En ik zeg u, dat een, meer dan de tempel, hier is ......... matth. 12:6.
Salomo's geleerde paleis is veel, maar zijn heilige tempel is meer, zeggen de Joden. Van den tempel zeggen ze niet graag kwaad; ze zweren bij hem. En wil Jezus meer dan die Tempel zijn? De glorie van den tempel is deze: dat hij den maatstaf aanlegt aan al wat om hem is. Men hangt in tempelportalen geen wetboeken op, die buiten den tempel geschreven zijn; neen: de tempel kondigt zelf zijn eigen wetten af. Ook verklaart de tempel zijn eigen wetten zelf. Twee voorbeelden zijn er om het te bewijzen. Volgens den regel mocht iemand, die geen priester was, nooit tempelbrood eten; wee hem, die het van de tempeltafel rooft. Maar de tempel mag, als het hem goeddunkt en er nood is, het tempelbrood wel weggeven, zooals b.v. aan David gedaan is, toen hij in nood was. Brak de tempel toen de wet? Neen, hij vervulde haar door ze zuiver uit te leggen. Heilig brood moet immers de heilige dienaren voeden? Maar David, die Gods knecht is, en Sauls tyrannenmoord ontwijkt, màg daarom dan ook tempelbrood eten, want nu wordt dat brood ook rechtstreeks in den dienst der heiligheid gesteld. En zoo is het ook met het sabbathsgebod. Op den sabbath werken? Geen denken aan; de wet verbood het. Maar de priesters hebben het, met dat al, op den sabbath tweemaal zoo druk als op ‘werkdagen’. Ze moeten de offeranden verdubbelen; dus ook den vloer beter en vaker reinigen en het vuur harder stoken. Priesters zweeten op den sabbath het meest. Is dat sabbathsschennis? Neen, het is vervulling van de sabbathswet. De tempel zelf verklaart zijn eigen dienst; wat buiten den tempel profaan is, dat wordt door hem zelf geheiligd, wijl het rechtstreeks aan het profane onttrokken en aan den dienst Gods toegewijd wordt.
Welnu, in dat zelfbepalingsrecht, in eere van eigen uitleg te mogen geven aan eigen wilsbepaling, is Christus nog meer dan de tempel. De tempel moet nog rekenen met uitwendige geboden; Christus heeft de wet in zijn ingewanden. In den tempel woont God slechts zinnebeeldig en dan nog maar in een kleine ruimte, een onderdeel van het groote huis. Maar in Christus woont God werkelijk en dan niet met mate; God woont in hem geheel en al. In Hem is God niet beteekend, maat Hij is hier zelf. Waarlijk, Jezus is meer dan de tempel, ook in deze dingen. De tempeldienaren moeten tenminste nog trachten, de letter van de tempelgeboden trouw te blijven; hun uitlegkunde moet hun zelf als een sluitend betoog in elkaar passen. Zij moeten, ook wanneer zij David heilig brood uitreiken en op den sabbath de mouw opstroopen, kunnen zeggen: ja, het rijmt toch met de geboden, als ge maar even doordenkt. Maar Christus is meer dan de tempel: Hij beveelt altijd het goede, al kunt gij het nooit ‘rijmen’. Daarom geeft Hij tempelgeboden; eet wat Hij u geeft, werk zijn werk, en als ge weet, dat Hij het wil, vraag dan niet langer of het rijmt. De tempel hééft een betrekkelijke, doch Christus is Zelf de volstrekte critiek op al wat om Hem is.