zon en een diep eindgedicht voor vele mensen en een onvoorwaardelijk begin voor velen die het een voortdurende substantie ral zijn dit overmoedig slingeren van mijn tweelingsvoeten boven hun eigen afgronden en zij zullen de moed erkennen van dit leven in de hand willen houden en de vuige richtingen over en weer willen bepalen tot in de glorieuse gemeenschap van doden, levenden en ongeborenen een staat vol mensen-wegen en kettingschakels binnen de verhoudingen der volken en over de tafelspeeches heen en het ijdel heffen der kelken met het woord voor niks zonder de grote gestalten die in ons lichaam varen de scheepsrompen der wereld de tweespalten der versiering en het ramplachen binnen verzekerde uitspraken der elementen en binnen de grote zinnebeelden die wij de aarde reeds gaven en allen onder de oceanen verbindt tot de stapelplaats van een dure stof die ons allen kan kleden.