En hij verwonderde zich over hun ongeloof ......... marcus 6:6.
Tegenstrijdig lijkt het: Jezus kent de menschen door en door; èn hij verwondert zich vanwege hun ongeloof. Hoe kan Hij, die de vijandschap in haar algemeene èn bizondere openbaringsvormen door-ziet, verwonderd zijn over het ongeloof? Wij staan hier voor het diepe verschil tusschen Christus en ons. Hij is zonder zonde; wij niet. Wij raken aan de dingen gewend, omdat we aan God ontwend zijn. Indien wij dicht bij God leefden, zouden we nooit den sleurgang loopen; want de dingen om ons heen openbaren ons de spraak van God. Een kind, dat altijd weer een wonder hóórt in het spreken van zijn Vader, zal óók telkens weer een wònder vinden in elke tegen-spraak, die zijn Vader ontmoet. Waarom raken wij aan vloeken gewend? Omdat wij psalmen kunnen zingen met een slaperig hoofd.
Aan het goede raken wij gewoon; en daarom aan de berooving van het goede: de zonde. Jezus kàn dat niet; Gods goedertierenheid is hem ‘elken morgen nieuw’, zooals de bijbel zegt. En daarom is hem óók nieuw elke inslag van het ‘ongoedertieren volk’ in de baan van Gods goedertierenheden. Wij, dagjesmenschen, zeggen tot ons zelf: waar de doorgronding begint, daar eindigt de doorwonding; kennis is leven; want het is heerschen. Omdat wij onze kennis door strijd veroveren moeten en in dien strijd o zoo zwak zijn, daarom ontsteken we vreugdevuurtjes bij elke ‘overwinning’; en dan zeggen we: we weten weer iets, dus vieren we onze vrijheid. Jezus zegt: ik weet weer iets, dus heb ik weer mijn gebondenheid. Wij verdringen het eene door het andere. Jezus verdringt niets; want elke indruk dien hij heeft, is hem een afdruk van Gods heiligen vinger, een zegel, dat de Vader op hem zet; wee hem, als hij achteloos er niet op let. Wij, zondaren, onttrekken alle dingen aan God; we halen de zonde niet van onderen op, want we halen de wet niet van boven af. Daarom kunnen wij zonder verwondering voorbijgaan aan den sterrenhemel en een draaiorgel, aan een spinneweb en een kerk. Maar Jezus ziet achter de sterren God en verwondert zich, dat elke straatdeun psalm 8 negeert: wat is de mensch? Omdat hij zijn van God gevulde tafel elken morgen nieuw vindt, daarom treft hem ook elke lacune. In een wereld, die scheef staat en krom trekt, gaat Zijn zuivere ziel altijd verwonderd, omdat ze altijd recht staat en alles recht trekt. De menschen verwonderen zich als er een lichtstreep is; zeg: een bliksemstraal door een donkeren nacht. Jezus verwondert zich veel meer over de lichtbundels, die
de zon den heelen dag over de aarde werpt. Zóó verwonderen de menschen zich om de uitzondering, doch
Jezus om den regel; dus óók om elke inbreuk op den regel.
O wie den hemel in wil, moet het ‘aardsch gewemel’ in en zich zeer verwonderen. Hij moet als een vreemde door de wereld gaan, juist door ze recht in de oogen te zien. Een onverwonderd christendom is verwereldlijkt. Christus is ons exempel en onze verlosser; want hij doet, wat wij verzuimen: hij maakt van het gewone een wonder en van het wonder het gewone.