| |
| |
| |
[Het woord gebonden of ingenaaid]
het begon met een telefoongesprek: Stuur voor de volgende week graag nog honderdvijftig ingenaaide standbeelden, vijfhonderd geplasticeerde lichtemeisjes, driehonderd triangels en zevenhonderd gebonden vissen.
En ik weet het, nieuwsgierigheid brengt niets dan ellende en kan alleen eindigen in de wijsheid of eindigt nooit. Zo'n telefoongesprek maakt mij nieuwsgierig en de eventuele ellende neem ik op de koop toe. Wat zijn dat voor mensen, vraag je je af, die naar deze taal luisteren? Want aan de andere kant van de draad schijnt iedereen het gewoon te vinden. Ze luisteren naar deze taal als een dier dat allang gewend is aan de kunstjes die het doen moet.
En... met graagte!
Zijn het houders van rariteitenkabinetten? Winkeliers in feestartikelen? Dichters?
Nietwaar..., het onbegrip heerst onder ons allen. En de taal is een gek ding. Niet alleen die van dichters, maar ook die der meer practisch ingestelde mensen..., nou ja kortom mensen die vin- | |
| |
den dat je elkaar met een halfwoord moet begrijpen om tijd te winnen. Welnu het zijn binders, boekbinders, serieuse hardwerkende mensen, met een eigen vereniging, die deze taal onmiddellijk begrijpen; vertegenwoordigers van een eeuwenoud, wijs en geëerd vak, die geleerdheid en kunst, wijsheid en kennis, humor en dorre zakelijkheid een laatste bruikbare vorm geven.
De taal der efficiency!
En efficiency maakt vele langdurige werken kort, zo ook het binden van boeken. De nijvere monniken uit de middeleeuwen zouden niet meer weten hoe ze het hebben en het woord monnikenwerk waarschijnlijk dadelijk uit hun boeken schrappen. Binden wás monnikenwerk.
En zij zijn het geweest die het boek de vorm gaven, zodat wij een blad kunnen omslaan. Weg met de wastafeltjes der Romeinen, de papyrus-rollen en de kokers om ze op te bergen. Perkament kon men vouwen en moeilijk aan elkaar lijmen tot rollen. Het perkament was het ‘papier’ waarop de monniken schreven, dat zij
| |
| |
vouwden en sneden. De vellen voorzagen ze van een stevig omslag en het omslag groeide uit tot de prachtige bestempelde banden die wij nu nog kennen uit de biblioteken. Want bescherming alleen was nooit het doel. De nuttige band moest mooi zijn, een sierraad het geschrevene waardig. Vaak schreef, vouwde en bond de monnik zelf zijn werk. Maar al gauw zal ook in de kloosters de werkverdeling tot stand zijn gekomen en daarna schreef de schrijver en bond de binder. En dat doen zij nog.
De werkverdeling had zijn intrede gedaan. En met de uitvinding der boekdrukkunst kwam er nog de drukker, die tevens uitgever was en later gingen ook hun wegen uitelkaar en bleef het ‘zakelijk kontakt’ over en hopen we dat het goed was...
De enige die thans nog monnikenwerk verricht lijkt mij de schrijver. En hij is het ook op wie de navrante humor, het surreële er in, indruk maakt, omdat hij de tijd heeft.
Hij spitst zijn oren! Want het is taal! Het zijn
| |
| |
woorden. Zijn materiaal. Want hij moet het met woorden doen! Hij kan ontroerd zijn, maar als hij er geen woorden voor vindt is hij geen schrijver. En dus is hij altijd nieuwsgierig en heeft overal oren.
- Nou kom eens langs, kun je eens kijken!
En ik kwam en zag.
- Eerst er maar een keer vlug doorheen.
Vellen, snijden, vouwen, naaien, plakken, lijmen, ronden, knepen! Allemaal bewerkingen, hoofdzakelijk machinaal, die leiden tot het ‘blok’, het boekblok, de katernen genaaid en gelijmd maar nog zonder band.
- De bandenmakerij is boven.
Daar wordt weer gesneden, karton, linnen, leer. Er wordt verguld op de verguld pers en ‘gescreendrukt’. Om de integral bandjes niet te vergeten. De plasticbanden, u kent ze wel! Lacht u maar tranen ze kunnen er tegen!
- O, ja en bij het magazijn moet je eigenlijk beginnen. Kom maar mee! En daar stond ik op een der grote zolders, onder de pannen, helemaal vol
| |
| |
keurige stapels, vellen: vellen papier die wachten om boek te worden. Bedrukte vellen die hier binnen komen en opgeslagen worden.
- Ja wij bergen het wel allemaal op, hier. Er staan er nog van 1921, allemaal vellen een, op vellen twee, op drie op vier enz... Plano. Een boek in plano. We hebben nog twee pakhuizen, ook vol! Ik snoof papier, soms oud en vergeeld, maar het meeste nieuw. Ik laat mijn handen er over glijden. - Nou Piet zal je wel verder helpen. Snuffel maar wat rond! Zeker. Ik snuffelde. Ik las hier en daar een paar regels. Las titels. Hier liggen ze nou! Het Wijsgerig Genootschap de Ster uit het Oosten, Een Zwerver Verliefd, Encyclopedie voor Geeskunde, zware kunstdruk vellen, technische boeken, schoolboeken, Ships that pass in the Night, Planimetrie voor de Hogere Burgerscholen.... En zinnen zoals: Laat gerust uw bikini thuis, de gezamenlijke lengte van de darmen van een mens bedraagt zeven tot acht m, de gevoelswinst met deze buis verkregen is hoofdzakelijk te danken aan, het nagenoeg ontbreken van onechte signalen,
| |
| |
zover het oog reikt, welk een aanblik, wat is de zin van deze samenkomst, een rechte lijn is de kortste verbinding tussen twee punten, zie mijn liefste bestaatuit honing en negervolk en zij heeft de aarde verlaten.
- Ja, ja daar komt Piet.
- Komt meneer eens kijken. Zo, zo. Wil misschien het vak ook leren? Kan u 't beste hier beginnen. Hier komt alles binnen. Ik ken elk stapeltje uit mijn hoofd. Een kwestie van oefening... en makkelijk natuurlijk. Toen ik eens ziek was en mijn maat ook, van beneden, daar is nog net zo'n zolder, toen was er geen een die d'r nog wat van snapte en haalden ze me soms nog uit mijn bed en vroegen: Piet weet jij ook waar die Sterren uit het Oosten staan, of onze Waterdieren, of noem maar op... nou toen dacht ik dan liever de lucht in en heb ik een boekje gemaakt waar alle titels in staan, genummerd en ik kan rustig ziek zijn en doodgaan ook... een kind ken de was doen. De baas vond het een reuze oplossing. En ik ook. O die stapel daar, waar u nou bijstaat, een encyclo- | |
| |
pedie, allemaal zware kunstdrukvellen meneer, niet te versjorren! Het gebeurt wel eens dat ze beneden bijvoorbeeld drie vel zeven nodig hebben. Gewoonlijk moet je dan de andere zes stapels er helemaal afhalen. Dat kost veel tijd en inspanning. Nou heb ik van ieder vel een stuk of twintig boven op de stapel gelegd en kan ik die paar vel zeven zonder moeite krijgen. Het is maar een weet! En... je wordt er handig in. Ik leg die vellen op dit wagentje en dan schuif ik de boel de lift in en dan naar beneden naar de vouwerij. Daar zoeken ze 't verder wel uit. Je moet het voorzichtig doen, niet kreuken, geen oren..., dat stapelen ook is een secuur werk, niet te veel op een vierkante meter, zo'n zolder heeft ook het eeuwige leven niet...
En ondertussen laadt Piet zijn wagentje vol. Als hij klaar is ga ik met hem naar beneden in de lift. Met mij de drie vel zeven en een stapel vel tien van een bestseller.
Ik kom in de vouwerij. Zoals ik al zei: Geen monnikenwerk meer. In deze afdeling wordt praktisch
| |
| |
niets meer met de hand gedaan, of het moeten de handen van de monteur zijn, die de machines instelt of herstelt. Ik hou van machines. Ik hou ook van de mensen die ze bedienen en vol vertrouwen zijn. Zij vertrouwen niet alleen op die machine, maar ook op die andere mensen die ze gemaakt hebben. Zij houden van hun machines omdat machines mensenwerk zijn. Zij horen de geringste afwijking en in het rythme. Ze hóren of de machine goed loopt.
Ze reageren op de kleinste afwijkingen als een dokter op het geluid in zijn stetoscoop. Ze bukken en wringen zich in de vreemdste bochten als ze menen dat er iets hapert.
Daar liggen de vellen op een hellende baan, uitgestreken met een vouwbeen, zodat de grijpers nooit meer dan één vel op de lopende band brengen. Machinale handen, motorisch, rytmies en onvermoeibaar. Honderden vellen per uur. Trefzeker! Trefzekerder, sneller en onvermoeibaarder dan de rapste mensenvingers. Een feilloze vervanging van mensenkracht. En besparing! Vou-
| |
| |
| |
| |
wen was natuurlijk nooit een prettige bezigheid; geestdodend en eentonig. Het hoeft niet meer.
De mens dacht een geniale machine uit. De parallel- en de kruisvouwer. De ijzervingertjes pakken het vel, en sturen het over de rollen onder het automatische vouwbeen, dat knikt en het vel een keer vouwt. Andere rollen vangen het op, voeren het onder het volgende vouwbeen, dat knikt en het vel is twee keer gevouwen. Weer vangen rollen het op en nog eens gaat het onder een ander vouwbeen, haaks op de vorige en ziedaar het vel drie keer gevouwen: een vel van zestien paginas: een katern!
En de man die er bij staat doet niet anders dan ze op een stapel op de machine leggen. Bij pakken haalt hij later de katernen uit een koker, waarin de machine ze schuift. Hij hoeft zich niet te haasten. Hij strijkt rustig stapel na stapel uit, let op zodat er geen kleine haperingen zijn en wacht af. Hij vertrouwt op het ingenieuse mechaniek dat zijn werk drijft. Hij heeft tijd voor een praatje en legt uit.
| |
| |
- U kunt het hier ook zien.
Ik kijk en zie een spiegel, in de lengte naast de machine opgesteld. Alle bewerkingen van hoog tot laag, tot in het hart van de machine kan men volgen, alle rollen, vouwbenen en grijpers. De messen die het vel snijden of perforeren. Perforeren! Het ingenaaide boek, waarvan de pagina's moeten worden opengesneden. De hel van iedere lezer! En de machine gaat door: tikketakketokke tikketakketokke.
‘Symfonie van de arbeid’ klinkt ons tegenwoordig te pathetisch in de oren. Maar ik geloof dat deze cadans van het automatisme veel mensen van machines doet houden en met liefde bedienen. De binding tussen de mens en de machine ligt diep en wordt bepaald door het rytme. De dans der dingen.
- Hier komt alles aan op de aanleg van de drukker, hoor ik achter me.
- Wat is dat?
- De drukker legt aan.
- Wie niet.
| |
| |
- Legt aan op zijn machine.
- Ik sta paf!
- Nee, legt het papier aan op zijn machine, dat is zijn aanleg.
- Wat?
- Dat hij de vellen niet laat schommelen.
- Waarom niet?
- Dan linieren de regels niet meer, is het niet sluitend, niet registerend, schommelen ze.
- Wat is de aanleg van de drukker!
- Onze aanleg!
- ...?
- Dat wij dezelfde aanlegkant op onze machine hebben als hij.
- Oh.
- Tegen een stuitstuk, zoals deze. Zeg maar, overal dezelfde marge. Moet, om goed te vouwen, zodat de spiegels mekaar dekken en de regels ook. 't Mag niet schommelen! 'k Heb wel een boekje. Later lees ik dat boekje er eens op na: Uniforme Leerstof Boekbinden. Ik lees: De drukker en linieeder leggen dus op hun machines de te be- | |
| |
werken vellen niet zo maar willekeurig in, doch ‘leggen deze aan’ tegen een stuitstuk, ook wel ‘aanleg’ genoemd... (dat is dus de aanleg van de drukker) ... De binder kan dan zijn aanlegblokjes op dezelfde plaats instellen om bij het vouwen ‘sluitend of registerend’ drukwerk te krijgen.
Ik had het dus mis zo net. Behalve zakelijk kontakt hebben ze ook dezelfde aanleg.
Ondertussen gaat de machine door: tikketakketokke tikketakketokke.
- We hebben ook paralelvouwers, dan ontstaat er een boek zoals bij de chinezen, die je kunt opentrekken. Net een harmonika. Zo maken wij ze niet. Die komen onder de guillotine!
De terminologie is gruwelijk in dit vak. En ik ben nog lang niet aan het eind van de bewerkingen! Wat dunkt u van het knepen, afpersen en rugbewerken? Maar zo ver zijn we nog niet! Misschien toch allemaal uitgevonden in de middeleeuwen. Krachtige taal.
De guillotine dus. Het kan allemaal, want de vellen hebben koppen, ruggen en staarten. De laatste
| |
| |
ook wel baarden genoemd! Aan de rug wordt niet gesneden, wel eens getornd! De staarten kunden worden afgehakt. Gebeurt niet altijd. Het zijn die stukken paginas die mekaar overlappen in een ingenaaid boek, dat u los moet snijden. Ik ook.
Weet U waarom?
Ik citeer uit de ‘Uniforme Leer’, hoofdstukje ‘het snoeien der vellen’ (over dat snoeien straks nog even): In dit verband is het vermeldenswaard, dat de uitgever bij het ingenaaide boek bij voorkeur zeker de kop, doch meestal ook de voorzijde, niet opengesneden wenst. Er bestaat dan een min of meer duidelijke contrôle of de adspirant-koper die ‘het werk’ ter inzage kreeg het boek helemaal heeft uitgelezen of helemaal niet heeft ingekeken, wat geen van beide de bedoeling is.
Zie zo dat is duidelijk.
En het snoeien? Snoeien is geen snijden!! Je snoeit bomen, kaarsen en boeken. Bibliofielen, boekenlief hebbers houden er van dat de snede van het boek (u weet wel verguld op snee) niet helemaal glad is. En wat snoeien ze nu? Niet de kop van
| |
| |
het boek, maar wel de staart, ook wel de baard genoemd, en de zijkanten.
Verguld op snee, is de snede gesneden en daarna verguld.
Ik ben ondertussen wel wat vooruitgelopen op de bewerkingen. Want ik sta nog altijd in de vouwerij, bij een kruisvouwer, waar dus drie vouwbenen, haaks op elkaars richting, het vel tot een katern maken.
- We hebben ook parallelvouwers, meneer. Dat is de parallelslag van de parallelvouwen. De chinezen deden dat al, omdat zij eerder dan ieder ander volk papier hadden. Papier gemaakt van plantaardige vezels. Ze plakten lange stroken aan elkaar die ze met een boekblok en met houtsneden bedrukten, en daarna parallel vouwden.
De chinezen zouden staan te kijken van deze machinale parallelslager. Intrigerend zouden ze vinden ook dat kleine lampje dat ieder vel registreert op de telmachine: het electrisch oog. Feilloos reageert het op licht en donker, en elk wit velletje papier brengt zijn netvlies in werking en zijn ze- | |
| |
nuw, goed verpakt in een metalen slang brengt de reactie over op ‘het koppie’ dat in ieder geval uitstekend telt en dat duidelijk laat zien.
Na het vouwen begint er een heerlijke tijd voor de binder. Afpersen en vergaren. Twee menselijke eigenschappen, waarop veel van 's werelds kwaad berust mag hij gaan uitleven: afpersen en vergaren! Zo typisch menselijk is dit werk dat men er nog geen machines voor heeft ingeschakeld. Zeker de vergaarmachine bestaat, maar schijnt onbetaalbaar te zijn.
De vellen, gevouwen uit de machine worden in bundels gezet, onder de bundelpers om ze af te persen, daarna uitgezet om ze te vergaren tot een boek. Het gaat met graagte. De vellen worden bij de staart gegrepen, en opelkaar gelegd, katerntje op katerntje. Allemaal handwerk! Gemiddeld 2000 vel per uur! Meisjes met een rubberhoedje op hun middelvinger. En maar afschuiven. Want merkwaardig genoeg, de handigste manier van vergaren is afschuiven! Een door en door menselijk vak, zoals men ziet. Menselijk is ook de ver- | |
| |
gissing. Een verkeerde greep en er volgt op katerntje vijf zomaar katerntje zeven. Want die meisjes doen de hele dag niet anders dan aan de staarten of baarden trekken en dat is vermoeiend en geestdodend. Ze pakken wel eens twee tegelijk bij de staart, slaan er wel eens een over en stichten zo verwarring. Daarom neemt men de vergaarde boeken nog eens rechts bij de kop met de rechterhand en heeft dan steun aan de nummering der vellen, ‘de signatuur’ of ook wel aan de vergaarblokjes. Kleine zwarte blokjes gedrukt op de ruggen der katerntjes. Ze moeten aflopen van boven naar onderen, van het eerste tot het laatste vel. Bij dit collationeren, bladert men dus het boek aan de rugzijden door, net andersom als de lezer.
En na het afpersen, afschuiven en vergaren gaat alles naar de naaiafdeling. De schutbladen zijn opgeplakt. ‘Een haartje onder de kop en een haartje uit de rug’. Anders raken straks de naalden van de naaimachine het schutblad. Want nu gaan de boeken genaaid worden in de rug. Het is een barbaars vak dat binden. De bewerkingen die een boek on- | |
| |
dergaat lijken meer iets op het middeleeuws radbraken.
Op de naaiafdeling staan de naaimachines en daarachter zitten de meisjes. Machines met zes, acht of tien naalden. Ze hebben weinig meer te maken met de naaimachine van moeder. Ze doen ook meer: de brocheersteek, de zigzagsteek, de zigzagsteek met bandjes, op strookjes gaas naaien, op gaas naaien, naaien door de band heen en half doornaaien. Er wordt afgehecht en losgeknipt. En om alles weer goed te maken nog eens een beetje gelijmd... die Marquis de Sade, las ik laatst heeft alleen maar opgeschreven wat er allang bestond... Hierna gaan de boeken, de boekblokken, nog eens gezellig naar de guillotine.
- U weet het dus meneer, eerst afpersen en dan afschuiven en vergaren, een beetje plakken van schutbladen ter bescherming, vervolgens door de rug naaien en lijmen en nou gaan we ze snijden. Hoort u maar: Snijden we op de driesnijder dan moet de kop bij goed stevig dichtknijpen haaks zijn en bij het wegzetten iets terugveren in een ge- | |
| |
bogen lijn. Het laat zich verstaan waarom. Kop en staart worden tegelijk geperst. Het boek komt dus weer terug in de stand toen we het zelf knepen bij het lijmen, aldus de ‘Uniforme Leer.’
De speelse mens, homo ludens! Het lijkt me een eufemisme. Die De Sade was niet gek.
Maar ja, snijden is niet alles. Het gaat vlug. Het is zoals Olde Barneveld het vroeg: Maak het kort! Leuker is snoeien! Snoeien is geen snijden. Het is meer wat je noemt ‘op een haartje na villen’. 't Gebeurt alleen bij de betere boeken, geschept papier van Pannekoek.
Maar geknepen in de rug worden ze allemaal. En dan weer eens lekker gelijmd en onder druk gezet en dan maar wachten op de banden.
Dat knepen heeft overigens wel een doel.
Want al deze bewerkingen, gruwelijk van terminologie, het is waar, dienen enkel om het boek bruikbaar, duurzaam en mooi te maken.
Knepen en ronden vande rug. Een mooie ronde rug maakt dat het boek makkelijk openvalt, maakt dat de band er strak omheen getrokken kan worden
| |
| |
en goed geplakt kan worden aan de schutbladen. Maar het heeft er de schijn van dat in dit boekbindersvak alle barbaarse strafmaten en wreedheid, gepaard aan enige erotiek zich op de meest natuurlijke en naieve wijze uitleven op de onschuld van het boek en zo lijkt het er op of alles hier geschiedt als voor de zondeval. Hier is de appel nog niet geplukt en als er geplukt wordt kent men het onderscheid niet. Ik wou maar zeggen dat het geweten hier stil staat bij alle handelingen, hoe wreed ook van nature en hoe natuurlijk van wreedheid de benamingen er van ook mogen zijn.
Dat de namen der bewerkingen in de boekbinderij zo plastisch lichamelijk zijn zal zeker komen omdat dit vak in de Middeleeuwen in Europa zijn vorm heeft gekregen. Zegt Huizinga in zijn ‘Herfsttij der Middeleeuwen’ niet: Toen de wereld vijf eeuwen jonger was hadden alle levensgevallen veel scherper uiterlijke vormen dan nu. Tussen leed en vreugde, tussen rampen en geluk scheen de afstand groter dan voor ons; al wat men
| |
| |
beleefde had nog die graad van onmiddellijkheid en absoluutheid, die vreugde en leed nu nog hebben in de kindergeest... Er was in het dagelijkse leven voortdurend een onbegrensde ruimte voor gloeiende hartstocht en kinderlijke fantasie.
Is het een wonder dat in die tijd ook de vakterminologie zo plastisch mogelijk was en ontleend werd aan allerlei handelingen die men in het dagelijks leven om zich heen zag en deed. En het is ook zo dat vele woorden die voor ons een gevoelswaarde hebben in goede of slechte zin afgeleid werden en worden van termen uit een of ander ambacht, waarin zij uiteraard geen morele betekenis hadden. Afpersen, afschuiven en knepen lijken mij zulke woorden. Maar verlaten wij het gladde gebied der etimologie.
Wij gaan nu naar de bandenmakerij. De boeken liggen beneden te drogen en te wachten, maar boven worden de banden gemaakt.
Ik lees: De veertiende en vijftiende eeuw zijn ongeveer de hoofdperioden van het ontstaan der lederen banden. Het houten bord werd met leder
| |
| |
bekleed. Deze lederen banden werden versierd met insnijdingen, alsook met inprentingen door het gebruik van stempels.
En even verder: Dit soort banden werd grotendeels vervaardigd door paters en monniken, waardoor ze de naam kloosterbanden dragen. De stempels die men nu nog gebruikt om deze banden na te bootsen kent men onder de naam van kloosterstempels.
Welnu, houten bord heb ik niet zien gebruiken, wel strobord en grijsbord, dat gesneden wordt op maat op de enige machine die deze afdeling kent: de snijmachine. Tenzij men dan de verguldpers ook een machine wil noemen. En hier boven op de ruime afdeling heerst een weldadige rust. Geen tikketakketokke, geen geren heen en weer. Rustig doet iedereen zijn werk. Er wordt ook nog monnikenwerk verricht door de mensen die, als karton en linnen op maat gesneden zijn, de kartonnetjes op het linnen plakken. De voor- en achterkanten van de band! In de rug wordt ook een strookje geplakt. Alle- | |
| |
maal handwerk, waarin grote bedrevenheid en snelheid doorslaggevend zijn.
Karton dus! Hoe kom je er op.
Ik lees: In het Oosten had de ontwikkeling van de boekband een ander verloop. De grondstof papier, was daar weliswaar reeds in het jaar 105 n. C. bekend, maar het duurde nog tot het jaar 751 dat de Arabieren van enige gevangen genomen Chinezen het fabricatiegeheim te weten zijn gekomen.
Het papier van de Chinezen was soepeler dan perkament en zo kon de zware houtenband vervangen worden door enige lagen opelkaar geplakt papier. Zo ontstond er een soort karton, de voorloper van ons bord. Dit drong door in Europa tegen de zestiende eeuw. En met de Renaissance werd deze manier van banden maken over heel Europa verspreid.
- Ziezo weer een karwei plat, hoor ik naast me. De bandenplakker steunt even op de glazenplaat met het licht er onder, waar hij het linnen op legt en vervolgens met enige handgrepen het karton
| |
| |
| |
| |
op het linnen brengt. Zijn werk is dan doorzichtig. Het bekleden der platten! Hij ziet wat hij doet. En ik ook.
Ik denk nu niet aan de banden van Aldus Manutius. Ook niet aan de Arabische bibliotheek in het Escorial van Philips ii en ook niet aan Jean Grolier en al die prachtig vergulde banden.
Het boek is een massaproduct geworden. Moderne productiemethoden hebben de prijs verlaagd. Denk alleen maar aan schoolboeken. Duizenden elk jaar. Maar ook romans verschijnen in een oplaag, waar vroegere eeuwen niet over durfden dromen. Het boek is van iedereen. Iedereen moet het kunnen kopen. Iedereen kan het kopen en dat is verheugend. Het boek is ondanks deze massale productie toch misschien een persoonlijker bezit geworden dan het in de middeleeuwen ooit was.. ooit kon zijn. En de binder heeft zich daarbij aangepast: én aan de productie, én aan de vormgeving die deze productie vereist.
En zo komt het dat er nog al eens een karwei ‘plat’ ligt. Zo is er het ‘electrisch oog’, wordt er machi- | |
| |
naal gesneden en ligt er een glasplaat met licht onder en zijn alle werkzaamheden ‘doorzichtiger’ geworden. Maar het linnen ligt mooi gespannen om de kartons en de kleuren van het linnen zijn gevarieerd en men hoeft niet enkel linnen of leer te gebruiken. Er is kunstleer in allerlei soorten. Er is een soort plastic dat op het eerste gezicht en zelfs het tweede niet te onderscheiden is van leer en in ieder geval niet minder mooi hoeft te zijn. En het ruikt hier toch naar lijm en linnen en het smeulen van de verguldpers. En er is screendruk, waardoor het dure cliché vervangen is en waarmee betere dekkende kleur gegeven wordt en vele kleuren. En er is een nieuw aesthetisch besef dat de vormgeving aanpast aan boek en machine en smaak.
Ik ontcijfer de letters die een man met zijn handen op een kartonnetje plakt: Een Zwerver Verliefd. - Voor op de rug meneer!
Ik knik.
- En dit is de stempel voor de band.
De man gaat rustig verder.
| |
| |
- Ja, doen we met de hand. Straks plak ik dit stempel onder de verguldpers met een beetje lijm, druk de pers aan zodat hij flink tegen de bovenkant kleeft, zet het gas wat hoger en binnen een paar minuten zit het stempel aan de bovenkant vast. En dan kan het beginnen. Rug en platstempel tegelijk. De band komt er uitgevouwen onder. Als ik een bandje onder de pers schuif loopt de rol met verguldsel mee.. die serpentine daar... tussen het stempel en de band. Ik druk de pers aan met deze hefboom en de letters en figuren worden via het cliché op de band geperst.
Er worden natuurlijk niet op ieder boek wat gouden woorden gezet. Soms zelfs worden de titels alleen maar in de band gestansd. Als ze dat doen zijn ze aan het blinddrukken, zetten blinde lijnen, vragen je doodgemoedereerd: Ziet u die blinde lijn meneer. Zit ik weer met de grammatica om over de planimetrie niet te spreken. Blinddruk heet dan ook weer matdruk en het is allemaal heel begrijpelijk als je 't gezien hebt en anders gaan al die termen door je hoofd spoken en ben je aan het
| |
| |
inzagen, persen, rondkloppen, besteken, beplakken, en bekleden van platten en zie je lijmpotten en banden met nerven en moet de boel soepel blijven en dit toch een lollig boekje en dun je het leder maar weer eens af en snijd je goud en verguld je tenslotte de titel en alles.
Rust! Even rust. Hou je hoofd vast.
Daar staat dus zo'n binder, die de Uniforme Leer heeft gelezen, al niet zo jong meer, die al wat jaartjes meeloopt en nu rondscharrelt met wat linnen, leer en lijmpotten, bril voorop zijn neus, een vreemde middeleeuwer in een overal, een alchemist.
Wat doet hij niet allemaal. Wat is hij niet allemaal tegelijk. Ook nog scheikundige en leerbewerker. Hij weet wat een goudkussen is. Leg uw oor eens op een goudkussen.
Ik heb ze gezien die leerbewerkers in Florence, met de roulettes en de fleurons, met hun goudmessen en polierhaken. ‘Na de oefening met de roulette, begint men met de fleurons om deze ook mat op het leder te drukken...’
| |
| |
| |
| |
Er is dan nog geen sprake van goud. Er is wel sprake geweest van het beitsen van leer.
Beitsen van leer. Een mooi mysterie. Een binder weet er raad op.
Met wat salpeterzuur-zilver weet hij mooi marmerleer te maken en met potas en ijzerroest schildpadleer en met zeepziedersloog maakt hij blank leer bruin.
U ziet een hele gifmengerij. 't Moet er lekker inbijten!
En blank leer zwart? IJzervitriool mengen met een beetje gom.
Rood? Fernambukhout koken in azijn.
Weet u wat geelhout is? Ik niet. Maar als je wat indigo in het treksel van geelhout doet en dit treksel uitsmeert over blank leer dan krijg je groen. Zeker geel en blauw wordt groen. Kleurenleer. Maar wat is geelhout?
En nu maar vergulden denkt u. Kijk zo'n verguldpers eens aan. Een lyrisch instrument. Hij heeft een voetstuk en een kopstuk maar ook een harp in zijn lichaam en kniewerk, heeft een slede,
| |
| |
een stoof en een drukplaat en bij de hefboom begint en eindigt alles. Die zet het kniewerk in beweging, bespeelt de harp, duwt en trekt de slee en laat de drukplaat drukken.
Maar het leer moet eerst gegrond. Voor vergulden is eiwit onontbeerlijk als voor de mens. Ook het goud wil zijn grond hebben. Op die grond wordt het goud opgedragen. Ook bij het vergulden op snee gebruikt men eiwit, een deel eiwit op drie delen water.
En dan wordt in de matdruk van de band het goud geperst.
Men kan natuurlijk ook verven. Linnen banden worden vaak met kleuren bedrukt. Men staat dan met verfplaat en rol paraat.
Voor vierkleuren druk zijn vier drukgangen nodig en vier stempels.
‘Daarom is screendruk zo'n vereenvoudiging en kostenbesparing. Je hebt geen cliches nodig want de kleuren en lijnen van het ontwerp worden fotografisch op een lap zijde of nylon overgebracht Die lap wordt gespannen op een raam en doet dan
| |
| |
verder dienst als cliché, slijt minder en gaat dus langer mee.’
- Wat doe je daar?
- Haal het beits van de band. Maak het leer weer blank en ga het dan opnieuw kleuren.
Wat is dat voor spul, waarmee je dat doet?
- Suikerzuur, zuringzout en zoutzuur... zie je wel, 't wordt blank. Mooi blank geitenleer...
O dat is waar. Waar blijven de dieren! Leer is dierenhuid. Geitenleer is 't geschiktste leer voor binders.
Binders zijn gek op geiten, hoewel ook nuchtere kalveren hen welkom zijn. Even verwacht je dat er ergens nog op zolder of in de kelder een stal is waar de dieren vertroeteld worden, en vraag je je af, zouden binders ook nog een soort slagers zijn. Maar stel u gerust, dat is niet zo.
En hier komt dan het leer en de geiten.
Bokssaffiaan of bokschagrin van de Indische geiten. Kaapsaffiaan van de Kaapse geit.
‘Geef me een saffraantje’ moet je een binder niet vragen, word je verkeerd bediend.
| |
| |
Maroquin komt van de Marokkaanse geiten. Nigerleer uit Nigeria. En dan is er nog Oazenleer van de steppegeiten der Sahara.
Er blijft de Uniforme Leer! Maar ook varkens blijven niet achterwege. Varkensleer, lees ik, kun je altijd makkelijk herkennen omdat de bovenkant bezaaid is met gaatjes waarin de haren gestaan hebben.
Van die haren hebben ze borstels gemaakt. De haren hebben ze ook maar vast borstels genoemd. De dieren des velds zijn ons wel onderdaan en nuttig geworden.
- En juchtleer dan, vraag ik. Waar komt dat vandaan? Want het beest jucht ken ik niet.
- Van oude kalveren en klein rundvee.
Ik aarzel. Peau de Suède denk ik. Het Suède dier? Zweedsdier? Dier uit Zweden? In Zweden wonen vele dieren, herinner ik me uit een kinderboek.
- Peau de Suède gebruiken we ook... voor gelegenheidsalbums... is kalfs- of geitenleer, dat geschuurd wordt tot het ruw is...
| |
| |
- O, zei ik. Ik denk: En paardenleer? Maar ik vraag niks.
Dan kijk ik om me heen. Ik hoor plotseling toch een machine. Een grommend dier in een verre hoek van de afdeling, dat met een schrikbarende snelheid bandjes uitspuugt. Mooie gladde, glimmende bandjes. Plastic-bandjes! Van die banden die er tegen kunnen. Tegen alles! En vóór alles afwasbaar. De mens is een slordig dier. De ene helft is voortdurend bezig dingen uit te vinden die er tegen kunnen omdat de andere helft er kokend water over gooit, of vet op morst, of niet zuinig is met zijn tranen. De ontroering is ook iets.
Plastic kán er tegen!
‘Allemaal plastiek’ tegenwoordig hoor je mensen wel eens verzuchten in een warenhuis. En je weet dan niet of het een zucht van blijdschap of van bedroefdheid is.
Ik ben het monster gaan bekijken. Binders koesteren het. Zijn er blijer mee dan met de geiten en vergulder dan met de verguldpers. Een bandjes- | |
| |
spuwer vind ik het, zij het een ingenieuse spuwer. Een ding dat alles doet wat een binder maar wenst.
De bandjes komen gedrukt en gespoten in huis. Een mannetje staat voor de machine en stopt hen er in. En dan voeren rollen hen door alle bewerkingen: Er wordt geknepen en gerild, geknipt en gevouwen en gelijmd en...
- Een kind kan de was doen, meneer, zegt het mannetje.
- Het is jammer, hoor ik achter me, dat we de boekjes er ook niet meteen in kunnen schuiven en de band er ook automatisch omgelegd wordt... 't Zou een uitkomst wezen...
Ik denk bij mezelf: Wordt er dan zoveel gelezen? Ik merk er weinig van. Drukkers en binders zeggen dat ze het werk niet aan kunnen. Want er wordt steeds meer gelezen. Meer dan voor de oorlog. Zoals men ook meer autorijdt en op reis gaat. In weinig gezinnen ontbreekt het boek. Niet zo heel veel mensen antwoorden nu nog op de vraag: Wil je een boek? Nee, ik heb er al een.
| |
| |
Het is ook zo dat er veel mensen zijn die denken dat je over alles wat je wilt doen of laten eerst eens een boekje moet lezen. Zo zijn er boeken over het fokken van konijnen en duiven en andere huisdieren. Opvoeden van kinderen komt er meer in, dus ook de boeken over: ‘hoe verzorg ik mijn baby’ of titels als: ‘puberteit zonder conflict’, ‘is u een goede vader?’, ‘zijn mijn ouders ideaal?’
Het wachten is nu nog op: ‘Ben ik een goede dochter?’
En al die boeken moeten gebonden worden. Ze moeten er tegen kunnen. Want men leest op de gekste tijden en plaatsen. Een spatje vet mag niet hinderen, regen evenmin en kinderen moeten er zonder al te grote schade voor zich zelf en het boek op kunnen kouwen. Oude boeken mogen ze verscheuren. Dat willen ze toch en dan doen ze 't later niet meer, heet het.
Nee de boeken zijn ondanks de baarden en staarten geen deftige aristocraten meer.
De integralbinder komt aan al het bovenstaande
| |
| |
tegemoet. De binder lacht en denkt weinig of nooit meer aan oazenleer. De drukkers bedrukken band en rug, de plasticeerder spuit er een laag plastic over en de binder stopt ze in deze machine, waarin alle verdere bewerkingen geïntegreerd zijn.
Voor grote oplagen een mooi procede, voor de uitvinder mijn compliment. Ik loop nog even terug om naar de screendruk te kijken. Dit is ook een moderne methode, zij het voor het drukken en versieren van de band. Maar welk een verschil. Bijna nog geheel handwerk. En toch voordeliger dan het gebruik van cliché's. Een fotografietoestel doordringt de bovenste fotografisch gevoelige laag van het screen, een laag die verder ondoordringbaar is voor verf en ‘etst’ zo de figuur in het screen. Voor meer kleuren zijn evenzovele screens nodig. Verfplaat en verfrol doen dan de rest.
Een binder is dus in de gauwigheid ook nog een soort fotografisch etser.
Ik ga nu met een stapel banden terug naar beneden. Nee het zijn niet de sterren uit het oosten.
| |
| |
We zijn verliefd, als een echte zwerver. Mijn zwerver ligt beneden te wachten, in grote stapels, verdwaald. Zijn rug wordt rondgeklopt en geknepen. Zij stoppen hem in een machine en ook zijn band en band en boekblok naderen elkaar over een lijmrol en als ze boven elkaar zijn wordt zijn jasje om de ronde rug geknepen. Gesneden zijn zijn vellen al. Nou krijgt hij nog een likje verf aan kop en wordt hij te drogen gezet om straks uit te zwerven tussen de vingers der mensen. Tamalone heeft het niet kunnen dromen. Aan kop en staart in de rug heeft hij nog een versierinkje mee gekregen een strookje zijde, wit en rood. Misschien komt hij nog wel in Italie. Maar voor die tijd nog even een nacht in een pers! En daarna komen er meisjes met rappe vingers die hem gaan inpakken en weer op stapels zetten en die stapels gaan een auto in en die rijdt naar de uitgever die hem uitgeeft. Zo gaat Tamalone, de verliefde en verdwaalde zwerver vele keren de wereld in Grootboeken komen er fraaier af.
Grootboeken noemen ze schrijfboeken. Hebben
| |
| |
geen inhoud. Krijgen een vrij saaie inhoud en hebben dus wel een beetje versiering nodig. Nou en wat is mooi? Wat zou een handelaar, een boekhouder nou mooi vinden? Rood? Zwart? Oranje? Nee! Blauw, en dan mogen er nog andere kleuren bij. De pauwen spelen plotseling een grote rol. Pauwblauw en pauwenogen, gevlamde koppen en staarten willen zij aan hun schrijfboeken. Of duur marmer. Pauwenveren ook op het schutblad, of weer marmer. Het is geen eenvoudige zaak om aan deze wonderlijke romantiek van de boekhouder tegemoet te komen.
Wat is er niet nodig?
Grondwater, penselen, bezems, mos en regenwater zijn nog maar een begin. Niet elk mos is goed genoeg. Caraghena mos moet het zijn. Je hoeft er het veld niet voor in. De apotheker heeft het.
Natuurlijk laten ook weer enige dieren het leven. In dit geval de ossen. Ossengal is onontbeerlijk en... alcohol. 't Is een duivelse zwarte kunst. Een liter ossengal op een kwart liter alcohol en dat zes weken onder de kurk.
| |
| |
En zo maak je pauwenmarmer, pauwenbouquet, krulmarmer, amerikaansmarmer en turksmarmer. Niet echter zonder een beetje aluinwater en nog enkele druppels gal. Zeepwater, van Venetiaanse zeep, vinden binders ook heerlijk. Niet om hun handen te wassen maar om snede en schutblad mee te prepareren voor het verven, sprenkelwater. Want als men even zou kunnen denken waar blijft de verf. Verf is nodig. Gal en verf en sprenkelwater en rijstestropenselen en... ik ben met de zwerver verliefd en verdwaald de binderij uitgeslopen... een lange weg van houten bord tot ingenaaid.
Ik ben er met de vellen ingekomen en ging er met de boeken uit. Ik zag monnikenwerk en machinewerk en mensen die vingervlug waren en ieder deed het zijne en samen maakten zij boeken in banden, en nog eens het is een lange weg van houten bord tot integral en alles wat daar tussen geschiedt en geschied is. En de leren banden mogen zeldzaam geworden zijn de moderne procedé's hebben weer andere mogelijkheden gescha- | |
| |
pen. Zoals het perkament werd verdreven door het papier en het bord door het karton zo zullen de grondstoffen en werkwijzen wel steeds blijven veranderen en aangepast worden aan de vraag van het publiek. Zo zal de integralbinder over vijfentwintig jaar een hopeloos ouderwets ding zijn geworden en zullen ook de laatste sporen der middeleeuwen uit de binderij verdwenen zijn. Maar het kloppen, ronden, knepen, rillen, lijmen, snijden, zal altijd blijven gebeuren hoe dan ook. De woorden zullen blijven en de boeken zullen ten allen tijde een kop en staart behouden. En ik hoop dat er altijd een hoekje zal zijn waar het geelhout staat op indigo en de ossengal op alcohol en dat het schrijfboek en het sprenkelwater van Venetiaanse zeep en het grondwater nooit zullen worden vergeten. Ik hoor nu weer de telefoon: - Mag ik zeven honderd zwervers voor a.s. Maandag?
- Verliefd of Verdwaald, meneer.?
|
|