Zie, de engel des heeren verschijnt Jozef in den droom ... matth. 2:13.
Toen Joël profeteerde, voorspelde hij dit wonder van de komende messiaansche eeuw, den ‘dag des Heeren’, dat niet alleen de getabberde en met olie gezalfde grooten, maar óók de kleinen, de stillen in den lande, zouden droomen droomen en gezichten zien: ook zij zouden dragers worden van Gods allerbizonderste openbaring.
Als nu het Kind geboren is te Bethlehem, dan zijn Jozef en Maria van die eenvoudigen en stillen in den lande. En zie - zij dróómen hun droomen en hèbben hun gezichten gezien. God heeft, óók in het rijk der openbaring, de rijken ledig weggezonden, want de Schriftgeleerden gaat Hij voorbij, en Hij heeft armen, wier hoofd geen olie droeg, het hart met openbaringsgoed vervuld. Ook had Hij hun zelf gezegd, dat met het Kind de Messiaansche eeuw gekomen was al den volke. Stemmen van beneden hadden het ook gezegd en gezongen.
Zoo wordt de profetie vervuld. Doch slechts voor een deel. Althans, dien schijn heeft het. Want Joël heeft gezegd, dat niet alleen voor de droomers, maar ook voor de wakers de ontzetting zou zijn in den Messiaanschen dag: God zou de wereld kraken en bloed, vuur en rookdamp zouden Zijn teekenen zijn. Waar blijft nu deze profetie? Ach, wat ervan terecht komt is dit: dat Jozef en Maria en het Kind voor tyrannenmoord op de vlucht moeten slaan. Ze droomen - de profetie gaat in vervulling. Maar de droom zegt tevens: reken op het wonder niet, maar vlucht naar Egypte: wat zouden slaven tegen koningen? Wat vermag een droomer van God tegen vorstengril? De profetie wordt vervuld en tegelijk niet vervuld.
Toen hebben die twee een harde les moeten leeren. God zweeg en het Kind ook. Maar God kan niet liegen. Dus bleef er niets anders over, dan te besluiten, dat er maar één dag des Heeren is, maar dat die ééne dag zich breekt in verscheiden uren. De Messiaansche ‘eeuw’ loopt over verschillende ‘eeuwen’. Zij hebben uit God gedroomd: het begin van het einde is dus gekomen. Maar het wereld-ontzettende wonder blijft weg: het is dus nog maar het begin van het einde. En het einde van dit begin, dáárop kan slechts geloof en geduld wachten. Dus moeten zij gelooven, wat anders waanzin schijnt: dat de droomen van Gods geroepenen een begin maken van de afbraak der wereld; dat de bizondere openbaringsdaad Gods aan zijn verkorenen de bergen ontwortelt en de fundamenten der schepping ontwricht. Want tusschen den aanvang en de voltooiïng van Gods werk, en tusschen morgen en avond van den ‘dag des Heeren’ ligt een tijd, juist zoo lang, als noodig is, om het geloof van Gods droomendroomers te volmaken, het geloof, dat den tekst: ‘Nog eenmaal zal Ik bewegen hemel en aarde’, zich reciteert, ook als er niets anders te beleven viel dan een stille droom bij nacht en een heimelijke vlucht in den ontnuchterenden morgenschemer. Want alleen het geloof is nuchterheid.