| |
| |
| |
Register van namen en zaken
A
aardbeving, - bij Christus' dood, 439-449. |
Aäron, 37. |
Abel, 299, 300. |
Abisaï, 181. |
Abraham, 56, 62, 101-103, 126-129, 131, 132, 160, 164, 230, 319, 320, 360, 381, 422, 434, 435, 441, 444, 447-449. |
Achan, 14. |
actieve permissie, - v.d. zonde, 117. |
Adam, 62, 311, 312, 463, eerste - en tweede -, 78, 81, 83, 84, 92, 96, 99, 100, 101, 194, 196, 197, 217, 225, 226, 238, 245, 246, 349, 351, 356, 397, 428.
bekleeding van eersten - èn ontkleeding van tweeden -, 138-142, 148, 151-153.
Christus tweede -, 249, 250, 320, 327, 369, 389, 394, 395, 426, 428, 469. |
‘agapê’, 306, 307. |
Akeldama, 67, 444. |
Alexander, 32, 40, 452. |
allegorie, 463, 464. |
altaargang, - v. Christus, 133. |
Althaus, P., 385. |
Amalek, 86. |
amen, boven-paradoxale - v. Christus, 228-263,
beteekenis van -, 229-231, 270. |
Ananias, - en Saffira, 294. |
Andel, J.v., 233, 268. |
Anna, 442. |
Annas, 14, 18. |
anthropomorfisme, 349-351, 355. |
antichrist, 11, 96, 117, 118, 197, 223, 431, 432. |
antithese, 244. |
apostel(en), 294, 303. |
Apollophanes, brief aan -, 318. |
arameesch, - en hebreeuwsch, 342. |
Asclepius, 68. |
Asjmedai, 46. |
Assur, 172, 173. |
Augustinus, 428. |
Augustus, 37, 452. |
avondmaal, 91, 92, 306, 307. |
| |
B
Babel, 96. |
Bach, J.S., 54, 335. |
bandieten, Christus onder de -, 122-133. |
Bar-Abbas, 36, 52, 126, 130, 197, 444. |
Barth, Karl, 385. |
Barthianisme, 178-179, 247. |
Bavinck, Dr H., 343, 344, 417, 418. |
bedwelmende drank, - door Christus geweigerd, 72-84. |
beeld, - uit droom van Nebukadnezar, 157. |
Beëlzebul, 203, 210. |
been, geen - v. Christus gebroken, 465/6. |
begrafenis, - v. Christus, 461-477. |
bekenden, - v. Christus bij het kruis, 457-460.
- v. Christus vernedering èn verhooging, 474, 476. |
belasting, Christus betaalt -, 146-148. |
Belsazar, 437. |
belijdenis, - der Kerk, 118. |
Benjamin, 308. |
Ben-oni, 308. |
beproeving, - en verzoeking, 246-248. |
bergrede, - door Christus vervuld, 150, 151. |
berouw, - van God, 347, 349. |
betaling, - v.d. schuld door Christus, 16. |
Bethlehem, - en Golgotha, 318. |
‘bevelen’, - v.d. geest in Gods handen, 404. |
bewust, Christus ondergaat het lijden -, 72-84.
|
| |
| |
Christus ondergaat den dood -, 373, 374. |
bidden, 221. |
Biesterveld, P., 88. |
Bileam, 220. |
biografie, geen - over Christus, 397. |
Blass, F., 372. |
bloed en water, - uit Christus' zijde, 463, 464.
‘komen door -’, 464. |
Boanerges, 297. |
Bonifacius, 119. |
Borg, Christus betalende -, 16, 193-195, 221, 222.
Christus als - a.h. kruis sprekend tot Zijn moeder, 308-310.
Christus als - in de drie-urige duisternis, 330. |
borgtocht, - v. Christus, 15, 16, 151, 152, 221, 222. |
Bouma, Dr C., 290. |
broeders, - v. Christus, 293. |
‘buiten de poort’, 22-25, 167, 175, 182-184, 325. |
‘buitenste duisternis’, 322-327. |
Bunyan, 276. |
Bijns, Anna, 286, 328. |
| |
C
Calvijn, 25. |
‘carpe diem’, 120/1. |
Cham, 101, 134, 135, 151. |
Chammata, 122. |
Charles, R.H., 204. |
Christus, - exlex, 7-24, 214, 215.
- exlex in de wereld en in Israël, 14, 20, 21.
- exlex bij God, 162-197.
- exlex in de drie-urige duisternis, 316-334.
- bij Zijn dood geen exlex meer, 466.
- in heel Zijn optreden gewóón, 65, 66, 396, 397.
- in het paradijs en aan het kruis, 113.
- ook aan Gods Woord gebonden ter verkrijging van kennis, 241-245, 248, 249, 253, 387.
- als auteur der Psalmen, 337, 402, 403.
- als antitype v. Melchizedek, 431, 434.
- als tweede Adam, zie: Adam.
altaargang v. -, 133.
boven-paradoxale amen v. - 228-263.
- onder de bandieten, 122-133.
- weigert bedwelmende drank, 72-84.
geen been v. - gebroken, 465/6.
begrafenis v. - 461-477.
- ondergaat het lijden bewust, 72-84.
- ondergaat den dood bewust, 373, 374.
geen biografie over -, 397.
- als Borg, 16, 193-195, 221, 222, 308-310, 330.
borgtocht van -, 15, 16, 151, 152, 221, 222.
broeders van -, 293.
- ‘buiten de poort’, 22-25, 167, 175, 182-184, 325.
- comprehensor èn viator, 395, 396.
dood van - zie: dood.
drinkbeker voor -, 72.
- edik gereikt, 371, 375, 378.
- gal gereikt, 371, 375,
- óók in verhooging een ergernis. 385.
gebed v. - a.h. kruis, 352-354.
geeseling v. -, 92.
lijdelijke gehoorzaamheid v. -, 215, 218, 219.
dadelijke gehoorzaamheid v. -, 219, 220.
- onder helschen hoon, 162-227.
het ‘wee’ v. - over Jeruzalem, 45, 46, 53, 55.
- geconfronteerd m.d. dooden Judas, 265, 279-282.
katastrofale vloek over -, 97-100.
- van kleeding beroofd, 134-153.
- als Koning, zie: Koning.
- als Priester, zie: Priester.
- als Profeet, zie: Profeet.
- en de koperen slang, 89, 159.
zeven kruiswoorden v. -, zie: kruiswoord (en).
- Kurios, 38, 39.
- als Lam, 21-26, 101, 465.
lichaam v. -, zie: lichaam.
liefde v. -, zie: liefde.
litteeken v. -, 468.
lijden v. -, zie: lijden.
lijfrok v. -, 143.
|
| |
| |
- betere Middelaar dan Mozes, 189-193, 255.
- met de misdadigers gerekend, 123-125.
- en moordenaar a.h. kruis, zie: moordenaar.
twee naturen v. -, 77, 236-240, 248, 344/5.
- als offer, 100, 379, 416, 420.
laatste oordeel voor -, 93, 96, 99-101.
substitutie v. - mogelijk?, 298, 300, 301.
- in verberging, zie: verberging.
verzoeking van -, zie: verzoeking.
- als zondoffer, 23-26.
zwijgen v. - a.h. kruis, 214-228. |
Claudia, 37, 58, 453. |
comprehensor, Christus - èn viator, 395, 396. |
conserveering, - v.d. wereld, 94-96. |
Constantijn de Groote, 408. |
Cremer-Kögel, 248. |
crurifragium, 462, 463. |
| |
D
dag, - en nacht, 322, vgl. licht. |
dag des Heeren, 52, 53, 96, 101, 113, 115, 177, 216, 217, 323, 324, 391, 392, 475. |
Daniël, 157, 158. |
Dante, 186. |
David, 36, 38, 99, 144, 182, 313, 475.
- en Christus, 148, 149, 181, 186, 312, 314, 341, 342, 351, 445, 446, 475. |
Delila, 58. |
Diogenes, 260, 331. |
Dionysius Areopagita, 318. |
‘dochters van Jeruzalem’, tranen v.d. -, 46-54. |
doeken, - van kind i.d. kribbe èn kleed v.d. man v. Golgotha, 134, 135. |
donderzoon, Johannes als -, 297. |
dood, tweede -, 361, 362, 369.
- door Christus overwonnen, 362. eerste en tweede -, 369, 414-419, 422-425.
noodzaak van Christus' -, 413, 414, 420, 425, 426.
- als straf op de zonde, 417, 425, 426. |
Dordrecht, 121. |
dorst, het ‘Mij -’ vervulling v.d. profetie, 375, 379, 380. |
Drie-eenheid, 389-391. |
drinkbeker, - voor Christus, 72. |
Dühring, E., 223. |
duisternis, drie-urige - op Golgotha, 260, 261, 316-334, 368.
drie-urige - te verklaren?, 317, 318.
- en licht, 316-318, 320-322, 331, 333, 334.
‘buitenste -’, 322-327.
- in Egypte en op Golgotha, 332. |
duivelen, ‘sidderen’ v.d. - èn v. Christus in de hel, 359. |
Dumachus, 122. |
Dysmas, 122. |
| |
E
Eden, hof van -, 44, 45. |
edik, Christus aan het kruis - gereikt, 371, 375, 378. |
Egypte, 321, 332, 476. |
Eisler, Robert, 207. |
Elia, 329, 443, 449.
- en Christus, 106, 150, 151, 298, 332, 377, 378. |
Elihu, 197. |
Elisabeth, 442. |
Emmaüsgangers, 253, 254, 257, 472. |
Endor, 443-445. |
engelen, 76, 284.
mensch boven -, 187, 441. |
ergernis, - en dwaasheid v.h. kruis, 141, passim.
Christus óók in verhooging een -, 385. |
ervaringstheologie, 338. |
Eva, - en Maria, 299-301, 312.
Manninne - genoemd, 311, 312.
Adam en -, 463. |
evolutie, - op basis van niet gevallen wereld, 94. |
Ezechiël, 129, 186. |
‘exlex’, Christus -, 7-24, 214, 215.
Christus - in de wereld èn in Israël, 14, 20, 21.
Christus - bij God, 162-197.
kent God den - ?, 12.
Christus - in de drie-urige duisternis, 316-334.
Christus bij Zijn dood geen - meer, 466. |
extatische vervoering, 319. |
| |
| |
| |
F
familie, - v. Christus bij het kruis, 290, 291, 294. |
farizeërs, 265. |
Franciscus van Assisi, 309. |
| |
G
Gabriël, 76. |
Gal, Christus a.h. kruis - gereikt, 371, 375. |
Gamaliël, 46. |
gebed, wezen v.h. -, 119, 120, 221, 352.
- v. moordenaar aan het kruis, 265-273.
- v. Christus aan het kruis, 352-354. |
geeseling, - v. Christus, 92. |
geest, - v.d. mensch, 166, 168, 170.
de - in Gods handen bevelen, 398-412, 426, 428. |
geestelijke, - nood v. Christus, 166, 168, 170, 233, 234, 237. |
Gehinnom, 68, 131. |
gehoorzaamheid, lijdelijke - v. Christus, 215, 218, 219.
dadelijke - v. Christus, 219, 220. |
genadeverbond, - en werkverbond, 348, 349. |
Genève, 121. |
genoegzaamheid, - v.d. Schrift, 248, 249. |
Gestas, 122. |
Gethsemané, 165.
- en Golgotha, 184, 185, 187, 188, 259, 374. |
getuige, moordenaar a.h. kruis als - à décharge van Christus, 278, 279. |
gewoon, Christus in Zijn optreden heel -, 65, 66, 396, 397. |
Gezelle, Guido -, 70, 135. |
Goat, heuvel -, 64. |
God, - ‘eerste oorzaak’ in àlle dingen, 346. |
godenzoon, de benaming -, 451/2. |
godsdiensthistorische school, 62. |
Goede Vrijdag, - en Paschen, 98. |
Goethe, 226. |
Golgotha, plaats van -, 62-64, 67, 441.
beteekenis v.d. naam -, 64.
- verzwegen plek, 68-70.
- ten zegen èn ten vloek, 69, 70.
symboliek van - 67 v.v., 131.
- en Gethsemané, 184, 185, 187, 188, 259, 374.
- en verheerlijking op den berg, 329. |
Gosen, land -, 332. |
graf, - van Christus, 474-476, vgl. begrafenis. |
Greijdanus, Dr S., 219, 290, 295, 305, 361, 380, 460, 464. |
Grieksch, - en latijn in opschrift a.h. kruis, 158. |
‘groene hout’, Christus het -, 44, 45, 59, 60. |
Groenen, P.G., 53, 73, 288, 290, 318, 463, 464. |
Grosheide, Dr F.W., 22, 32, 122, 133, 151, 202, 269, 331, 473. |
| |
H
hand, - v. God, 410. |
Harduyn, Justus de, 334. |
hebreeuwsch, - in opschrift o.h. kruis, 157, 158.
- en arameesch, 342. |
heerlijkheid des Heeren, 329, 330. |
Hegesippus, 290. |
Heidelbergsche Catechismus, 27.
- vraag 12, 411.
- Zo. 5, 6, 16.
- Zo. 13, 286. |
heidendom, 453, 454. |
hel, 11, 12, 13, 24, 68.
hoon in de -, 172, 187, 193, 220, 225.
in de - geen exlex, 12, 13.
verlating in de -?, 339.
- onder symbolen v. worm en vuur, 361, 362. |
helle, nederdaling ter -, 16-18, 24, 75, 79, 80, 170, 172-174, 185-189, 220, 221, 225, 318-363, 414, 420, 421, 425. |
helletroost, 129. |
hemel, - en hel, 391. |
Henzel, J., 63. |
Hercules, 33. |
Herodes, 14, 15, 163, 165, 167, 445, 453. |
herschepping, - en schepping, 94, 95. |
Hinnomdal, 24. |
Holtzman, 290. |
kamo(i)ousios, 124. |
| |
| |
hoofdman over honderd, - bij het kruis, 412, 451-455. |
hoogepriester, plaats v. - bij Christus' dood, 22, 23, 26. |
hooglied, - i.d. hemel, 225. |
hoogmoed, - karakter v.d. eerste zonde, 194. |
hoon, - en spot, 43.
- v. Pilatus jegens joden, 123-128.
Christus onder helschen -, 162-227.
waarom - over Christus op Golgotha helsch?, 172-174, 185-188.
inhoud v.d. - op Golgotha, 201-206.
- op Golgotha berustend op apocrief boek?, 204-206.
- op Golgotha op misverstand berustend?, 206, 207.
- op Golgotha over uitroep ‘Eli, Eli’, 378, 379. |
Horeb, 66, 91. |
Hübener, A.G., 223, 224. |
Hugenholtz, 464. |
| |
I
‘in den geest’, 319.
nederdaling ter helle nièt -, 319, 320. |
inwoning, - v.d. H. Geest, 344, 345. |
isolement, - v. Christus, 106, 118-120. |
Israël, 89-91.
- en Rome, 90, 91.
vraagstuk v. - s verwerping (Rom. 9-11), 126, 127, 132. |
Izaäk, 62, 441. |
| |
J
Jacob, 441.
- en Christus, 364, 448. |
Jacobus (apostel), 295, 297, 306. |
Jaïrus, dochter van -, 53. |
Jeruzalem, 444, 445, 476.
waarom Christus buiten -?, 19-25 vgl. ‘buiten de poort’.
het ‘wee’ v. Christus over -, 45, 46, 53, 55.
God begint ‘van -’, 430. |
Jesaja, 129, 186, 260. |
Jezus, - schilderen is nièt Christus verkondigen, 54.
liefde voor - is nièt geloof in Christus, 473. |
Job, 174, 197, 441. |
Joël, 53. |
Johannes (de Dooper), 76, 136, 142, 297, 384, 472. |
Johannes (de apostel), 97, 290, 291, 303, 319, 320, 323, 333, 409, 429, 464.
Christus' woord a.h. kruis tot - inzake Maria, 290-315.
- neef van Christus, 290, 295, 306.
onderscheid - en Petrus, 304. |
Jona, - en Christus, 196, 298, 332. |
Jonathan, 374. |
jongste dag, - voor Christus reeds op Golgotha, 97-101, 114, 141. |
Josia, 24. |
Jozef (in Egypte), 272. |
Jozef (man v. Maria), 290, 291, 293, 298. |
Jozef (van Arimathea), 468, 469, 472-474, 476. |
Jozua, 36, 37.
- en Christus, 121, 159, 331. |
Judas, 29, 444.
Christus geconfronteerd met den dooden -, 265, 279-282.
- en moordenaar a.h. kruis, 280-284. |
justificatie, zie: rechtvaardigmaking. |
| |
K
Kaïn, 100, 117, 300. |
Kajafas, 14, 15. |
Kanaän, 134. |
Kant, I., 236. |
Karmel, 66, 201, 202. |
katastrofale vloek, 92, 93, 96.
- over Christus, 97-100. |
kennis, - v. Christus groeiend, 241-245, 248, 249, 253, 387. |
Kierkegaard, Sören, 385, 422. |
Kirn, O., 419. |
klaagmuur, 63, 67. |
klaagvrouwen, 48, 52. |
kleeding, Christus van - beroofd, 134-153.
functie van -, 137-140. |
Klopas, 290. |
Koning, Christus spreekt als - tot de vrouwen van Jeruzalem, 54-58.
titel ‘- der Joden’ op het kruis, 154-161.
|
| |
| |
Israëls gedachten over Messias als -, 210.
Christus spreekt a.h. kruis als - tot Zijn moeder, 305-308. |
Koninkrijk, - van Christus, 268, 280-284. |
koperen slang, - en Christus, 89, 159. |
Korach, 14. |
kruis, ergernis en dwaasheid v.h. -, 141.
vorm v.h. -, 30.
waarom Christus aan een - gestorven?, 88-90, 227.
opschrift op het -, 154-161.
idem in drie talen, 157.
vrouwen bij het -, 290, 291. |
kruisiging, manier van Christus' -, 85, 86.
smartelijke van de -, 87, 88, 376.
datum van de -, 97. |
kruiswoord(en), de zeven -, 104, 105.
volgorde van de zeven -, 105, 106, 261, 291, 314, 366.
eerste - (Vader, vergeef het hun...), 107-121, 183.
tweede - (Voorwaar, heden zult gij mij met Mij in het paradijs zijn), 228-263, 264-286.
derde - (Vrouw, zie uw zoon...), 287, 315.
vierde - (Waarom verlaat Gij Mij...?), 199, 200, 232, 233, 258-261.
vijfde - (Mij dorst), 335-363.
zesde - (Het is volbracht), 383-397.
zevende - (In Uw handen beveel Ik Mijn geest), 398-412. |
Kurenaios, 33. |
Kurios, Christus -, 38, 39. |
Kuyper, Dr A., 419. |
| |
L
Lam, Christus als -, 21-26, 101, 465. |
lanssteek, - in Christus' zijde, 467. |
Lazarus, 201, 358, 359, 380, 381, 445, 447-449. |
Levi, - en Melchizedek, 431, 434-436. |
lichaam, eischen van het - t.o. wil v.d. ziel, 78.
- van Christus uiteengerukt, 92.
- v. Christus door Hem den Vader overgegeven, 367, 414, 415.
- v. Christus door God bewaard, 466. |
licht, en duisternis, 316-322, 331, 333, 334. |
liefde, - v. Christus in de hel, 225, 226.
- v. Christus aan het kruis, 264, 265.
natuurlijke - (philein) t.o. geestelijke - (agapaan), 309, 310. |
litteekenen, - van Christus, 468. |
Logos, 186, 308, 309, 337. |
lot, - over Christus' kleeding, 144, 145. |
Lucifer, 196. |
lijden, vrijwilligheid van Christus' -, 176, 177, 179.
- niet alleen zaak van bloed, maar ook van geest, 233, 234, 237.
- v. Christus oneindig in eindige tijd, 322-325, 341, 420, 421.
aard van Christus' - in drie-urige duisternis, 321-324.
rechtsgeldigheid v. Christus' - in drie-urige duisternis, 324-327.
helsche - v. Christus voor menschen verborgen, 333. |
lijdensgang, drie momenten in - v. Christus, 167, 168. |
lijfrok, - v. Christus, 143. |
| |
M
Malchus, 117. |
Mara, 60, 296. |
Maria (vrouw van Klopas), 290, 291. |
Maria (moeder des Heeren), 15, 56, 76, 83, 267, 293, 409.
- bij het kruis, 287, 288, 290, 291.
Christus' woord a.h. kruis tot -, 287-315.
- en Eva, 299-301, 312.
- geen speciale plaats als ‘moeder des Heeren’, 302, 303.
- en Rizpa, 313, 314. |
Maria (v. Bethanië), 29, 38. |
Maria (Magdalena), 290, 291, 303. |
masjaal, 298.
- v.d. af-te-breken tempel, 92, 102, 201, 207-209, 218, 227, vgl. tempel. |
Melchizedek, 476.
- en Levi, 431, 434, 436. |
| |
| |
menigte, ‘berouw’ v. - bij het kruis, 455-457. |
mensch, hoon v. - zwaarder dan spot v. duivelen, 187, 188.
- boven engel, 187.
Christus waarachtig -, 236-240. |
menschheid, verhouding - en Godheid in Christus, 236-240, 248. |
Messiaansch zelfbewustzijn, - v. Christus, 110. |
Messias, Israëls gedachten over - als Koning, 210. |
Michaël, 76, 196. |
Michal, 406. |
Middelaar, Christus betere - dan Mozes, 189-193, 255. |
misdadigers, Christus met de - gerekend, 123-125. |
moeder, Maria als - des Heeren ter zijde gezet, 302, 311. |
Moloch, 24. |
moordenaar, de twee -(s) a.h. kruis, 122-133, 272.
Christus' ‘voorwaar’ tot - a.h. kruis, 228-263.
bede v. - a.h. kruis, 265-272.
antwoord v. Christus aan - a.h. kruis, 273-286.
- a.h. kruis en Judas, 280-284. |
Moria, 66. |
Mozes, 60, 63, 86, 88, 89, 164, 329, 441, 443, 449, 465, 469.
- en Christus, 79, 91, 106, 120, 121, 159, 189-193, 254-256, 364, 445. |
‘Mij dorst’, 364-382, 421. |
| |
N
naaktheid, schande v.d. -, 136, 137. |
Naomi, 296. |
naturen, verhouding v.d. twee - v. Christus, 77, 236-240, 248, 344/5. |
Nebe, A., 14, 209, 272. |
Nebukadnezar, 157. |
nederdaling, - ter helle, 16, 18, 24, 75, 79, 80, 170, 172-174, 185-189, 220, 221, 225, 318-363, 414, 420/1, 425.
- ter helle niet ‘in den geest’, 319, 320.
de term - ter helle, 470. |
negativisme, 223, 224. |
Nero, 452. |
Nicea, 121. |
Nicodemus, 76, 472-474. |
Niebergall, 290. |
Nietzsche, 223, 224, 316. |
Noach, 26, 135. |
Noordtzij, Dr A., 211, 370, 387, 402, 465. |
Nijhoff, M., 103. |
| |
O
offer, Christus als -, 100, 379, 416, 420. |
oneindig, lijden v. Christus -, 322-325, 341, 420, 421. |
onkunde, is - excuus voor zonde?, 111, 117. |
onrecht, onderscheid in -, 7, 8. |
‘oogenblik’, ‘het -’, 396. |
oordeel, laatste -, 93, 96.
aan het kruis laatste - over Israël, 102.
aan het kruis laatste - over menschheid en natuur, 102.
nadering v.h. laatste -, 117, 118, 121. |
oorzaak, God ‘eerste -’ in alle dingen, 346. |
Openbaring, Gods - niet adaequaat, 9, 10.
Gods - niet paradoxaal, 246-248, zie: Woord. |
Openbaring van Johannes, 97. |
opstanding, - v. vele dooden bij Christus' dood, 440-447. |
‘opus operatum’, 48. |
Origenes, 318. |
Ornan, 38. |
Oudaen, Joachin, 438. |
overdrijving, - mogelijk v. Christus' lijden?, 171, 185. |
‘overgeven’, - v. rechtszaak aan God, 219, 220. |
| |
P
Paaschlam, 465, 476, zie ook: Lam. |
paradox, - in Christus' lijden, 178-184, 191, 192, 194, 197-200, 241, 243, 244.
- bij Christus mogelijk?, 237-243. wezen v.d. -, 244.
Christus berust niet in de -, 243-247, 249.
|
| |
| |
- niet normaal, 246-249. |
Paradijs, ‘heden zult gij met Mij in het - zijn’, 274, 275, 280-284. |
Paschen, 153, 262, 304, 305, 310, 317, 368, 394, 410, 426, 441, 449. |
Paulus, 46, 66, 114, 115, 127, 129, 152, 232, 233, 319, 320, 333. |
perfectum, - v. Christus' werk, 391-395, 411, vgl. volbracht. |
Petrus, Simon, 76, 79, 80, 118, 146/7, 260, 333, 451, 474, 476. |
Phlegon, 318. |
Pilatus, 14, 15, 19, 58, 82, 113, 122-132, 153-160, 163, 165, 167, 215, 326, 453. |
Pinksteren, 39, 161, 302, 304, 305, 332, 435, 437, 446, 457, 458. |
Polycarpus, brief aan -, 318. |
Pompeii, 70. |
Prediker, 116. |
priester(s), - in Israël, 311, 436.
plaats v.d. - bij Christus' dood, 22, 23, 26. |
Priester, Christus handelt als - jegens vrouwen van Jeruzalem, 58-61.
Christus als - de bedwelmingsdrank weigerend, 82.
Christus als - onder de bandieten, 133.
Christus als - a.h. kruis sprekend tot Zijn moeder, 304, 305. |
Priester-Koning, Christus als -, 36, 144, 159, 160, 268, 447. |
priesterschap, - v. Christus een vergeten hoofdstuk, 212, 213, 218, 222, 225, 267, 268, 472. |
principes, werking van -, 93. |
Profeet, Christus als - sprekend tot de vrouwen v. Jeruzalem, 50-54.
Christus als - a.h. huis sprekend tot Zijn moeder, 302, 303. |
profeten, 115. |
Psalmen, Christus auteur der -, 337, 402, 403. |
pseudo-christ, 223. |
‘punt des tijds’, verandering in een -, 419, 423-425. |
| |
R
Rachel, 308, 312. |
Rafaël, 196. |
reactie-christendom, 223, 224. |
rechtvaardigheid, paradox tusschen - v. Christus èn helsche kwelling, 175-184. |
rechtvaardigmaking, - v. Christus, 393-397. |
rede, Christus' laatste publieke -, 49. |
remplaçant, - voor Christus, 298-301. |
requisitie-recht, - v. Christus, 34-37, 144, 146, 305-307, 474.
- v. Christus weersproken, 37, 38, 43, 145, 147, 150. |
ressentiment, 223, 224.
geen - bij Christus, 224. |
Ridderbos, Dr J., 123, 124, 275, 417. |
Rizpa, 14, 15, 312, 313.
- en Maria, 313, 314. |
Robertson-Grosheide, 371, 451. |
Rome, 14, 68, 88-91, 476. |
Roomsche Kerk, 27.
- over Maria, 302. |
rouwgeklag, - v.d. vrouwen van Jeruzalem, 48, 49. |
Rufus, 32, 40. |
Ruth, 296. |
rijke man, gelijkenis v.d. -, 445, 446, 449. |
| |
S
sabbath, - veranderd in Zondag, 392, 446. |
Salome, 5, 269, 290, 305, 306, 310. |
Salomo, 36, 204, 207. |
Samuël, 443-445. |
Sanhedrin, 14, 49, 52, 100, 116, 163-165, 167, 275, 326, 408, 473. |
Satan, 38, 39, 53, 58, 59, 77, 79, 81, 83, 117, 124, 145, 224, 247, 248, 252, 262, 282, 303, 320, 343, 359, 391, 431-433, 476. |
Saul, 15, 36, 181, 182, 186, 312-314, 443, 445, 446. |
Saulus, 46. |
Scheler, Max, 223/4. |
schepping, 321. |
Schilder, Dr K., 24, 179, 419. |
Seth, 299, 300. |
Simei, 181, 182, 184, 186. |
Simeon, 442. |
Simon van Cyréne, 28-43, 60, 145, 150.
gegevens over -, 29-34. |
Simon de Toovenaar, 452. |
| |
| |
Simson, - en Christus, 58, 315. |
Sion, 66, 68, 131. |
Söderblom, Nathan, 63. |
spot, - en hoon, 43.
- op Golgotha, zie: hoon.
inhoud v.d. - op Golgotha, 201-204. |
spotters, - bij het kruis, 209, vgl. hoon. |
spijs, - en hart (verband tusschen -), 71, 72. |
Stalpaert v.d. Wiele, Joh., 315. |
staties, Roomsche, 27. |
Stefanus, 115, 207. |
sterven, noodzaak v.h. - v. Christus, 413, 414, 420.
rechtsbeteekenis v.h. - v. Christus, 416-419. |
stervenswoord, - v. Christus, 398-412. |
stilstand, Christus in schijn v. - bij Zijn dood, 450-460. |
Strack-Billerbeck, 32, 73, 402. |
straf, - op de zonde, 418. |
substitutie, - v. Christus mogelijk?, 298, 300, 301.
- v. Christus door Johannes, 298, 299. |
synagoge, 48. |
| |
T
Talmud, 49. |
teeken, vraag om een - bij het kruis, 196, 203, 210, 252.
- van Jona, 332.
- (en) bij Christus' dood, 429, 430 v., 439, 440 v., 445. |
tempel, Christus' lichaam als - afgebroken, 92, 102, 201, 207-209, 227.
- en tabernakel, 207-209.
gordijn v.d. - gescheurd, 429-438. |
tempering, - v.d. vloek, 10, 11, 113, 137.
- v.d. vloek èn v.d. zegen, 11, 137. |
Thallus, 318. |
Thomas, 304, 468. |
Titus, 122. |
tranen, - v.d. vrouwen v. Jeruzalem voor Christus beproeving èn verzoeking, 50-59.
- naar God èn nièt naar God, 56, 61.
- v. Christus over Jeruzalem, 59. |
‘trappen’, - i.d. vernedering en verhooging v. Christus, 98, 167, 168, 184/5. |
‘tusschentoestand’, - voor Christus, 427. |
| |
V
‘van nu aan’, 100. |
‘van stonde aan’, 95, 96. |
verberging, - v. Christus door derde kruiswoord, 296-298, 301, 302.
- v. Christus' lijden, 333.
- v. Christus door zesde kruiswoord, 396, 397.
- v. Christus door zevende kruiswoord, 408-410.
v. Christus door opstanding v. dooden bij Zijn sterven, 448, 449.
- v. Christus door Zijn begrafenis, 471, 472, vgl. vernedering. |
verbond, wezen v.h. -, 347, 348, 354, 355.
genade- - en werk- -, 348/9. |
vereeniging, - v.d. twee naturen in Christus, 77, 236-240, 248, 344, 345. |
‘vergeten hoofdstuk’, Christus' priesterschap als -, 212/3, 218, 222, 225, 267, 268, 472. |
vergeving, Christus' gebed om - voor Zijn moordenaars, 107-121.
Stefanus' gebed om - voor zijn moordenaars, 115.
beteekenis v. -, 108, 109. |
verheerlijking, - op den berg, 329, 333, 449. |
verhooging, - v. Christus aan het kruis, 64, 65, 88, 89, 159, 470, 474.
- v. Christus in ‘trappen’, 98.
begrafenis voor Christus -, 474-476. |
verkiezing, - en verwerping, 131, 133, 285. |
verlating, - v. Christus, 183, 199, 228, 325-327, vgl. nederdaling ter helle.
- v. Christus in drie-urige duisternis, 334-363.
algeheele - op aarde mogelijk?, 339. |
| |
| |
geestelijke -, 340/1.
- negatief en positief, 343-346. |
vernedering, - èn verhooging in ‘trappen’, 98.
‘trappen’ i.d. - v. Christus, 98, 167/8, 184/5.
Christus in -, 276, 277, 425.
begrafenis voor Christus -, 470-476. |
Veronica, 28, 40. |
Verwey, Albert, 61. |
verzoeking, tranen v. vrouwen v. Jeruzalem - voor Christus, 50-59.
bedwelmende drank - voor Christus, 75-80, 83, 84.
moordenaars a.h. kruis - voor Christus, 126-128.
- en beproeving, 246-248.
- in de woestijn, 252. |
via dolorosa, 27, 28.
fantasie over -, 28, 29. |
viator, Christus comprehensor èn -, 395/6. |
vicieuze cirkel, 93, 94, 116. |
visch, - als symbool v. Christus, 147, 153.
- met stater in de bek, 146-148, 153. |
vleeschwording, 298. |
vloek, - over de zonde, 11, 12, 80, 81.
- v.d. kruisdood, 7, 89, 90, 175/6.
- v.h. hangen a.e. hout, 7, 13, 14.
katastrofale -, 92-96.
katastrofale - over Christus, 97-100.
tempering v.d. - in het paradijs, 113.
tempering v.d. - door Christus, 113.
tempering v.d. - èn v.d. zegen, 137.
- vrijwillig door Christus aanvaard, 176, 177, 179.
v.d. duisternis, 321. |
Voerman, de, 33. |
volbracht, Christus' werk -, 366-370, 376, 377, 411.
‘het is -’, 383-397.
het woord - in begin, midden en einde der historie, 388. |
Vondel, J.v.d., 287, 288. |
voorhangsel, scheuren v.h. - in den tempel, 429-438.
- v. Christus' vleesch, 436. |
‘voorwaar’, - v. Christus, 228-263. |
voorzienigheid Gods, 90, 91. |
‘vreeze en beven’, - v. Christus, 359. |
‘vrouw, zie uw zoon...’, 287-315. |
vrouwen, - bij het kruis, 290, 291. |
vrije gedachte, - aan Christus ontnomen, 168-170. |
vrijwillig, offer v. Christus moet - zijn, 421. |
| |
W
weeën, - in de wereldgeschiedenis, 96. |
wereld, conserveering v.d. -, 94-96. |
werkverbond, 426.
- en genadeverbond, 348, 349. |
wet, functie v.d. -, 8-10, 401.
prediking v.d. - genade, 10.
grenzen v.d. -, 12, 13, 325.
Christus gehoorzaam aan vijfde gebod v.d. -, 291-293. |
wil, verborgen en geopenbaarde - v. God, 194, 237, 238. |
Wittenberg, 121. |
wonder(en), - v. Christus, 203, 210.
vraag om - aan het kruis, 196, 203, 210.
- bij Christus' dood, 429, 430, 439, 440 v.
Woord boven -, 448-450. |
Woord Gods, ook Christus groeiende kennis v. -, 242, 243, 248, 249, 253, 387.
- kent geen paradoxen, 247, 248.
genoegzaamheid van -, 248, 249.
- boven wonder, 448-450. |
wraakpsalmen, 112. |
wijsheid, - v. God en v.d. wereld, 205. |
Wijsheid, Boek der -, 204-206. |
Wijzen uit het Oosten, 453, 454. |
| |
Z
Zacharia, 62, 144, 159, 442. |
Zahn, Th., 445, 463, 464. |
Zarathustra, 316. |
Zebedeus, 295, 306. |
Zedekia, 36. |
zegen, - en vloek, 95, 96. |
zeloten, - en ‘idioten’, 281. |
Zoathan, 122. |
zon, 121, 331. |
Zondag, de christelijke -, 392, 446. |
| |
| |
zonde, actieve permissie v.d. -, 117.
- brengt scheiding, 309, 310.
bezoldiging v.d. -, 425, 426. |
zondeloosheid, paradox tusschen - v. Christus en helsche kwelling, 175-177, 180-184, 235, 236. |
zondeval, 194, 417. |
zondoffer, Christus als -, 23-26. |
Zoon des menschen, 157, 275, 408. |
Zwaan, J. de, 454. |
‘zwakheid’, - v. Christus als mensch, 216, 244, 245. |
zwijgen, - van Jezus a.h. kruis t.o. spot, 214-228. |
∗ |
|