk van Amersfoort, op Donderdag 24 Februari 1949 in buitengewone vergadering bijeen, verzoekt aan de Classis Amersfoort van de Gereformeerde Kerken in Nederland onderstaande voorstellen via de Part. Synode van Utrecht in te dienen bij de Generale Synode, welke in de loop van dit jaar te Den Haag zal vergaderen.
Aan de Generale Ssynode der Gereformeerde Kerken in Nederland wordt voorgesteld:
1. | Uit te spreken, dat in de huidige situatie hereniging
|
| |
| |
| van onze Kerken met de ‘Gereformeerde Kerken (onderhoudende Art. 31 K.O.)’ of met een gedeelte hiervan alleen mogelijk wordt geacht wanneer:
a. | wat het verleden aangaat, men zich bepaalt tot een gemeenschappelijke belijdenis, dat het gescheiden kerkelijk leven zondig is, en het voorts overlaat aan het oordeel van de Koning der Kerk, Jezus Christus, in hoeverre elk der betrokken kerkformaties en de leden er van in dezen schuldig staan; |
b. | met het oog op een hernieuwd kerkelijk samenleven, er gemeenschappelijke uitspraken worden gedaan, zowel over kerkrechtelijke zaken (o.a. de betekenis van Art. 31 K.O. en de bevoegdheid der meerdere vergaderingen) als in het bijzonder over de betrokken dogmatische vragen, waarbij het resultaat van de arbeid onzer Kerken in de laatste jaren dient te blijven bewaard, namelijk het handhaven niet alleen naar de letter, maar ook naar de inhoud van wat onze belijdenisgeschriften en formulieren aangaande Verbond en Doop leren; |
|
2. | Deputaten te benoemen, met de opdracht contact te zoeken met de ‘Gereformeerde Kerken (onderh. Art. 31 K.O.)’ of met leden dezer Kerken, om te handelen over de zaak der hereniging.’ |
En hier volgt de voor rekening van den kerkeraad genomen ‘toelichting’:
‘Door het aanvaarden dezer voorstellen zou de Generale Synode zch niet louter negatief, maar positief stellen ten opzichte van het initiatief van Ds B.A. Bos en de conferenties van Oosterbeek.
De bedoeling van het sub la gestelde is: de verantwoordelijkheid voor de uitspraken, beslissingen enz., waaruit de scheuring is ontstaan, te laten voor rekening van de partij, welke de uitspraken heeft gedaan, de beslissingen heeft genomen enz. In de huidige situatie is er immers weinig heil van te verwachten, wanneer men van elkaar schuldbelijdenissen over bepaalde concrete punten eist.
Het voorstel een streep te halen door wat in het verleden is gebeurd, houdt niet in, dat over dit, verleden geheel gezwegen moet worden. Het zou b.v. mogelijk zijn, dat - om misverstand te voorkomen - beide partijen elk voor zich uitspreken haar ‘zaaksgerechtigheid’ te handhaven.
| |
| |
De sub 1b bedoelde uitspraken zouden eventueel de leeruitspraken van 1946 kunnen doen vervallen. Het zou gewenst zijn, dat deze uitspraken zich zo nauw mogelijk aansloten aan onze belijdenisgeschriften en formulieren. De te benoemen Deputaten zouden een grote mate van vrijheid moeten hebben inzake de wijze, waarop zij het contact zoeken en oefenen. Alleen zouden uiteraard voor hen gelden de bovengetrokken richtlijnen.’
Dit besluit, dateerende van 24 Februari, en gepubliceerd in het synodocratische orgaan van 12 Maart, en dat dus wel geruimen tijd gehad heeft, om onder allerlei oogen te komen, en dat volkomen weergeeft wat uit den kring van synodocratische (en andere) sympathisanten met ‘Oosterbeek’ bij herhaling is uitgesproken, roept allerlei vragen op. We formuleeren er enkele:
a) wat te denken van een reeks synodes, die eerst zegt: vraag toch revisie, maar die, als er voor de zóóveelste maal revisievragen op tafel liggen (hetgeen nu reeds vaststaat) voor de even-zooveelste maal zou verklaren, wat hier gesuggereerd wordt: wij denken niet over revisie?
b) wat te denken van een synode-reeks, die eerst zegt, met profetisch leergezag Gods waarheid te stellen en vast te stellen, en de tucht in Christus' naam te bedienen, in of om bepaalde formules, en die de kwesties van de gevolgen van haar onvervaarde handelingen achteraf gaat bezien onder het licht van wat ‘in’ een bepaalde ‘situatie’ (!) alleen mogelijk wordt geacht? Wordt de kerkelijke rechtspraak en wetgeving en leerafkondiging bepaald door het bereikbare? Hebben ook niet de farizeeërs, onder wie er waren met ‘goede bedoelingen’, zich niet door déze zònde gekenmerkt, en de kerk tot snel verval gebracht? Gaat een kerk, die zich in de lijn der Reformatie zegt te bewegen, niet stáán voor haar eeden, ongeacht wat de gevolgen zijn? Is dat nu kerkhandel, JUIST in de dagen van den naderenden Antichrist? Op déze manier heeft de kerk het nog altijd verspeeld tegen de antichristelijke machten: het principieele afbakenen naar het mogelijke. Wij noemen dit argument, juist omdat men telkens weer hoort zeggen: o, die scheur, en dat in de dagen van den naderenden Antichrist! Wij voor ons achten een verderfelijke methode voor een kerkelijke samenleving veel funester dan welk hevig twistvuur ook.
c) wat te denken van een kerk, die vraagt, hoe zij ‘hereeniging’ kan bewerken met ‘andere kerken’ of anders
| |
| |
dan maar met een ‘smaldeel’ (de term is gebruikt door iemand, die ook den naam Ridderbos voert)?
d) wat te denken van een kerk, die constateert, dat het ‘gescheiden leven’ zondig is, terwijl ze nalaat, en ditmaal weer voor de zooveelste maal bij officieel besluit, na te gaan, waarin de concrete schuld ligt? Ligt een huwelijksgemeenschap uit elkaar, en zijn er wetsbepalingen in geding, die tusschen de ééne en de andere partij scheiding maken, dan is het lamenteeren: de gescheidenHEID is zonde, niets anders dan dom en dwaas; want het trapt bij voorbaat op de wet, en maakt dáárvan een quantité négligeable. En dát is het ergste. Waren die wetten van 1944 nu goddelijke wetten, ja dan neen? Indien JA, dan is zulk een voorstel van Amersfoort goddeloos. Indien NEEN, dan is het mooi praten zonder te willen erkennen waar de schoen wringt, óók goddeloos: men haalt de mènschjes binnen, maar die arme wèt-van-God, die moet maar dulden dat ze, na haar schorsingsdienst gedaan te hebben, verder met den kerkelijken nek wordt aangezien (tenminste, zoolang het duurt; want als men straks na ‘hereeniging’ weer een razzia wil houden tegen bepaalde menschen, dan kunnen dezelfde wetten of anders weer andere, prompt uit den mist of uit den grond gestampt worden, en begint de zaak van voren af aan).
e) indien men thans wel aan het oordeel van Christus kan overlaten, wat bepaalde menschen gedaan hebben, waarom kon het dan niet in 1944? Waarom moest toen worden afgezet, en wat dies meer zij? Was het tóen Christus' wil, wel, stá er dan voor, want ge weet, dat duizenden openlijk verklaren: we zouden vandaag nog zoo doen als in 1944. Was het toen niet Christus' wil, neem dán uw zonde tegen zijn Naam terug, en doe boete. Ons antwoord op den eisch van boetedoening hebt ge al ontvangen. Maar beleedig Christus niet, door wat eerst noodzakelijke acte van trouw aan HEM heette, nu te verklaren tot een ‘middelmatige’ zaak, zooals u destijds tot aan zekere grens is aangeraden, maar door u geweigerd is op hoogen toon.
f) kunnen wij, vrijgemaakten, NU ineens nuttige bijdragen leveren inzake de kennis van het overigens duidelijke artikel 31, waarom dan destijds de onze verdoemd? En verworpen? Deugde die verwerping niet, waarom het niet gezegd? En dan, nieuwe uitspraken? Eén van tweeën: die nieuwe zijn WEL of ze zijn NIET straks in ‘volkomen
| |
| |
overeenstemming’ met de door u in 1942, in 1944, en nog eens tweemaal in 1946 (aan twee zijden van den Atlantischen Oceaan) als uitdrukking van Gods Woord aanvaarde formules. Zijn ze daarmee WEL in overeenstemming, wel, dan zeggen wij, die onze overtuiging hadden, bij voorbaat daartegen NEEN. En dan moet GIJ datzelfde NEEN ook tegen òns werpen; ge hebt toch niet voor niets een oecumenische synode er bij gesleept, om óók al te verklaren, dat het Gods Woord was? En als gij soms aan uw krachtige en openbare en oecumenische ‘ja’ van 1942-'46 twijfelt, wel, durft gij dan nog een schorsing voor uw rekening nemen? Schaamt ge u dan niet grondig over wat toen goddelijke handel heette, maar nu - in het onderstelde geval - mishandeling van herders en schapen blijkt? En, indien de nieuwe uitspraken niet in overeenstemming zouden zijn met die oude, waarom zoudt ge dan, nu reeds met zulk vuur-uit-de-hel spelen? Want op uw standpunt zouden ze dan immers vuur-uit-de-hel zijn?
g) wat te denken van een kerkeraad, die destijds schorste op grond van UITSPRAKEN, en nu zoete broodjes bakken wil inzake dogmatische VRAGEN? Neen, blijven bij het puntje: ge hebt geschorst op grond van bepaalde uitspraken! Dáárover spreekt de Heere u aan, nergens anders over.
h) wat te denken van een kerkeraadsvoorstel, dat de mogelijkheid opent van wat ‘nieuws’, maar dat en passant zich laat ontvallen, dat het resultaat van den arbeid der laatste jaren (dat zijn toch zeker die oude formules) moet worden gezien als handhaving der kerkelijke formulieren? Hiermee zegt dat kerkeraadsvoorstel, alweer een Januskop dragende: we willen wat nieuws, maar ket oude WAS volkomen in orde. Met andere woorden: wij willen de GEVOLGEN von onze handelingen breken, maar de handelingen WAREN goed. Het is dus dezelfde geest als in de vervangingsformule van 1946: de zaken nieuw redigeeren, om de menschen te vangen, maar goed rechtop blijven staan, en verklaren, 't was toch alles heelemaal in orde. We geven deze opmerkingen, omdat de officieele toelichting ZELF zegt, ‘positief’ te willen staan, tegenover de actie ds Bos. Men kan dus zien, wat er in diens geest zoo al gezegd wordt te zijn. Niet wij zeggen het, maar een synodocratische kerkeraad. Hier is wat na het bezinksel van het door Oosterbeekenaren zelf verloochende ‘Oosterbeek’ (zie boven) overblijft.
En tenslotte:
| |
| |
i) wat te denken van een nieuwe kerkformatie, die OFFICIEEL in aangelegenheden, waarin ze verklaard heeft, geen ja te mogen dulden naast een daarmee correspondeerend neen, nu voor altijd dat ja en neen zou gaan verbinden aan één avondsmaaltafel, aan één professorentafel, aan één synodetafel? Als dit ja en neen (in beider handhaving van zaaksgerechtigheid immers) verbonden MAG worden, waarom zijt ge dan begonnen met den goddeloozen handel? Wij willen ieder weer aanvaarden, die schuld erkent, maar willen het nalaten van schuldbelijdenis daar waar ze toch eigenlijk zakelijk gegeschiedt, niet zien als vroom. Want zoolang de zaken zoo staan, zal het ethisch conflict blijven, en de eenheid naar den Geest al verder uit het gezicht wijken.
Wij eindigen.
Het woord ‘ethisch conflict’ is ook elders te Amersfoort gebezigd, in een conferentie van gereformeerden, die over de consequenties der uitwerping, en der bindendverklaring van wat hen niet binden mag, voorzoover die consequenties de ‘samenwerking’ b.v. op politiek terrein raken, openlijk hebben beraadslaagd. Bekend is geworden, dat een deputatie zou gaan spreken met het centraal comité van de A.R. Partij, terwijl wij weten, dat op den dag, waarop dit overzicht wordt toevertrouwd aan de post, nog gewacht wordt op een antwoord van dit centraal comité. Het schijnt ons daarom niet doenlijk, thans hiervan meer te zeggen.
Uit alles blijkt wel, dat onze kerken een geweldige taak voor zich zien liggen: versterking naar binnen, zuivere profetie en situatiebeheersing naar buiten. Velen verlaten ons door emigratie naar het buitenland. De worsteling wordt dagelijks zwaarder. Maar wat we herhaaldelijk zeggen in kleinere (en grootere) groepen: over honderd jaar, dan pas zal men zien wat Gods genade verrichtte in wie haar kennen en erkennen.
Moge ook in de naaste toekomst een gedurig gebed rijzen om bewaring van het depositum, het pand, dat ons werd toebetrouwd. Wie er mee spelen zou, dien zeggen wij, dat hij misschien gevaar loopt, twee maal per dag naar het weerbericht te luisteren, maar niet te letten op de teekenen der tijden. Juist OMDAT de antichrist in de buurt is, behoort ieder fundamenteel trouw te zijn. Trouw in het fundamenteele. Dat geve God ons te zien, ook in de eerste maanden.
K. SCHILDER
|
|