Jezus nu, ziende zijn moeder en den discipel, dien hij liefhad, daarbij staande, zeide tot zijn moeder: Vrouw, zie uw zoon. Daarna zeide hij tot den discipel: zie uw moeder ........................ johannes 19:26, 27.
Toen Jezus sterven ging, was het laatste woord, dat hij met betrekking tot de zichtbare wereld buiten hem sprak, een woord tot de twee, die hem het dichtst genaderd waren. Natuurlijke banden hadden zijn moeder, en geestelijke hadden Johannes hem het meest intiem doen zijn. Christus is daarin ons gelijk. Wie sterven gaat, is eerst in het volle leven; langzamerhand trekt hij zich in enger kring terug; tenslotte sterft hij met de allernaasten om zich heen. En Christus is niet anders. Bij het begin der kruisiging is de cirkel van zijn eerste aandacht nog zeer ruim; hij betrekt de vijanden in zijn gebed: Vader, vergeef het hun. Daarna wordt de kring nauwer: hij spreekt nu tot een geloovige: heden zult gij met mij in het paradijs zijn. Daar is hij van de ‘wereld’ al gekomen tot ‘de kerk’. Maar ook in de kerk is er weer een nòg enger kring van intiem samenleven; en tenslotte houdt Jezus dien in zijn aandacht over. De moeder en de geliefde discipel; die hem het meest gegeven, èn die het meest van hem aangenomen had. De moeder krijgt den discipel als zoon, de discipel leert, dat de Meester nooit alleen komt; men kan Hem nooit aannemen, zonder tevens het Zijne en de zijnen tot zich te nemen. Zoon, zie uw moeder.
Zoo lang wij echter in deze verbinding van Johannes en Maria niets meer zien, dan een intieme familierelatie, kan ze ons niet troosten. Wij moeten den Middelaar hier zoeken. Hij is profeet. Indien Jezus niet geprofeteerd had, hij zou hebben kunnen zeggen: de scheiding zal slechts duren van Vrijdag tot Zondag; voor zoo'n kleinen tijd wijst men een verlaten moeder geen zoon, die haar verzorgen zal. Maar Christus, stervende, profeteert reeds over zijn opstanding; want hij zal den hemel toebehooren; en ook al staat hij straks op, tot beide Maria's, tot Maria, de moeder, èn tot Maria Magdalena, spreekt hij: raak mij niet aan; houd mij niet vast; ik behoor van nu aan deze wereld niet meer toe. Jezus' eerste woord na de opstanding neemt onmiddellijk den draad weer op van het laatste woord, dat hij tot zijn intiemen sprak, eer hij sterven ging. Deze Profeet vergist zich niet; zijn dood en verrijzenis zijn in zijn gedachten onlosmakelijk verbonden. Voorts: hier is onze Koning. Hij neemt een andere moeder, Salomé, die erbij staat, haar zoon af terwille van de zijne, en vraagt niet, of ze 't hebben wil. Een koning, Salomé, is, als Samuel reeds zeide: hij zal uw zonen nemen voor zich.... Maar deze Koning geeft ook zichzelf; daarom mag hij nemen. En eindelijk: hier is de Priester. Hij zorgt voor allen, maar ook voor elk afzonderlijk. Een moeder, die ‘alle dingen bewaart in haar hart’, krijgt een zoon, die het meest haar daarin nabij komt. Maria, nu gaat het zwaard door uw ziel, en wat uw Zoon aangaat: het zwaard Gods ontwaakt tegen dezen herder. Maar uw zegen is voor ons allen, omdat uw Zoon aller middelaar is. Hij bewijst door het eerste kruiswoord zijn
algemeene, door het tweede zijn bizondere, door het derde zijn allerbizonderste bediening van het middelaarsschap.