....opdat vervuld zou worden, hetgeen gesproken is door den profeet. matth. 2:15.
Dus gingen ze in ballingschap, Jozef en Maria, en ze wisten niet, hoe ze het hadden met God en met de profeten. In hun droomen droomen kreeg de profetie gelijk; doch niet in het krachten doen; de wereld werd niet uit haar voegen gelicht; maar wèl de heilige familie. Bij nacht scheen de profetie vervuld te zijn, maar bij dag niet. En wie vertrouwt den dag niet eerder dan den nacht?
Toch is dit alles zoo geschikt, opdat de profetie zou worden vervuld. God heeft meer gezegd, dan dat eenvoudigen zouden droomen en dat Hij door het Kindeke de wereld zou bewegen. Hij heeft ook gezegd, dat Hij zijn Zoon uit Egypte zou roepen. Joël sprak van de droomen, en Micha zei van Bethlehem, dat het de stad zou zijn van de geboorte. Doch Hosea had van den Zoon, die uit Egypte geroepen werd, gesproken. Van Joëls droomen hadden de droomers iets verstaan; en van Micha's aanwijzing hadden de schriftgeleerden alles begrepen. Maar Hosea's woord zou God zelf nu uitleggen. Geen schriftgeleerde had bedacht, dat de Messias uit Egypte treden moest en daarom eerst naar Egypte heen moest gaan.
Maar wat de Schriftgeleerden aan de wijzen van het Oosten niet kunnen zeggen, dat gaat God heden in de bekommerden, die daar vlieden naar Egypte, bewijzen. Tobt gij daarover, Jozef, dat het Kind naar Egypte moet? Schijnt het u toe, dat de vlucht naar Egypte de vervulling van de profetie stopzet? Neen, Jozef, de schijn bedriegt. Tot de steden en vlekken van Galilea en Judea en tot de wegen der wereld kan Messias alleen komen over Egypte. Dus is de tocht naar Egypte geen pauze in het vervullingsproces der profetische belofte, maar daarvan de voortzetting en de vervulling. Egypte is niet het slop, maar de doorgangsweg van den Wereldheiland. De vlucht is niet ondanks, maar om de profetie. Joël krijgt gelijk; maar Hosea ook! Want al Gods woorden zijn één Woord.
Al te nuchter-menschelijk leek de keus, die op Egypte viel. Toch was zij in hoogsten zin goddelijk: zij vervulde de profetie. Het menschelijke wordt hier goddelijk; het doodgewone een wonder; het platte vlak van menschelijke overleggingen wordt gesneden door den eeuwigen raad van God. De vlucht is heirgang. En in hetzelfde uur, waarin Jozef zegt: Gods akker bloeit nog niet, want het Kind moet naar Egypte, in datzelfde uur staat Gods akker rondom in bloei vanwege het welbehagen des Heeren; ziet, hoe gelukkig het voortgaat! Ziet, hoe ‘voorspoedig rijdt de Koning’!
Maar hier ligt dan ook de zwarigheid van te leven in dagen van vervulling, van rijpwording. Wie in zulke kritieke tijden, met Jozef, Gods simpele knecht wil wezen, moet er tegen kunnen, dat zijn dwaasheid Gods wijsheid blijkt, dat zijn ambteloosheid (als hij vlucht) van Godswege wordt gesteld tot zuivere ambtsvervulling (als de profetie wordt vervuld in zijn vlieden). Want de Vader werkt altijd en het Kind werkt ook; doch wij zien het niet.