27 Maart
Leven naar god in den geest.Ga naar voetnoot+
Maar (opdat) zij leven zouden naar God in den geest...... 1 petrus 4:6.
Een graf moge voor het ‘vleesch’ van Gods kinderen een uitstel beteekenen van die volkomen levensdoorbraak, die Christus' lijden en verheerlijking hun in uitzicht stelt, naar de ziel wordt toch de vreugde hun reeds bediend. Terwijl naar menschelijken, uiterlijken maatstaf, hun lichaam nog onder het oordeel ligt, daar heeft de ziel haar vrijspraak al. Naar God d.w.z. in Gods oog, naar Zijn maatstaf gemeten, leven Christus' dooden in den geest; ze zijn met Hem gekruist, gedood en begraven, maar ook met Hem opgestaan. Staat ge op een kerkhof, ge zoudt ‘naar den mensch’ zeggen: het evangelie is machteloos. Kondt ge ook maar één oogenblik achter de wolken zien, ge zoudt onfeilbare zekerheid hebben, dat Christus' doods- en levensgang rijke vruchten werpen. Hij wekt een feest der zielen; zij leven Hem gestadig. Gods vernieuwingswerk begint eerst bij de ziel, daarna komt Hij pas aan het lichaam toe. God werkt niet van buiten naar binnen, maar van binnen naar buiten. Eerst de ziel het leven ingeleid, en pas daarna het lichaam, dat het kleed voor de ziel is, het huis, waarin zij woont. Eerst de ziel, daarna haar huis versierd!
Of eigenlijk zegt Petrus het nog anders. Hij spreekt niet van ‘ziel,’ maar van ‘geest’. Dat is niet toevallig. Immers, onze menschelijke geest wordt ‘ziel’ genoemd, inzooverre hij met het lichamelijk leven verband houdt en daardoor wordt beinvloed. Maar van ‘geest’ wordt bij voorkeur gesproken, om aan te duiden, dat het diepste wezen van ons bestaan geheel onafhankelijk van het lichaam bestaan kan. Welaan, zoo leven Gods kinderen. Wat hun lichaam ondergaat, kan tenslotte hun diepste wezen niet beroeren. Hun leven ligt gansch inwendig. Daarom is dit leven ook ‘naar God’; Hij alleen kan het waarnemen. Dat verborgen leven is ook niet eerst achter de wolken doorgebroken, want het is er reeds aan deze zijde van het graf: de wedergeboorte uit den Geest Gods legt dat nieuwe leven ‘naar God in den geest’ in ons. En wat dan verder gebeurt, de bekeering, de aflegging van het bouwvallig lichaamshuis, de algeheele onttrekking aan de zonde in het stervensuur, het is alles dóórwerking van dat nieuwe levensbeginsel. In al die wonderen bewijst Christus, dat hij dood is geweest en leeft in alle eeuwigheid, dat Hij de sleutels heeft van dood en graf; en, wat nog veel wonderlijker is, óók van het hart. Zijn levenstriumf werkt in dat hart zich uit.
De kruis- en de lichtweg van Christus moet uitmonden in de stilte van ons eigen, verborgen leven. De Catechismus heeft niet voor niets de geestelijke vrucht van den mystieken levensdrang in verband gezet met Christus' dood zoowel als met Zijn opstanding. Roep tegen het kerkhof, dat het de waarheid der rechtvaardigmaking niet verkondigen kan; máár: zoek in uw hart, of ze daar door de heiligmaking zich bewezen heeft. Want tegen het oordeel van het kerkhof kan alleen het leven uit de wedergeboorte waarlijk roemen. Goede werken zijn de troostelijkste lijk-predikaties.