| |
| |
| |
[De derde persoon]
tegen de aarde staan de geliefden in de dalende nachtweer van de prae-
historische spraak van hun lichaam met de aanschouwelijk bewegende kunst
die de grond der dingen de schubben verleent en het menselijk misoog
de bloedwanden toont van de lijfelijke vervulling der tijden waarin de
vegetale dramahand van de liefde toeslaat weer en weerom
dit tussen de dieren, liefste
mijn mond is nacht en bewogen
in mijn schommel vol blindlicht, liefste
mijn vingers vol kunstschrift
vol overstroming in de aantrek, liefste
met de schrijvende taal van de knieen in het overal openmelijf van de liefde
gaat het beeld van het schip op aarde de godhele weg teheen en terug
in de tuba de toon en de balken in het offer het merg en de schede vol
tempel tehuis en roerende kus van de voorouderlijke lippen der fronsende
voorhoofdswateren en reusachtige schaduw in het ballende juk van hun
handen de hoofden gesteund tot elkaar erover de ogen vol voeten en
zaal gehurkt in het schip van hun land met de rokende pijp van de vader-
gedachten in de schreeuw van het eeuwige kleed van de moeder
de ouders ze zijn te zwart, liefste
zij baden paneel in het donker
wij tot in de dag en de nacht, liefste
zij lagen als wij in de lijn die luistert
zo de koning de mantel deed, liefste
zij vreesden de stap van de naaste
| |
| |
zo gaan de mantels open van geslacht naar geslacht tot de bevende inzang
der tijden voorwerelds acuut met de vrees in de huid van het voorhoofd
rechtop de legers van bloed
dit is de aan- en invang van de verborgen altaren zo zij staan in de plaats
waar het hoofd der dingen uitgeschud tot rite de bellen met de schalen
opzet vol dampend oog-vermogen en worden rondgedragen tussen mensen
en dieren door de volkstellingen heen van geluk en erbarmen bijeen tot
teken van de inname der onwetende leden die het lichaam zijn offer doen
en de op- en instand der opengeslagen doeken ontdekkende de ruimten vol
vol versiering en tijd, liefste
boven de wind als een eiland
de man moet de moeder verplanten
zo wordt de zuidmuur vrucht, liefste
het warme werk van de aarde staat caesar blind in de heilige visitatie die
zag de boer die zocht al drie dagen naar zijn os en hem vond met de poten
verward gebogen ter neer in een sloot een witte maagd tussen de ruimte
der horens in de ceramische vreugde van haar gelaat het verblindende licht
dat de dode os deed opstaan en gaan door de barre bagdad van tijden
vol onderzeeboomgezang en overschrijding van grenzen en lezen in dode
goede oren de zegelcylinder met de mensfiguren die staan in liefde
je handen zijn zachte haren, liefste
je lichaam mijn grondslag, liefste
je noemt mij de naam, liefste
soemerische stem vol granaat
de beker van sasa, liefste
| |
| |
de gloeiende kronen, liefste
met de dolk van de vader, ik zie
aan de poort van de moeder ik O
mijn schelp mij toch je weet nog je kent van de bol van de zijde is
open mij zij liefste niet een eiland vol stenen liefste ik jou te boten
mij van tichel de zwak hier ook jij dat is ik me de bouw en het
stof je binnen mij diep waar het woont de kwadraat mij zomaar de
koper me laa niet te plein me zo ik teneer ik o die me staat in
me gras de bedekking die doe je zo lek zo verdiep en ik kijk en
ik heet je de hand en het lieve je hoofd en het oor en je adem
ik adem en je rond om de kin wit en zo hard wel als marmer de bol
van mijn zijde is open en woon maar en uit en laat me niet zoals
de vrouwen zijn straks als je weg bent alleen in de huid vol kou en
kom en wees en ik gil en ik dwaal met mijn vingers je teken van
weerskanten je hoofd een licht om omdat ik je hou van je hou hoor
me stem van je hou en je houden en altijd liefste me nacht
zo gaan de dieren heen over de heuvelen van hun warme gelaten met de
dans van de rokende keelklank uit de wegen verleden in de wacht aan de
glans van de talen koorts met de dagvaar en nachtdaad voor de lijdende
vreugde de lippen beplant met de therm en de stabat o mater en de grote
manskop en face in dit mardoek verhaal verschrikkelijk dat het gat brandt
wat uit is en in en onder het dak van de navel der wereld met de levende
speelplaat vol cantus firmus waarin de godverlaten aarddragers schreeuwen
om hulp in de hijgende tribuut der brengende vrouwen om de houweelde
de cyther te doen van de brandende baan der open monden
| |
| |
want: in de mens staat de grot
de levende grot in de mens is god
met de kop in de aarde zegt hij de tijd uit
dit zeggen zie wit zijn mijn legers
mijn hoofd is het moederhoofd
het aaneensluitend ornament
wat het gaat is werkelijkheid
zo de hond van de straat de weg afloopt met de bomen zijn neus
en de hondsboom kent zijn rijk
en ook de moeder der dieren gaat rond en inspecteert de ruiven
en vult wat leeg en herkauwt waar vol is
en onder de hemel onmetelijk staan in getal de runderen de mensen en
en over de wateren hangt alles wat leeft in een diepe adem
wat om en opkomt in de demonische voorraadkamers en graanhuizen vol
groeiend reflex uit de levende longen die liggen over de huid der mensen
en de zuurstof bewaren binnen de warme vacht van een schaap van de koe
die kalft de ster die valt en de weg wijst de badende olifant der rivieren
en de mensen die staan geleund tegen de draaiende aarde
maak mij verhaal in je hand
parabel de ring mij mijn liefste
gedenk de dieren en geef mij de abacus
| |
| |
de gedrongen berichten mij liefste
in het huis mijn mond van de nacht
zij doen de deuren een werelddeel open
dit wordt gezongen uit een ander klimaat
een beslagen plaat vol leugens, liefste?
de voorgeslachten liggen met elkaar over de drempel liefste
dit is de voeding de appel mijn handen
de dag legt grauw om hun mond zij kussen de dood kind
mijn vorm is hoofdkussen liefste
de weren kind wij moeten weren
de wereld krijgt vorm onder de stap der voeten
mij de oo ik jou, liefste
zo liggen in de lage ademgangen tussen de geheime binnenplaatsen in de
decoratieve spelen der kinderen de ouders overhoop van geslacht op
geslacht binnen de gebedsringen vol figuurlijke voorangst met rode pâte
in het bloed gestreept tot geweten en omgang tot de medogenloze tronen
die de gebarende zuil in de lijven dringt en de ziel tot de naaktheid legt
met een schaamkleed omhult tot de analoge tekenen der ogen
zo in de clitore spelen de lippen de gang gaan door de belemmering der
hoofdhuiden en hartputten heen tot de kliertaal om de lichamen der liefde
de vrijheid zet van zelfstandig voorstel en boomaarden jubel om de
verleding van dit innerlijk dat zicht geeft en doorgang en de voor en
nakomsten niet vreest uit de stofdelen lijnen der gewonde gezichten
| |
| |
dicht op elkaar gamisch bewogen over de kim en de strekkende krimp der
bewogen kamers van binnen
dat zij alleen staat een steltlopers horde vol zwart aan de grens van
dit rijk dat zich denkt uit de wegen begaanbaar in de mythe der slaap-
beenderen daad met de doorzichtige zenuwwakken vol barende krans en
beeld de structuren adel van het lichaam dat de ridder de graal
in de slinger mijn lichaam, liefste
mijn gelaat vol lam, liefste
in de ana de kata de basis, liefste
in het hol van de wind, liefste
mijn vleesetend orgel, liefste
en de schutbladen gaan staan tegen de eigen verschaling en in tepelvaste
tastbaarheden en de uterale nachtdaden zo soma in de gravure himalaya
van dit hoofdmoment waarop de stenen bekers geplaatst worden en
het slagwerk aangebracht en de alvrouw de vuurmakers ronddeelt aan
allen van de stam en met zenuwrijk klei haar woorden op de woningen
boetseert en haar kleed maakt tot waterloop aan de saharische randen der
harten met een voluminale regen uit haar ogen het ei rond deelt voor de
praaiende zaadzang vol kudde en milder bestand in de vallende bodem
het undur meer ligt droog van ontbossing
het hydrologisch regiem doodt de vis der bevolking
op de chinese aarde sterven de mensen
de wereldschalen staan hongerend op in de keel van de hemel
het land legt vijandig de rug op de weerkaart
de aarde staat bloot en alleen
| |
| |
in de veelvoud van de aanvang
je bent me de trein de reis en een ver land, liefste
corrups me de ding en de daal, liefste
de wereldmeren leggen savanna heilige rust in de oceanische standen der
vochtige wouden en spreken met het grondwater over het werk van
de menselijke afzet die de oogsten in portieken vol intense cultivaties
en velden vrucht voor het oog in dit olijfbomenweezijn der duistere klank
uit de vlakten van de landhongerige lijven der schepelingen die zijn
die zij kussen en aanspoelen op het netvlies der verloren gebieden diep
gekweekt onder de opperste spiegels in de weefselgetouwen der verzonken
aarde ontrefbaar heel in de grondstof der voortdurende beweging
liefste dit wonen is een huis vol mensen en letterlijk waar
dit zijn onze handen en dit is de toename
in die tijd stond maomi over de vlakte te kijken en liet de vogel op
die de droogte van het land zou uitroeien tot de regen kwam en de
aarde de commentaren vruchtbaarheid zou schrijven waarop het volk
wachtte liggend gadeslaand de daad van de vogel die wit van
erosie het huis van armoede zou opheffen uit de voet van de bergen
der eeuwige schade om de nabuur te doen en de schepsels te halen
die het graan afvragen voor de hoofden der mensen die liggend
slaan met de leden tegen de huid van de leerlooiers aarde die de
missie aanricht in onverholen doodskracht tot een cyclus van enorme
wandelende planten die zich uit de bodem verhieven der eigen groei
om te gaan met het mes vol macaber licht over de bukkende mensen-
schedels tot het werk open ligt en de verschrikking der gedachten
| |
| |
voor het oog van maomi die staat melissa stil in de scheurende
hand van haar kleed een menselijke vacht vol bedreiging
o goden de volken die gij gemaakt hebt zij sterven
zij zetten noodcijfers in het zand van hun bloed
zij willen hydroponisch leven
dwz van de grond onafhankelijk
zij graven hun hoofden de aarde in
liefste ik wacht ik ben je paleis en ik wacht en houd een heersvorm
aan en geef de jaartellingen weg aan mijn vingers en de kinderen
worden zienderogen oud en benamingen ontvluchten alle betekenis
en word ikoon zo star en heilig zo steen van verlangen met het
juweel van jouw rijk in mijn handen vol traditie en opstand vol
zwaarte punt en monarchie om het om je op te zetten wat ik ben en
ik heb een zwaar paleis van keizerschap en weelde om de huid van
de schoonste die de wreedste de hel en plaatsvervanger van goden op
aarde en gestalte verkregen uit hoge luchten de kosmische longen
vol overweging en opperpriester vol litane zangen en knieval
zie mijn liefste bestaat uit honing en negervolk en zij heeft
de aarde verlaten en zij ziet opgestaan door de zeven hemelen
van haar ogen de wereld in dit enorme voortbrengingsvermogen tot
in de machinale stijgingen van bedding en licht
in haar oor de rondgang der eeuwen
op haar huid het litteken der menselijke werken
van wachten loogde mij uit tot dood volk van Rome
| |
| |
zij staat ik zie haar staan purpergeboren aan de rand van de hemel
en zij ziet de volken en gruwt om het teken
zij ziet en wendt het hoofd af en een hand reikt haar het voedsel
dat zij eet smakelijke dieren uit de maag van een zeehond
de duizend verhalen gaan hun gang in de mergschede der eeuwen en
bouwen het hoofd het hart in de romp de armen en benen der grote
gebeden zoals de kinderen die gaan over de wereld warm gedekt in het
pluviale blad der omhelzing de temperaturen binnenaarde in de stoffelijke
grens van verlangen door de waterlagen der immense dieren heen tot een
eigen rijk vol herbegin en derde persoon tot gangbaar huis door de straten
der steden over de weg der dorpen vol vuur en slagregen en dubio en
offer en jubel en het spel op de speeldozen die daar staan op de hoeken der
driesprongen raadsels vol draagvermogende vruchten die de bloedeilanden
zijn en de heilige geest ten teken die waart rond in de deling van liefde
en lot de levende zelfmoord de moeder der mensen vol hoofdwit en
zo zij komen en gaan over de wereld
hippodroom in de uitdeling der anderen
door de wijn van het lichaam
in de ontsporing tegen elkander
de gezichten zo zij staan
vol russische tsaar vol plein poort en tempel
een tuighuis vol voorraad
een schuilplaats voor daklozen zoals zij staan op de hoeken der wereld en
eskimo stil in het ijs liggen met de zeehonden warmte over de blote rug
van de huid dit stil zo en heel blauw in de doorschijn van middernacht-
| |
| |
zonnenschemer tot diep in de bijslaap der visetende olies en de brede
goedheid der ijstijden lach die de lippen het overal en gelijk aan doet in
de trillende lach van inname schenking genade zo melancholisch vervuld in
buiken vol walvissen warmte
zo in Wostock Den Helder Tomsk en Tokio
zo in Frisco Vancouver La Garde en Beiroeth
dat is de mammouth conserve der tijden
dat is de ijsgouden lach en de glans van zwart equatoriale huid
de stofwegen glimlach van oude chinezen
de overstoven steden van uitgeputte landen
de hoop oase in de droge kelen der mensen
zo zij opstaan aan de randen der wereld de voeten omspoeld met de deining
het water dat eeuwig de tekenen legt vol schelp op de stranden en de
jutters het hout der verlorenen geeft
op de hoofdweg die loopt op de scheiding van water en aarde
de zeesterren zekerheid in de keizers der branding
de blinde voorgangers van het driehoekig golvend schiereiland
en mijn lief zij wacht aan de zee omdat zij bedroefd is
zij wacht alleen aan het water in het huis van haar uitzicht
dat zij blind ziet om de tranen ontroering der verte
die gaat aan de kim in het varende schip waarheen
met de mensen aan boord in haar mond en de lome slavernij van
de liefste die de geschiedenis ziet in de duinwerpende wind
van de weergaloze hoofdstad haar hart en wat verlaten is
het allene bloed na jaren
het overleverend verlangen naar viskommen rijkdom
de omwalling van huis metterwoon zijn
en niet de stal van loslopende eeuwen
| |
| |
zo schrijft zij met blote voet de eenzame tekenen humaan in het zand der
losharigen die daar liggen bikini bloot en ontdaan in de stokende hand
die de liefde zou willen langs de politionele paarden heen er onder door of
er in maar niet gezien in de loerende klim der morelen die gespleten de
gang door de tijd gaan seconden heilig in de hoon der tijden en meer
omdat de gewone moeder haar navel ziet rijzen
en geen woord geeft aan de administratieve streling der huid
die groot doet en mateloos is
de moeder die zit voor alle ramen der wereld
en uitkijkt in haar oog vol bekenning en invloed
het oor rythmisch gelegd in eredienst
vol embryo huid en bloeiende vacht
soms leest zij een boek over de vorm van voorleven
in haar geboorte heldere hand leest zij de lijnen
zij ziet de vrouwen die wakker liggen in het dorp van hun leegte
zij staan tegen de ramen op
zij is vol wijngaardengeluid en eilandwater
zij ziet haar schedel vol stembanden
zij hoort de muziek van een vreemd zaad met de gammas der eerste maanden
en het groot voorwereldlijk hoofd dat in haar groeit en tot de huid spreekt
het geslachtelijk spel der ontaarde lichaamsvlakken binnen de enigma doloris
de vierde maand moet een bewegen zijn vol schaduw en vreemde kennis zij weet
zij kent het verhaal van de buurvrouw de zesde die zei: mens in die dagen
vrat ik wel turven, je kent je eigen smaak niet meer
alles wat kan ontbreken aan de groei
en de man die gaat met gebedsmolens rond de huizen
| |
| |
en de broodvlinder die leeft in haar lichaam
het duistere dier vol lampion
zij weet de hele wereld en het denken der komende dingen zoals zij de
stad van haar blindheid bevolken en de woestijngang van haar lichaam bepalen
soms treedt het uit voortijdig en bouwt een glazenhuis in de vegetatieve
ademtocht en het innerlijk bewogen zijn in de gang van het bloed de
bepaling der ramen helderheid en kunstlichtbestraling van de komende eenling
naakt, geboren, alleen, onzeker behoed en vol in het kleed der
gekleden ik wil dat wil zeggen: rechtopgaan
dit leest de moeder en kijkt uit het raam en ziet de zoon van de buren
het lichtschip der galmgaten gaat voorbij achter glas
zij kent de steden en dorpen op aarde en zegt de havens uit
zij vreest een komend waterhoofd en ziet de afgesneden neus der kinderen
aan de spiegel staan en zij weet dat zij leeuw en adder zal zijn
zij is in ontroering tegen de wereld
zij vreest de man in de streling der handen
zij hoort de stem van afrika
zij weet zich kapot en heel en tastbaar rijk vol verschijning
zij staat matriarchaal zo stil in de doorzicht der aders
zij slaat alarm in de schrik van haar lichaam
zij leest de openbaring in de zomen der luiers
zij breit het kleed voor het kind vol wapenveld
zij loopt rond in heilige confiscatie
zij is heilig dier onwerelds en naar buiten anti
zij eet gras herkauwt met de koeien en ligt in haar eigen veldslag te kijken
listig onderpand in de daden der dagen
wijkplaats van toekomende lauweren in de wonde haar rijk
grootvorstin op gezwollen voeten binnen een ontredderde stofwisseling
| |
| |
de heraldieke vogel in het membraan verbeelding
in de hofceremoniele dagen der uiterlijkheid
moment vol openbaar leven
in de diplomatie aan de bureaux der barbaren
bewogen op voortijdse adem
spiercontracties tegen de wereld
de nagel in het zout der aarde
traag vol longen en lippen overal
in de ontplooiing der darmen die de weg wijzen
buiten het middenrif van haar mimiek om leven de ogen zelfstandig
zij weet van de mond die haar vreet
zij zegt de onverstaanbare gebeden uit de schede der aarde
zij weet zich verbonden en ongekend
en hij bekende haar en zij glimlachte
en Maria voer uit op een ezel en haar man droeg het pak
en zij zag de ster en kende de zucht der hemelen
zo is het leven en de dood op aarde verenigd, zo zei zij
en de man lachte en gaf brood om te eten en wist niet
zijn onderkaak sleepte over de wereld
zijn baard viel stuk op de stenen
zij telde de druppels aan zijn voorhoofd en zag de hoefgang van de ezel
de koningen over de wereld vielen ter plaatse
zij liep binnen het hoornvlies der sterren en ging de weg
| |
| |
en uit de hemelen daalde neer een overgroot geluid vol huidmeren en
smaakhelder met de handpalmen bescherming geheven tot krib tegen de
onbewoonbaarheid der aarde en het wegvagen der helmen kou en met
stallen warmte der dieren die opstonden en opkeken en hun hoofden
bogen en de ruif kozen vol dwerggroei en brein binnen de blinde darmen
van een warm leven met de bloedcel het oog op de benen het hart op de
adem wij weten op het gelaat wij zien dat gebeurt in haar wat ons de
leden tot lopen gaf en de zwijgende eerbied van lachloos aangezicht en
de dieren zij ademen rustig
zij schraapten de voet aan de steen
in het wimperen wee der geboorte
de man droeg een lichtschip aan
de koningen der aarde speelden het spel van vergankelijk gehemelte
de verbening der beelden begon tegen het einde der nacht
in de verheviging der uren
zo dit verzwangerd ik stik wat er komt jullie beesten die de kant zien
van het komende dat hard is en zonder genade en vol vergaan en de dood
en een nieuw leven en ik stik in de pijn van wat komt jullie die staan met
instrumentele handen in een droog woord
mijn adem is kalk en bouwstof
mijn bloed staat ten teken aan de onbewoonbare wand
als een uitwas wat losgerukt ligt binnen de bloedsomloop der dingen de
weerwolf mijn lichaam vol oud water en heilige navolger
| |
| |
wat er diep snijdt in de tallozen der aarde die liggen met de mond aan
de muur van het duivels proces in dit heiligbeen van ontstaan met de pijn
totterdood op de lippen vol wijn en eethuis en lopende legende uit de
eigen aderen die voeden de aarde in het zaligmakend certificaat der
natuurlijke proporties in de water en weegproeven en het lood dat zij
minder gaan wegen aan het vlees van hun lichaam door de schalen verdeeld
in de bedding van uit en inkomst het slachtoffer der ongegronde spelen
met de mensonterende hand van de goddelijke toeslag die de ogen opent
en de fontanellen huid over hoofden legt tot waas en wezen en transparant
laat de ingang der wereld de aankomst der glazuren opperhuiden
zo staat de kaak der mensen kaal en onbeholpen
zo staat de mond tot keel en hart gekozen
zo staat in de buikholte der hemel eep beeld van sterren en stuurman
in het over duidelijke bekken
in de groeisnelheid der lichaamswanden
met het gelaat vol paring
in de overeenkomst der klemkracht
tot de afdaling konisch geplant
in de breuk van het darmstuk
vol band kanaal en blokkade
een negenmaands ruggemerg vol boodschap
tot het oppervlak van de aarde
met het hoofd in de wereld
in karakteristieke winding
zoals hij gaat alleen in de schoot der ruimten door de stenen
zoals hij gaat alleen in de schoot der ruimten door de stenen
stelsels alleen zoals wij hem zien gaan in de mannen en vrouwen en zien de
verwondering der oerwouden ogen in de rivierenhanden van zijn gezicht
| |
| |
en de angst der naderende huizen met de volwassen schreeuw van het
bloed onder de huid die niet weet en oneffen optreedt en niet kent de
groeven en gangen der steden zoals zij staan tegen de mens opgericht van
een ander ras uit een andere bodem zonder de dieren te hebben gezien
dan het lijk van een mammouth gesneden uit ijstijd en opgezet achter het
glas der museumbrillen met gestolde ogen er tegen en verlegen de wand
der huizen zoeken en het ontgaan der tegenvoeters die zijn hersenen op
de hand dragen en het hart eten zonder de tweeling in de openbarende
gang langs de stenen anders zich zelf te zien zoals zij zijn met de stoornis
en afnorm en de wijking van ieder ogenblik zonder tijdstip en vol
seconden onzekerheid over de eigen misvorming
en de neger Okééche die de handen drukt en glimlacht en de vuurdans
doet voor de broeders de blanken die zijn handen schudden zijn
vrienden nog voor hij wist dat blanken lachen konden en handen hadden
deze Okééche die zijn lichaam brandt tot extase vol vreemde optie en
witzwart druk en diagram van vorm om de open lippen
dit was Okééche die verwonderd liep aan de handen der blanken steden
over de grijze rivieren en het leven kreeg boven allen uit in gang der
maanden die hem droegen door de wouden warmte van afrika met de
letters die zijn moeder maakte in de tekening der spiegels omgekeerd in
het beeld van zijn kracht tegen de equatoriale lenzen der moeheid met de
drum der reflectieve horizonnen die de rivieren ook daar de bedding
verleggen zoals het gaat binnen het aftellen der steken in het fond der
bezieling tegen alle bomen en stallen ter wereld in
| |
| |
en de man loopt om tot probleem van zijn wezen
in de opeenvolging der tijden
tot overvaluatie der melkwegen
en de moeder lacht door de kraam der schepping
over de tienduizenden der wereld sluiten zich de ravijnen
en de mensen vallen tot eeuwige beelden
en de landschappen dragen hen uit
tot droge rivieren de stenen tot water slaan
en de schepen roerloos het land ingaan
met de misthoorn het hart geheven
tot het kind dat is geboren
de tienduizenden die de aarde bewonen
in de positionele snik der verlossing
de tienduizenden die de wereld bevolken
het komende kind tot de moeder
en het weet niet en kent geen verschrikking
het ging van de schoot tot de schoot van zich zelf
het is de jaren en ruimten van alle dingen
zoals het is dit zijn in het kind
| |
| |
| |
| |
| |
| |
ook dit kind werd geboren met de tienduizenden
tot derde persoon van allen
aan het einde van een oorlog temidden van de waanzin der witte kruisen
schreeuwende moeders en mensen die geen lichaam meer hebben
de buren brachten krentenbrood en in het huis van Halman sloeg men
kruistekens over de drempels
hij zag de kleur van de moeder die het kind hield
hoog aan de wangen en door de regenboog der ogen liep een krijgsgevangen leven
die achter het draad zitten kwamen toen niet terug
het koortsveld der graven beschreef de ondergaande zon
de vader speelde met het kind en zijn vingers
de buren mompelden onheil aan de wanden met de gesloten mond van het woord
wat vlees was geworden sliep in de wieg die de moeder had gebouwd en zag bewegen
dit is het kind, mompelde zij
en het kind van de dokter kwam binnen met vruchten
het zal gekleed gaan als het beste kind van de wereld
het mooiste, zo zei de moeder
en zij bezag haar huid en de pijn die niet week
dit is een monografie in mijn hart, dacht zij
en zij zag haar vader en moeder en gaf de vuurhand uit haar lichaam
zij hoorde het zwijgen en het prijzen van het kind
de schoonvader kwam en hoorde zijn naam geven en ook van een
alles moet in leven gehouden en de dood bestaat niet dan per dag
| |
| |
er was een muziekcorps Kunst na Kracht dat blies een serenade
de vogels stonden stil in de lucht
je moet zorgen zo zei zij na enige dagen dat het het mooiste kind
ter wereld blijft en dat alles op tijd aan hem gebeurt
de moeder de vader de schoonvader en de man knikten
vele zonen lagen stijf in en op de aarde en wachtten de spade en de moeders
treurden de tijd uit en de handen wrongen zich dicht om de kelen der
wereld van overal dezelfde met de nagels die vertwijfeld zich hechten aan de dingen
en er waren er die terug kwamen met een heel lichaam maar gevoerd werden
naar de schaduwrijken die de mogendheden hadden opgericht voor allen
waarin het zwarte gat van hun lichaam de aanblik deed duizelen en de
loop verloren midden in het bloed en zich uitstortten aan de droge grond en
zo opgeraapt en gevoerd werden in dikke misttreinen met de gierende
fluit van het lamplicht voorop naar het hol van de aarde waar de zusters
hen ontvingen gelijk eens de moeder het mooiste kind van de wereld met
de nacht in het oog en gelijkend de vogels ver aan de kim der lijkenluchten
omdat het de glimlach wilde de warme mond de borst en een gewoon
menselijk leven die gevoerd werden en geboren worden een en het zelfde
zij weten te laat dat het leven op aarde onmogelijk is en de moeder het enige
wezen waarin de goden van weleer nog woonden toen zij het woord tot zich
namen en het vlees lieten worden en uitgaan binnen de kamers der aarde
gelijkend de grond der geboorte
in die tijd ging de zwarte hand duidelijk door de woning en vlogen gebeden
en kruistekens tegen de muren op
ik heb de waterspin van het vergif in mijn bloed, dacht de moeder
je zult wel leven kind, zei de moeder
zij dacht ik ben de vierde van de moeder die sterft
de grijze vrouw van mijn beeld die het heet te zijn en er is zij
| |
| |
en de velen gingen door het gruwelijke beeld van dit leven naar de schaduw-
rijken en bezochten de zonen de vaders de broeders de mannen die in een
ander licht leven en de tekens verleggen en het verkeer vereigenen tot
absolute duisternis der anderen die het goed meenden en het weten niet
wilden die hen gestuurd hadden en nu de kooien kwamen bezoeken er waren
er met de schietschijven van hun ogen en de mortiergang der benen en de
afgehakte rede vol loopgraaf en schot en niet meer ziend dat de blinden die
kwamen uit een verre familie van het eigen bloed lichtschuw hun rijk
betraden om hen in de kooi te strelen de moeders die wel gejuicht hadden
eens ook toen zij gingen de sommigen maar de meesten met de kreet der
wandrang in het oog zo als zij zagen de mannen sterk van het lichaam
dat de duisternis aanvaardde toen de wereld dacht dat het licht kwam
dit leefde aan de wanden van de kamer waar de dood de bassen spon in het
er werd geen krant gelezen
in de volkeren stonk de vloek van hun handdaad
in de ruïnes beierden de klokken vol brandschat
in de rokende trechter der aarde spookte de dood in jacket
het jacket dacht aan salons en stichtte bonden
de bonden gooiden de graven dicht en verzamelden beenderen
de honden de godvergeten honden van goede wil zij vraten loden kogels en
lijken en smolten oud ijzer om
voor stoelen om op te zitten
uit het aluminium der preken oorlogstuig
god ging alleen over de wereld binnen de klem van zijn kaken
er werd geen woord gesproken
dit zei de moeder wederom zal het mooiste kind van de wereld zijn
ook al ben ik er niet en het zal geen kwaad ondervinden en geen
kwaad doen zo het kan als ik er niet meer ben en het zal leven en je
zult het verzorgen nu ik niets kan doen
| |
| |
en zij keek naar haar volle borsten en zij kauwde haar tranen
en door de tranen de lach weg naar het kind dat gezoogd werd door
zij zag de vrouw en zij stak haar handen uit en zij zegende de woorden
die nooit meer gesproken zouden worden die kwamen uit het raam
rood van vreemd licht dat haar ogen uitzonden en zij las de
berichten der doden en haar naam en Henoch van meer dan zeshonderd
jaren en zijn stem die zei: ik wandelde met god en god nam mij
tot zich en ik was niet meer
te dien dage kwamen vele moeders terug van hun gekke zonen en zagen de
duisternis over de velden en spoten traangas over de wereld en tanken
de vaders gingen vloekend hun weg en weigerden het werk
ik voel zo zag de moeder langs het raam de zwarte pest hand gaan
en de tocht van buiten die mijn lichaam afkoelt
het kind zal het altijd warm hebben, fluisterde zij
allen knikten door de verstomde kanonnen van hun blikken
want ik zal niet meer zijn, fluisterde zij
de ontroering draaide films tegen de witte kamers van het hart
de sluitlakens werden het applaus voor het zwijgend geschut
en Chaplin wandelde tegen de wereld die dood wou
Charlie draaide de stok de hoed en zijn voeten tot strop van het lachen
mijn moeder, zei de jongen later heb ik nooit gekend, zij stierf toen
ik negentien dagen was aan kraamkoorts
de dokter schudde zijn hoofd en zei dat komt nu niet meer voor,
er is geen vrouw meer die daaraan sterft, wij hebben de penicilline
de jongen knikte en ging heen en voelde zich de derde persoon in het drama
dat aan zijn bloed voltrokken was en waaruit hij nooit zou opstaan
want wie de moeder mist ziet zijn leven een windmolen vol portret
en vraagteken binnen de kralen die zij droeg en de gesp die hij kreeg
en het kleed dat zij borduurde en de naam op alle muren en veel
| |
| |
later ziet hij de buurman voorzichtig zijn deur openen ver over
tijd en mensen de brug opgaan over een rivier diep gearmd en hoort
het woord dat valt in een lege straat en ziet het stoppen der taxis
en de stem van de man in de bar die overslaat en het verhaal vertelt
van zijn leven een nachtspook vol zusters en zevenbil en de daad
van de hand om een leeg glas dat te drinken staat in zijn lichaam
binnen zijn dode huid in zijn vragende vingers die de ogen der wereld
zijn en melkwegen lang lopen tot de erkenning van het ene beeld dat
daar gaat over het flikkerend nachtwater zonder genade de overkant
van zijn wezen met de spiegel reëel in de hand en de gil van drachtige
meiden geleund tegen het steen van hun rug met de arm die de
streng aanhaalt van het bloed dat zij weet staan te stinken op de
lippen die de ander tot zich haalt over het geld dat nooit gemaakt
kon worden in het kunstlicht van oude lantaarns met de verdomde
verminking van een verloren geluid dat het gezicht is van alle dingen
dan staat het gebed omhoog bij de dood van de moeder die niet gekend
werd dan in de memori der afwezigen die de naam over de lippen dragen en
het oog uitleggen in het kind dat schreeuwt om eten en verschoning
onder de tienduizenden werd ook dit kind vervoerd met de begrafenis en op
zijn lichaam stond het graf met geknotte zuil ten teken van zijn leven
en in dit graf lagen de velen en ook de tienduizenden der moeders die
stierven over de wereld vol vooruitziende donquixote
de sancho hij lacht aan de staart van de ezel
zoals de ezel die stond in de nacht der sterren die wij heilig zingen de mensen
tegen de kale berg der beschrijving
binnen de kromme der cirkels vol kiezel mangaan
met de waan van rozensuiker
in het zeker vol haarscheur
een glazurenleven vol kolfvorming
| |
| |
het baaierend zwaard met de blikken der papaver zo rode koraal in het
gebeente dat gaat en de weg zoekt vol klankmaat
zij zullen uw licht zien o moeders die opstaat niet ten tienden dage maar
altijd en overal de afneming der oogappels doet vol voorletter en heilig en
onbestemd in het stoten der schepen onzekerheid die de dom en de lachmaar
het eindeloos kind geeft en de schreeuw van verering en ridderschap
de grote godzoekers om de wederverkrijging
pariasmerig zij op de rhodische zeerechten met olie en vlek te water en de
grijns vol verlamming om de openlippen vraag die zo geheten het vaderland
de dassen der haat legt en de revolte krijst over vlak zicht en het rustige
schip zonder roer weet en de huizen van waanzin bezoekt met het weten
ik ken wat hier rondgaat en de waan der bezoekers en de waan der genezing
een ziekte vol tarwe met de minos rechtvaardige hand van zijn schutter
die staat achter de hekken der venerische kloven in de nabijheid van de
kruisdoorn haat in het afzonderlijk gezang van zijn geheel
dat onvindbaar is en misbruikt
waaraan geen mens de schuld draagt
waarin hij wapenloos ligt
een orakelend oog vol zinloze rede
die de mens meer dan ooit in zich zelf leert kennen
en zijn traan legt tot graniet van bestaan
in de uitdrukking der voordracht vol ziekte
in de koorts die de moeder de dood deed
zoals zij ligt op het kerkhof alleen
en de zoon die haar één keer bezocht en wezenloos was en de draagkracht
voelde in de wortelsnijding en geleerde termen wist van weefsel en
psychologie maar een rozenhout zocht tegen vol wit en geel en als bloem
de doornen over zijn huid legde en ontsporingen wist binnen zijn beeld dat
| |
| |
lag onder de grond van jaren onder de goed onderhouden stenen der
mensen die de fluisterstem over eeuwenafstand chinees deed worden in het
staan van zijn ogen op brokkel steen een zuil van een tempel vol sparta
en altaarblad boven de gekruiste beenderen des doods en de lauriertak
R.I.P. zodat hij dacht nooit meer te kunnen lachen
dat was na een kermis in het dorp en hij zijn eerste dubbeltje vond
bij wijze van wedervergelding
in de termen der mensen die een stelsel zien
aan de hand van een leuning in een uitvoerverbod
met de middenmaan in de handen en een reuzen-bloem
zogezegd dit leven vol volkstam verleden
over de aarde die gaan tegen de dood der velen
zoals zij zijn en genoemd het zout der aarde dat niet weet de zuurdesem
langzaam en het rijzen ver bovenhoofds
zoals de moeders die liggen onder de stenen en de zonen die staan daarvoor
een steensoort voor hard beeldhouwwerk
om te zijn wat de vader denkt?
om de voorstelling van de ander?
hij legt gewillig zijn vasten uit tot de grens van haven maar zijn lichtschip
draait tegen het donker de bundels sanskriet op het water der houdende
handen vol tegenwerping en listig bekleed met de trommelslag der vuren hoede
wat er leeft is het leven van allen
wat er sterft is de dood van ieder
er is geen bescherming in de boekdrukkerskunst al schrijft men met zachte
wol van een schaap in koelgesneden woorden met de grondkleur verloren
in de tongen der letters van een niet te schrijven taal
met jeugdherinnering en bijbeeld in de derde persoon
als een opdracht aan allen
| |
| |
een kind schreeuwend om voedsel
dit kind met de moeder der moeder alleen in een dorp
een beweegreden van leven door alle rouw
een hek in de vader die kaarten liet tekenen en les gaf aan oord
met oude anne alleen in het huis van de buren
zoals de zoon zou zijn eens alleen in een bijgebouw van de steden
en jenever drinkt tot de grondvorm zich wijzigt
een aartsbisdom in zijn hand en een primair verschijnsel
binnen een assurantie schriftuur vol ontvangenis en moederschap
de heilige weerwolf die dit kind zijn bloed vreet tot het wit wordt en hoger
leven in de dagelijkse beweging des hemels vol kristal en omtrekkende macht
en de lafheid van het lichaam aflegt tot ziel en kerkoudste in het eigen vlees
dat is een heel werk zei de meester
je moet de andere namen leren
en de hoofdinhoud van het ik
en de derde persoon in allen
en wat gemeen is en staat geschreven
en de plicht die de deurknoppen zeggen
en de angst van vallend hout op de zolder
en de aap die het hoofd van de buurman is met een mes in het donker
en dat sinterklaas door de schoorsteen kan
en de blindvlek der woeden onmacht in het zwarte hok der onge-
| |
| |
de stok staat recht in je rug
de rug van het kind en de man die nee leert zeggen en de list om de
knip ongezien te draaien tot vrij
de roterende tweespalt binnen zijn kiezelgeslacht zoals hij het legt door de
spelen en zelfgebouwde schepen over de smalle sloot tegen het licht
van de weiden en de verten vol molen toren en uitstel tot de dagen vervuld
zullen raken in het uren zweefgestel en precedent worden en draagzetel
en boodschap met toebehoren in de fijnzinnige beschrijvingen die zijn lichaam
hem maken van een beloofd land en tuinplant en ottomanisch monster aan
de voeten der trage aarde vol duizendjarige rijken onder de processies
der dagen die komen en gaan met de tekenpen geheven tot bloedspraak
en overbouwd door het land dat ligt onder de voeten van een dravend kind
achter een dravend paard dat de manen licht en vaart in de ruimte is
het kind dat staat als man tegen de nacht
en de verdoving neemt binnen een uitzicht
en de groeten doet aan allen en vloekt
en de kerstdagen een aanfluiting vindt
en liever jesus wil zijn en dood
en lacht als hij de fles onthalst en ad fundum drinkt het oog van
en de vlucht vol driftbuilen eenzaamheid
waarin de oude vrouw de boom plantte de broodboom om hem
te voeden tot rotor en radar van ieder zoals hij was in het leven een kind
dat te veel de stem der volwassenen hoort en het bevel uit de vraag weet te
halen en het apocalyptische vocht van gortnat dronk tegen het ingewanden
leven waarin kinderen warm horen te wonen ook die de borst werd ontzegd
op de valreep van het ogenblik en de continuerende schakel moest zoeken
en het land de moeder vond zoals het lag vlak gesneden langs de einder
in het zicht van verre dorpen en over het onoverkoomlijke water de vliegers
| |
| |
opliet van de oom die ingenieur was en een deftig man en de oom die de
trein liet lopen zoals hij gedaan had jaren lang als machinist en zei
dat hij wel eens een koe had overreden en later een mens zoals hij het zag
dat een vrouw langs de baan kwam aan lopen met het bloedende hoofd
die man wilde dood zei hij
en dan tellen de oude mensen gezamenlijk de doden af en het banket
van menselijk verdriet staat op tafel en het zwijgen jagt het kind op straat
en de straat zwijgt ook en het loopt naar het water en ziet de draaiende
molen twee keer en neemt een kou waar midden in de zomer der velden
waarop de arbeiders brood eten zoals het graan gemalen zal worden gestadig
en stug en zonder een woord
dit in de snerpende kou van de eenzaamheid
in het zicht van een film
ze werden neergeschoten als beesten
later de mensen in het gulle zand van vreemde landen
van Indië en Afrika aan de Rijn en op zee
zoals Haarm die bij 't schaatsen zijn kop verloor
en moeke Hut in een arm huis vol kinderen leefde en groot bracht
en Corrie de meid die de ouvrou hielp en het kind van stonde af begeleidde
en het lopen leerde en de eerste woorden en de regenbak schoonmaakte
met de ladder onder het huis van het wonen en de broden kocht en soms
huilde en altijd de beste was en nu een druk leven heeft de corrie onvergetelijk
in het kind tot beeld geworden omdat zij was die diende en de waardigheid
had uit een rustig groot lichaam waarin zij stond soms tegen de tuinen
horizon en opkeek over de landen waaruit zij de aardappel rooide van
haar gouden hart dat de rechte plaats van de mensen had in zich zelf vol kind
en groot in haar koele hand lag een heel mensdom en zij vergat te rekenen
en zag door dit kind een vreemde aardlaag lopen die wel verdriet maar
ook vreugde was omdat de kinderen zo zij wist wel mijnen waren vol
| |
| |
vreemde gronden en deze geëerbiedigd moesten zijn en zij deed in de eenvoud
van haar ogen meer dan de mensen vermoedden zij legde uit voor het kind
altijd de schone loper zoals het haar zelf was iedere dag hetzelfde werk
maar schoon en nieuw en geen erkenning van alleen maar gewoonte door wat
zij was en wist en niet kende dat het oog open moest staan en de vruchten
op tijd geplukt en de bonen gewekt en de handen smerig op tijd en schoon
en zoals ik haar later zag eens in een grote stad vol warmte zo heet het
plaveisel aan de voeten dat zij temidden de knellende schoen uitdeed en op
haar kousen verder ging en de stad zag en de mensen maar niet de uitlach
haar kon bereiken want zij ging in de vreugde dat zij uit was en vacantie
en de eenvoud lag om haar met het grote oog van de liefde voor de dag in de
mensen over wier straten zij liep in die stad het dorp van europa en
de taal van haar streek die zij sprak tot het hart van de wereld iedere dag
de mens zoals zij is en zij weet en nu brood en geneesmiddelen verkoopt
achter de toonbank van de armen de lijst der schulden en betaling bijhoudt
en niet weigert het voedsel dat zij uitdeelt tegen de balansen in met haar hand
en de vinger ontnageld door feit achter een klein raam vol suikergoed en
aspirine met het oog over het eindeloze veld waarop het weer woont
en de stilte enorm leeft en grote voeten legt in de gebaren van allen die zien
zoals zij ziet de corrie der eeuwen
zoals de mens die leeft vol religie van leven
zoals zij zal staan in het beeld van het kind
dat zij opbracht in het huis van ouvrou en kleedde
dat het soms gaat naakt over haar veld
dat haar oog een ondergang ziet in de oude jas die het draagt nu man
dat dit kind de volkeren herbergt en zij er in leven en sterven en
| |
| |
al deze mensen met de ouvrou legden zij zegelaarde in het kind en zij
geloofden symbool en deden de daden tot versterking en zij vreesden de
de tijd dat het zegel van de aarde gerukt zou worden en het kind alleen in de
storm zou staan met de vallende bomen die daar met enorme krachten neer
komen op aarde tot ploegschaar over het hoofd der mensen met de rollende
donder en de slaande bliksem van wat wij weten is niets en we staan alleen
in de donkerte der ruimten en zien beweging maar willen het huis bewaren
ons hart dat wij bouwden om de kinderen onze voorouders waarin wij
wonen en die uitgeleefd zelf dit doorgaven en geven en eeuwig zijn onder
de wind der tijden in het wassende en ebbende water der werkende handen
in de immense arabische mantel wit van heelal en de stevels der stappende
boeren met de klepper het werkpaard onder de voeten de vleugel van koorn
en kroon van pronk en juweel van vlakte zoals het ligt om de mens met
de dijkeneinders en de vuren geplant tegen de zee en tot baken der schepen
het wad en de kwelder de bodem bombaarde in de mondtrom van eb en vloed
het kind leerde de sluis en de scheiding en het openen en sluiten
het zwom met de dieren tegen het dorp
het bakte stenen uit vette klei en een woning
het zag de streng van de sloot en de bekkens der bruggen en het stak over
het leverde plantenbeschrijving in het oog der ouderen
het was een leger vol doorgang een gedreven werk in de handen der scherprechters
zoals zij de grenzen zien en de landen scheiden in de lijn van hun horizon
en niet wisten zoals het kind later leerde dat een planken huis een bordeel is
van kaal hout in de provence
op de gewapende ruiter romantiek
met de vlag op het hoornvlies en de vertekening der wereld
een boulevard vol mensen en versierde huizen die de lopende tram van
het kind de jubel en stoomfluit geven
| |
| |
een perzisch boek vol eeuwigheid van schepper de Ormuzd en de Ahriman
de broedplaats het kind voor de loop van de sterren en het lot van zijn gang
een krachtig aftreksel een opzetsel en vulling van vrouwenkleren vol vreemde
wollen stof van lippenlach en ogentraan
de walvis der burenmagen en de brouille binnen een geheim speelhuis
zo de kinderen zij gaan in dit kind en geven de dingen een naam van onschuld
en leren het gebrek kennen en zien soms zo zij groot en klein zijn de ramen
vol licht van overkant en wensen de man en de vrouw al in de jongensbroek
met de hand van het meisje dat in het aftikkersspel het mooiste en vlugste is
en de jalouzie van de ander die loopt als hij zelf maar twee keer zo hard
in zijn mond en het oor gelooft meer dan het oog en het oog meer dan de maag
en de borden worden gevuld naar het oog en het oog is geen aantekenboek
voor de ruimte van binnen al is het de uitlegger en verklaarder en de geest
van het zekere lichaam dat hij heeft en hem is en feest doet in de optocht
die het gaat binnen het algemeen gebed der dingen en de vloek der
volwassenen haast met de gemeenplaats op de lippen waar het kind in de
wind een boom ziet en niet iets dat vangt maar schudding is in zich zelf
en lening aan de blik van zijn lichaam in het tempo vol commissie en over-
dracht niet ver van de wieg en het zogen
de vraag waarom het meisje lacht is onoplosbaar
en de jongen een wonder van kracht met een naïve verbeelding
zij ziet een ander rijk en weet niet welk
zij had de pop die morgen nog in de wieg gelegd en meende zij iets gezegd had
hij bakt wel grote taarten
en zij draagt een spiegel en kijkt er in
zij liggen in oer- en tussenvorm
betreffende het gemeentelijke
| |
| |
ook de scheepskapitein laat zijn schip maar varen
zij merkt het en ziet de doophefster
vol schifttrek en gelijkenis
dit is het schip en dat de mast, roept de jongen
zij knikt en vergeet te roepen
jij bent de moeder en ik de vader, roept de jongen
zij zegt zwijgend een lange competitie uit over het water
de rekening van een deelgenoot
de vergelijking met een ander
het zoeken naar een woord
de prikkel en spoorslag van binnen de medeplichtigheid
de kinderen zoals zij staan ieder aan een kant van de sloot
daartussen de vallende zon
de stem van een duisternis
de stem die de hoede over de kinderen roept tegen de avond
door de eeuwen heen uit de stambomen angst der verdronken
van de veertien soms zeven
in de toonzetting der wilde spelen
de getallen der donkere erven in het mysterie van oude graven
het mengsel van redding licht en de droom van doen
de kofferangst der kinderen in donkere kamers met de vermaning volwassen
op het doek der verbeelding
waar het gebleven is dat van de dag
in het staan van verschijnsel zo de vrouw was later
ook over een water met een zwart gruispad
en wat er gezocht werd door het kind
van het schip dat zou varen maar overgeleverd het was zonder roer en
de ogen keken ver in het slib der imaginatie en het wilde heilig en
| |
| |
zou dat de wind niet willen
en de vrouw nam zijn handen en wees hem een weg
het gruis kraakt onder de voeten en legt zwart spoor door de lach alles is
ineen en in alles was verweg
zo de gedachte wel naar binnen niet naar binnen wel een plas niet een plas
wel naar bed niet naar bed wel willen niet willen binnen een boom vol takken
de boom die daar stond met de appels
nog niet rijp kinderen zeggen de ouders
niet om te plukken zei een stem
een oud verhaal zei iemand
de kinderen beklimmen de boom en de twijgen striemen hun hoofden
het weer zal heel slecht worden, zei een stem
het meisje knikte en at en deelde uit aan de anderen
in de kerk stond een man vrijzinnig te preken over het koren
de zaadkiem is alles, zei hij
de muren der oren galmden mee
de oude vrouwen verschoven hun voeten op de warme stoof
het was winter en de diakens vroegen de deur te sluiten
en het zaad dat sterft vroeg iemand na de preek
de dominee knikte en wandelde naar huis
de kinderen hadden buikpijn van het eten der appels
en een heerschaar van winterbeelden trok met de bijlen het ijs der sloten
op om de brandgaten te slaan voor de komende brand in het voedsel
vol confronterend voorhoofd en achtergedachte met de vluchtende beesten
en ratten onder het rode oog der verschrikking
zo leeft het dorp der kinderen
en als de brandspuit rondgaat in de nacht met de zwarte hoorn der mannen
de medebroeders der plichtigheid uit de warme bedden waarin alleen
nog de vrouwen het hoofd aan de hemel hechten tegen het tevoorschijntreden
| |
| |
der gloeiende vuurballen uitstorting van brandende zolders en vlammende
korenregens over de daken der burgers in de huizen der arbeiders boven
het gezin van de boeren uit ten teken dat de appels geplukt zijn en de
kastanjes gevallen en het vlees der paarden gerookt aan de verkoolde ruiven
en het vlees brengt het geld niet meer op
alles wordt begraven tegen de geblakerde muren
en ieder zwijgt het verlies uit
bovenmenselijk en stil omdat het werk van mensen van jaren is en zonder zin
het is gêld om te begun'n
in dit veld groeit de voetbal het kind en de verschijning der wereld om het
eens allemaal te tekenen levensgroot zoals het er staat en gebeurt vehement
van de ruimte bezeten de woorden en woorden en woorden van alles en allen
en ieder ding van gesprek zoals het tot hem kwam binnen en boven het
lichaam uit der gestrekte armen de man die bidt om alles en zijn handen
overvol ziet zonder de verzekering en zonder het heil duidelijk voor ogen
van de bewustzijnslagen van zijn bevolking en met het mes der gedeeltelijke
genezing die gebracht wordt door de chirurgen weedom en de was van
het leven der moeders op aarde onder de achtergronden der hoge schuren
opgetast van gedierte toegankelijkheid van warme melkhand en het spreken
der bovenmenselijke wezens in de dorsende stofwolk van de toverachtige
verwezingen door de looze streken die de natuur doet binnen de stallen in
| |
| |
koeien mensen en de overmenselijke stem van verlaten molenschuren
in de scheppende angsthand der beelding
toen Plat de tram stopte voor het kind op de rails
de water en vuurman die rondgaat op alle treinen
het visuele experiment van een opvoeding
in het kind zonder leerstelling en geloof aan alles
en de verklaring dat de wind een boom is
de fantasma zich zelf zo heilig tussen de dekschepen ik zink
dat de godin der boomvruchten ziet en de blote kont van de buurman vol
nachtelijk scheepssein en foedraal
dit is de verkeerde lichtgeving aan een schilderij
maar het kind komt dagelijks de man tegen op straat die de klimaten verlegt
binnen het weer en het notenschrift van het hart levert in onverstaanbare
woorden met volzinnen waarin de voorwerpen lijden en het onderwerp
voortdurend zoek schijnt al hebben de kleine potten grote oren
zoals het gesprek der groten sluipt door de ruimten van zijn hoofd en aan de
schedel klopt en een weg door de hersenen zoekt en de motor aanzet tot
daden van stilzitten en wolken zien als het onbegrijpelijke gebeurt dat de
buurman de trein stuk maakt omdat zijn zoon een minder mooie heeft of de
buurjongen twee minuten later voorstelt ophangertje te spelen en met de
kat te beginnen en daarna een waterfiets te maken zoals de broer van de
vaders en zo over te steken naar een ver land dat duidelijk ergens ligt
dan worden de bessebossen een prairie
en in de aardbeien krioelen de beesten
en de framboos is het hart van alles
en het dak van een schuur is niet hoog genoeg tot de vader komt en zegt
het is te hoog kom er af en breek je nek niet
ze zouden je de nek breken onder de ogen
| |
| |
zodat de schuld wreed ligt in de nacht met het éénoog moreel gezet boven de
witte wenkbrauw der lakens vol hollevat geluiden en verglijdende golf-
stroom plafond binnen de voorhandse titels der vaderslagen die geen
gunstig op de tong hebben en zo faunisch in het eigen zweet liggen met
de beelden voor ogen van dag en het lopen over de verboden plaatsen
binnen de angst van een kinderleven
zo krijgt de dag gestalte in het donker en binnen hetgeen lachend wakker
wordt tot type van de steeds werkzame mens
een handwerk vol bokspoot en verrichtingswoorden
en kleine versteningen al als een kraanoog
fel onder de huid voor altijd tegen de morele zwaartekracht van de woorden
daarom dat de kinderen ter wereld in grote lege huizen wonen met open
deuren en hoog opstaan tegen de dagen der mensen en de stemmen die
rondgaan en een grote brand verwachten uit hun lichaam een dodenboek vol
rede en een bouwhuis voor anderen opdat alles de uiterste grens zal krijgen
van vrijheid van overgave van verlossing en dat het niet gek hoeft te
worden maar weegschaal vol voorwoorden en handboek met kracht van
gebedsrol en collectief de liefde van allen en de beleving der stof en tast-
ik ben midvoor centerveur midden voor alles ik in het midden ik voor
alles dat ben ik ik zoals ik ben niet genoeg ik maar midden voor ieder ik wil
ik zijn voor jullie allemaal voor boven midden over jullie zo is ik het kind ik
de gezamenlijke levenspraktijk voor de handen en voeten van het lichaam
het grote vuur zonder genade
| |
| |
ziet het licht zegt het kind
de lamp van het licht zegt het kind
electriciteit, zegt de vader
de moeder lacht en kust het kind
een structuur van pakpapieren paedagogie moet het geschreven worden
denkt alles later door de man die de kans mist en leest
het eigen woord uit de schaduw zich zelf
toen het zag aan de bar vermomd in rode zijde de geisha de meid
die de heren de tong uithing en zoop van ieder en de benen de mond leende
de bek van de beesten alom om te bijten en de hel in het lijf de ogen vol
hemel van de sloot die het zag langs het jaagpad vol wilgen met de alg in
haar lichaam nu en de kwal van de zeewieren drank in ieder gebaar
de verdommenis aan de vette lippen in de ontkenning van kind wat wil je
drinken uit de platte poot van de richel de kerels die staan en de meid
die lacht en de heren de borrels verdrinkt uit de motorische bovenlagen van
reactie met dezelfde verwondering waarmee het de photos keek van
dit is je grootvader en dit de moeder van je moeders moeder en zij naaide
de hele nacht nog zonder machine die waren er niet zie je zo was het toen
| |
| |
ze wist alles en ze zei dank je wel voor die borrel en ze drukte de handen
en keek en wat er gaande was konden de ogen wel vereeuwigen in één
minuut in de voortgang van het darmenleven
de dingen zijn mooier meestal dan de namen, zei de man later
de namen kunnen ze nooit dragen, zei de vrouw
er woont een knaagdier in mij, zei de man
ik wil verbranden, zei de vrouw
mijn schrift is wankel als ik zelf stond aan de mond te lezen
als kind zocht ik het jawoord al
en zijn vrienden zeiden het is goed dat je er bent
mijn éne vriend die aarzelend ging door het lichtvlak der dagen en zei:
zie ik kende mijn vader niet en jij je moeder niet en ik mijn moeder goed
en zij is mij de dierenriem van alle gebeuren maar zij woont ver van mijn huis
wij zien elkaar tweemaal in de week en wij spreken over alles en zelden
over ons zelf maar haar handen zeggen de woorden in de gewone koppen
thee en haar ogen zijn de dekens en dekmantel voor alles wat mij ontbreekt
en waarvoor ik mijn best niet doe volledig te zijn wat zij is in mijn ogen
maar geen moeder die de muur van je lichaam is
of meer het pak ziet en de gaten
en niet de dans en het klankschrift der lippen
de polyrytmiek van de vallende ruimten
het kind dat staat alleen
en is de opbouwen de vernieling en de verkoop van knapheid
en de verbijstering nabij die enkel mening is
| |
| |
tussen de glazen gevels van de aandoeningen verpakt in de vreemde voor-
gevoelens binnen de goed getelde ramen van uitgang en de dans van het
treurende kind op de spitsen van zijn verlaten lachen het vergif van de
ondergaande zon in de sloten
de kristallisatie van later dit dier op zijn hoede
dat zou staan een monument in het land der vruchten
een blad in de hand van de moeder die kijkt
zij zouden zien de ouders
dit zegt de opsomming der namen van Klee
een symboliek van licht in derden
maar later de meisjes liederen zingen uit de bedorven bloem van hun navel
en het zien in de liefde vergist
en ophangt tot materiaal van een werk
uit de eigen hand tegen en vol anderen
zoals het hoort zeggen aan de oppervlakte toegewend van a.s. generalen:
het moeilijkste is niet het doden te leren maar te leren de jongens
wie ze moeten doden en juist die en niet de anderen
niet naar achteren schieten denken de generalen
die zeggen nu de Duitsers en dan de Russen
want ze moeten leren wie ze moeten doodschieten
dat is het moeilijkst van de leiding voor de killing
en daarom is er na oorlog vrede
en buiten de lachende wereld der mensen die de vlag uit de huizen steken
voor de grote sinterklazen die zij vieren
zo is vierendelen van de mens zegt de meester vier paarden spannen aan de
| |
| |
armen en benen der mensen en dan de paarden uit elkaar jagen
de regen tikt tegen de ramen van het kind en het knikt
zij bespringen de bokken der ouderen
bokjespringen over de ruggen van jongens en meisjes
zoals het zich later vleit tegen de vrouwen
en het meisje de blik van haar lichaam zoekt
dat het feest van de verstaanbare huid is
zoals de tante die staat voor het kind en zich wast in een tobbe en volle handen
en huiden ziet en het bewegen der kamers en de wereld van binnen het zeep-
sop de schuim van alles en wat er onder het raadsel vindt van verberging
en waarom en wil en ik zo heet in mijn ogen dat water
de tante zegt het is zo koud
en de mensen op straat in de winkels de tram en de trein
en de grote taboe de hoge vinger heft en de bidpaal opzet en het
klimaat van verweerde hoofden zoals zij staan dreigend in de nacht van de
voorhistories der landschappen begraven van tijd en nauwelijks weten
van de kim vol rode lichten en seinstelsel der behendige streekhanden
die de knoppen draaien en de wil drijven door de winden der woorden in de
zwarte lijven der mensen van de verbijstering bezeten en tot goden geslagen
en bouwend de beelden uit de ruime huid van de woekerende ziekten de
schimmel die ligt op nog oudere beelden van steen met de stift beschreven
uit onverstaanbaar teken in heiligerlee en scheemda en overal is god
wrang op de tang der lippen
| |
| |
nu het de oppervlakten leest en de landen uitlegt onder zijn schromelijke
en de soms huilende ouvrou ver in de tuin onder de bomen
en de bakker de buurman die bakt en roept kom maar spelen
zijn opa is dood, zeggen de jongens
in de huizen spelen de kinderen vader en moeder
de mensen ruimen het huis weer op het overschot van een leven en de
dingen hebben de dood in de stilte van onbruikbaar en zinloos in hun orde
dat waren de klompen en het kind wist en wees er op en zei het woord
wat heilig is staat stil en ongebruikt op aarde
zo worden de lijnen gelegd als de sloot door het land met de ploeg het paard
en de scherpte der blikken
dit is wat er plaatsvindt op aarde een sahara van overleveringen de dolende
ridders op paarden als ezels die de oasen de weg willen wijzen en dichtgooien
en oprapen en boren en putten edelmoedig tot wanhoop van liefde voor
mensen de mensen de eeuwige mensen met de muziek der gegrepenheid en
het roversbestaan de roofbouw op aarde de donder het lichaam vooruit
in de vraag van de hand met de speer geheven tot jacht en verliezende adem
met de dankbaarheid en de vrees dat het kan
het kind gaat verder vol voorgevoel van de man Mussa dat hij later zou lezen
die rijk was en op jacht ging
en zijn zonen zei let op mijn vrouw zij verwacht een kind en op mijn vee
Mussa had zeven zonen en was een rijk man
toen Mussa weerkeerde van de jacht vond hij de stilte
ik hoor geen paard, geen ezel, geen kameel, geen rund, geen schaap, geen
geit en geen van mijn zonen
| |
| |
de rovers hadden allen gedood
Mussa ontstak in grote woede en riep zijn vrouw in verwachting
zij had zich verstopt in een andere kamer
zij was bang en antwoordde niet
Mussa nam in zijn woede zijn lans en stiet door de wand van de kamer
de vrouw schreeuwde en stierf toen Mussa binnenkwam
een magische levensvorm ging het kind voor binnen zijn veld tot het wezen
verweg gelegd door eeuwen van type langzaam ontvouwd werd door wat het
mensenlevenlang uit alle landen der aarde waar de kinderen omgingen in
goed geloof aan de ogen het zien en de oren het horen
van de priester het doen bezeten
door de koningen verhoord tot daden van vuur
tot een zuil van droom in de slaapsteden der ouders
gelegd in de loop der dingen met de open mond van jalal uddin rumi
op de tred der offerschalen met het oog op de handen het offer
tot het zien van de zig-zag gang der wereldbergen
tot het document ter verdeling der schulden
het onbegrepen vaderland in de knikkende knie van de wanhoop
de koningsstoel van brons groen bezeten
het water ‘wij’ stoomt het bloed in de horden
de hemel wordt gestut door een hoofdopgave
de wereldouders zijn plechtig tot schouwspel gezeten
de kinderen worden geslacht uit ieder huwelijk één ten voorbeeld
de moeders bidden het motief van hun leven
de man motiveert met een steenworp de omtrek der akkers
| |
| |
de handeling bouwt een mysterie
het mysterie vraagt een tempel
het drama der kosmos voltrekt zich in grote lijnen tegen de woongebieden
de mensen bidden het tempelfries vol beelden
de broeders overhandigen de kannibalen hun hoofd
dan weigeren de tovermiddelen en schudden de kannibalen nee
de broeders gaan opnieuw gebukt onder hun hoofd
zij gaan over de aarde en steken de erven in brand
in de bossen vluchten de kinderen en spreken vreemde woorden uit
de bomen spreken vreesbevende architectuur
en de kinderen gaan de aarde ondergraven tegen de voetstap der broeders
en het huis van de kinderen
en dan zijn de voeten te groot van de jongen
en voelt het meisje zich lelijk in haar benen
en staan de groten te kijken
en niemand der groten ziet iets
en de kinderen tellen hun jaarringen door de wervelkolom
de ouderen drinken plechtig het glas van verbod leeg
over de straat gaat de auto
en vloo verkoopt manufacturen confectie en beddegoederen
en de bakkers stoken takkebossen
en Moolnkamp rijdt stroo naar reiderland
en 's avonds gaan de kinderen der boeren dansen midden in de week
| |
| |
en 's zaterdags dansen de arbeiders en drinken bier
en de meiden vluchten in de donkere bouwte tegen het stroo met de kerels
in de stallen de beesten te uit en te na worden gedaan
en de klokken van 't toorn sloegen twaalf duistere slagen
en het land ligt stil in de open schede der akkers als een tegenwicht tegen de hemel
waar alles gruwelijk is en groot
en het kind alleen is in zijn kleren en ziet van de duisternis de gebaren
en zich de aap van alles voelt en hoog in de droom een generaal uithangt met
het kromzwaard dat de wereld maait en leeghaalt en opzet de woning zijn
wonen in de woestijnen grote voeten die zijn weg gaan tot bar gesteente
van vallend puin om hem heen en zich opricht en schreeuwt tegen de nacht
van dit leven dat in hem is onbekend en wetend de grote dingen die gaan
door de handen der mensen groen en dik belegen waarin zachte sterren
gesmoord de lijnen laten zien van nooit vermoede wreedheid en de angst
in de keel legt tot appel onverteerbaar en verhaal onbegrijpelijk dik tegen de
dijk van zijn huid dat het water doorlaat en zijn bed doorstroomt en hem
koud legt in wit en de kist doet zien en de zwarte wagen en de nacht vol
geluid gooit hoog boven de huizen vol instorting van dak en aankomst van
gestalten zwart onder het hooi en grijpend met de dodelijke mechanica
van het hoofd morgana uit een vreemd land die de scalp aflegt zo op het
natte laken en zijn gezicht ontstellend in geuren legt de adem beneemt
de ouvrou kwam altijd en zei het lieve woord
zij had een heel leven in haar handen en om haar lippen een huis
dat legde zij over het kind
en het kind zweeg en lachte en sliep
en de ouvrou ging niet dadelijk en keek
| |
| |
zij zag kinderen en het kind de moeder van dit kind
en de oom kwam naderbij en zei kom het slaapt
en de vader verweg ontving een brief waarin stond dat het kind goed groeide
dat het gauw naar school zou gaan en een driewieler had gekregen
hij rijdt er het hele dorp mee door en iedereen kent hem en heeft er plezier aan
de vader las de brief zeventig maal
en het land ligt in zijn geweldige hemel en drijft de ruimte uit
de vader geeft les aan de kinderen
en de ruimte slaat schut en bouwwerk op en een ontzettend binnenleven
en de vader ziet alleen zijn kind getekend
en het binnenleven gaat de geschiedenis na en schudt de mensenhuid
en het getekende kind gaat lopen
de mensenhuid rimpelt onder de adem der ruimte
het lopende kind loopt zijn klas weer uit
de ruimte ligt op de kaart bestorven
de kinderen zagen de kaart door Groningen Hogezand Sappemeer Zuidbroek
en de vader legt de stok met de aanwijzing neer en kijkt uit het raam
door de ruimte er achter gaat een vrouw
de beeldvrouw van zijn handen
zijn hoofd knikt en stelt een leegte voor zijn ogen
door het licht alsof zij nimmer sterven zou
de kinderen zingen automatisch de kaart Wildervank Stadskanaal Ter Apel
ik zal mijn zuster schrijven over mijn kind denkt de vader
zijn hand neemt de aanwijsstok
en hij ziet de opgebroken straat midden in zijn leven
een zoon die de mensen zal spreken
| |
| |
het kind loopt rond op een afstand tegen de wanden van de grot door het
geografisch gegeven van zijn ogen en het gelooft aan de voorstelling en de
gedreven eigenzin bouwt in de nacht een droomschalen wezen dat licht geeft
door de ouvrou heen naar een beeld dat wel kerkraam is en lichtval met
een draaiende wereld en overdag als alles weer doorgaat worden er auto's
gebouwd en bonen geplukt en is er iets met de vrienden dat gevecht geeft en
een stilstand koud in zijn bloed een onbegrijpelijk blind punt dat in zijn
ogen staat als een boor en alles de dood wil doen om het heil van de huid
voor de dramatiek van een gezichtsvlak dat hij zag door dagen en nachten
heen en waarvan niemand weet want zo eigendommelijk ligt het achter zijn
ogen en zonder genade maar met de blote angstvoet geregeld gaat de school
als een Tuareg door zijn woestijn onder de druk van wat open boven hem
is en de tegendruk van heet zand om het wonder het water dat de dimensie
heeft maar nu diep in de grond van de phallische bergen ligt gemijnd
onderdrukt overwezenlijk tot vloeibaar edelsteen verschaald onder het
fatum zo lot zijn woestijn
met niets aan dan zijn kleren
die versteld zijn en netjes en geen woord in het oog van de buren
binnen de zorg der vrouwen vol muurliefde
en het eventuele schoolgaan temidden van de rails met de knikkers tussen
de bielzen waar de tram op rust
zo lopen de kinderen door de steencultures en langs het straatverkeer
in de zonsopgang van verloren woorden uit de nacht
toen het toch duidelijk zag
maar op het bord staan andere dingen en de stem van de juffrouw zegt
schriftelijke bevelen gaan om de woorden staan die aap noot en mies heten
ook in de stem van de juffrouw
| |
| |
glazen mensen hoe het leven zou trillen weet het veel dit kind die kinderen
op de banken gericht binnen een vreemde gisting die nog niet hetzelf is
maar meer landgoed en pels vol ingang van wijde mouwen onzichtbaar vaak
van de juffrouw van halfzijden stof zo tegen het het zwarte bord als zij
tussen de cijfers en woorden de sinterklazen tekent die uit Spanje komen
met de stoomboot zo het kind de metalen hoofdbanden gaan knellen
tot grote gemoedsbeweging en onbegrijpelijk verlangen vol hondsdagen
zodat het wel papier zou willen maken zoals in de hogere klas beschreven
wordt met de kinderhand een lopend schrift de op en de neerhaal zonder
beving van persoonlijkheid maar recht tussen de richel met de kust-
bewaardersogen aan alle kanten die de bezige hand zien
en buiten vliegt de ekster
een beest waarvan het verhaal zegt dat het zilveren theelepels steelt
zo uit de huizen der mensen?
een brandende vloeistof met beeldvorming want de huizen zijn dicht en
een ekster is bang voor een mens
dat zegt de oom die het land de dieren en ook de vogels kent
en de ridder dwaalt met het mengvat dat is een heilige graal waarin
het bloed der jaren de kleuren legt vol regenboog en gesternte
en de spraak van alle mensen en dat de beelden van ver over de aarde geeft
met vreemde namen in onbegrijpelijke taalvorming en trapsgewijs bespoeld
tot vruchtbare huerta tegen de grijnzende tanden der droogte die allom
de landen verdort binnen het woordverbruik dat geen toekomst geeft zonder
de levende tong die ligt boven het strottenhoofd alleen in de warmte der
menselijke mond gevoed door de trant van het meinedig bloed
zoals het vloeit door de mens tegen de regels van de mens
en zoals het kind hoort van de vrouw met schoone wangen maar grijze
haren vanaf haar kindsheid
zo door de witte kalk van boven het krast de tekening die zwart wordt
en tevoorschijn komt met het gelaat van voorwereldlijk dier die de taal
| |
| |
omdraait der volwassenen en tot spookbeeld heft de poot met de klauw
door de helder gewassen lakens die hangen op het rek in een donkere schuur
waar het wit dramatisch bewogen nogmaals gestalte geeft tot de open-
gesperde muil van het monster dat grenzeloos leeft en geen muur teveel is
maar zich verheft plantaardig zeker uit de dichtheid van het zwarte water
zijn vormeloze huid precies geregeld aan een dichtgeknepen kinderoog
later het kleefmiddel voor gasbuizen
en de gekorrelde massa bewegend metaal onder de loupe
de natuurkundige regel binnen het tekenkrijt safe aan de bewegende wand
of de mist die ligt over laagland waaruit de knotwilg komt aandrijven over
water en de daken der boerderijen vol schip zijn en het kind verdrinkt in de
oceanen grijsheid waardoorheen het door alles loopt de verkeerde huizen
in en uit tot de stallen en bedden en onder de buiken der paarden die de
snuivende onrust de troefkaart het hart leggen
zo wordt dan later de snelschrijfkunst uitgevonden
en de mathematische zekerheid
de zedelijke beginselen in de ruwe hand van de ijver
nee de bromjeude bestait nait
toen hij lag in het hooi het gezicht van een neger de lippen rood en
het mes in de mond met de stem van zeven geesten
de ouvrou schudt het hoofd en lacht niet
er bestoan gain geest'n, mien jong en ze magg'n die nait baange moaken
hoe stond de hemelkaart der geboorten?
nu gij ziet het resultaat van mijn mystieke kracht, las het kind
| |
| |
niets dan stof en stenen in de woningen der mensen
met de stille wonderdoeners der kinderogen
en de oude vrouwen later met de verschrompelde borsten in de gouden
een springtouw inspring de boog gaat in
het heilig koord der brahmanen
uitspuit de boog gaat uit
uit de grotbibliotheken van Nepal en Thibet met het menselijk hart de berg
waarin de heilige man woont uit Toda door een vrouw begroet
en de drift in de zang: vogel kom er maar uit
hendrik lacht en zegt het woord
de meester de tovernaar keert zijn hart om tot heilig teken
de moraal krijgt teeltkracht onder de brons der oogharen
flauwe vonken genegenheid welke hem gelijkstellen aan het redeloze vee
en hun armoe draagt alles mede
de ouvrou hoort het woord en zwijgt en lacht zonnewetenschap in het kind
zij zegt wat het kind leest: inboorlingen van de geestenwereld die nooit
in een menselijk lichaam gewoond hebben
het ontziet rotsen noch bergen
wat het raadsel is dit lichaam waarmee het loopt de meester en hij en
de meester die kent en geweten en het kind dat gaat door zijn vlees de ruwe
hand vol mallen ziet draaien binnen het schaamrood van enkele meisjes
die de heuvels der heilige dagen gaan dragen en het oog trekken gewoon
op straat en in het spel van vader en moeder die de weg gaat of all flesh
zoals het later leest dat kind dat de meester verkeerd heeft leren weten en
niet het vergrootglas begrijpt en de zonnestralen die daardoor geuren maken
| |
| |
maar meisjes cijnsbaar aan de kroon
het andere sprookje van de prinses op de erwt
wat er in de erwt zit dat de onrust geeft en in het meisje dat dat overleeft
was de juffrouw ook een meisje en hoe toen?
misschien was ze de hemelkaart vergeten
hoewel de dominee zei dat niemand naakt ging en later wij staan naakt
er is paardehaar, kippeveren, konijnehuid en mensenhaar
maar mensenhaar zit niet overal
bij grote mensen wel, zei de schippersjongen
ik maak een schip dat van mijn vader een turfschip
die zal zinken, zei een boerenzoon
mijn vaders schip zinkt ook niet
ijzeren schepen zinken nóóit, zei ik
hebben ze overal haar, vroeg Hendrik
wel, en ook teer tussen de planken
ijzeren schepen hebben geen haar nodig
heb jij al haar, vroeg de schippersjongen
Hendrik lacht, nee mijn vader
moeders ook, riep de boerenzoon
Dien moeke is dood, zei Hendrik
Hendrik lacht met zijn mond en de ogen half
| |
| |
een schip zonder haar, zegt Hendrik, bouwt Eppo
mââl schip, zêgt 't wicht
scheep'm hebb'm zeil'n geen haar!
dit is een turfschip, zegt Eppo
tussen de benen, denkt Hendrik en zegt, Geeke kom wij gaan naar 't water
't schip is zo klaar, zegt Eppo, wacht even
in Samoa gaat alles anders en zijn de meisjes schepen, las het later
met een mast er op en een zeil
de zwartvoet indiaan met de briesende mustang, schreeuwt de boerenzoon
over het water gebogen staan zij en zien de donkere moeder in hun gezicht
wat is water, zegt iemand
de boerenzoon jaagt de mustang op
| |
| |
de mustang maakte in zijn ogen het beeld van het water en sneed een
het zwarte haar van Hendrik
Eppo liep in het riet en legde over het water een weg en liep met zijn ogen
geen schipper kan zwemmen, zei zijn vader
Geeke liep een weg naar huis
het zwarte water nam een mond aan met de tand van vis die dood staat
in meters modder en de voeten van Hendrik
Hendrik zag een zwaar wonderland en het haar dat de huid bedekt en hij
en het speelde regen in zijn hart en boog om zijn hoofd
dat de wondere dingen ziet
vol avontuur en marmelade de oranje van zondag die de moeder de boterham
legt en de adem die de vader over de tafel van het begin blaast en zijn voeten
zo lood in de schoen van de morgen die de school de deur opent en
tegen het water staan de dijken
en toen zij hem zagen en gaan over het water wandelende zonder een spoor
beving dit hem met schrik
drink mij en ik geef de tekening in het oog der eeuwen
maar Hendrik sloeg de vis en de vis nam water in
de vader van Hendrik sloeg Hendrik op zijn blote billen
Eppo zag dat Hendrik geen haar had waar hij zei dat grote mensen haar hebben
hij had geen haar dacht Eppo
nu komt er een zielenvoorstelling die gaat van het water uit omhoog tot
de reiniging die de voorschriften opleggen
het lijk van een aanbeden opperhoofd
| |
| |
daarachter de vervolgingswaan die de boom de grote voet geeft
de boom gaat groeien binnen het cerimonieel
niemand raakt iets aan dat het oog
de totem taboe geeft besmettelijke ziekte weg
een oud man trekt aan het klokketouw der graduele verzachting
er sterft nog een paard in de mustang
de kar trekt langzaam voort onder een plat van klepels
het dwangverwijt rijdt in het eerste rijtuig
geen kind meer bij het water
zo staan de kinderen gebogen over de moeder van het zwarte water
met het gezicht van een licht uit de bodem de geeuw en het gat
van een voortijd met het beeldende schriftteken van vader
de vader die de zoon draagt in en uit de wereld het gezicht van de moeder
en het gesprek om lepels en vorken
Hendrik gaat voorbij en niemand zegt iets
de wormen der stilte knagen in de zwarte eierschalen der gordijnen
dat is de steenaarden gang in het geheimschrift geheel van dit dorp
dat de steenhouwer de namen grift
en opa de lijkkoetsen bouwde en geld voor het kind
dat is het kind dat later een man opzet tegen de nacht en luistert
wat hij hoort van zich zelf
een straat naar de diepte
de factoren encyclopedisch gerangschikt in de elementen het bloed
tot filiaal generatie verheven van wat leeft in het erfbeeld
de miskweek ziet in allen
| |
| |
de verhoudingen tussen die leven
dat opa de trouwkoetsen bouwde op de glanzende wielen
die later de klompen bewaarde onder het oog van het kind
die de tante eens paste en het kind zei Nee!
zodat de ontroering ging wonen in het oog van de ouvrou
een gewoon menselijke gestalte
maar wie de trap opging naar de zolder zou daar zien hangen het beeld
tegen de balken tussen oud hout zoals het geweest was en onsterfelijk
en verschuivend door de stofdelen gang van de tijd die sleet en verging tussen
de vingers een droogte zo groot en een ruimte vol korrel die de kiem en de
plant behoedde door de begraven weg der voeten
zo zag het later de mensen bidden
zo zag het de vrouwen gaan achter de toren gezamenlijk
met een acte en een vooropleiding vol raadsel
onherkenbaar in het geheel van de dag
steil verheven door de zodenzang der zerken
wat wij weten zeggen de bomen
wij weten de stem en het antwoord
uit de zevenhemel der duisternis
later zei de vrouw tot het kind zal weten zal het spelen en niet weten
de vader leeft tot wat de moeder was
dit is analogie en verbondenheid met die leven en sterven
zij kweekte nog harder de bloemen die zij bracht
een graf is een perk uit de hoop van een bloei
wat er wederom opstaat is niet te zeggen, hoorde het kind
het kind nam zijn vingers en de vingers een stift door de morgen en
het stift drong de kalk der muren in en tekende een gat naar buiten
wat doet het kind, vroegen de buren
| |
| |
dit is de ruimte, zei het kind
morgen ben ik jarig, zei Eppo en ik heb een nieuw schip een turfschip
net als mijn vader het zinkt nooit meer
met een echte baggermolen zoals die ligt tegen de bouwte
met de antenne op het dak mag ik
dit schip zinkt nooit meer, zegt Eppo
volwassen staat het woord te lezen: niet naar het water
kom jongens naar 't water, zegt Eppo
en door de tuinen sluipen de kinderen langs de heggen en sloten met
het kloppende hart in de hand en het haar van Hendrik voor de ogen en
zij laten het schip weer varen en het zinkt niet
jaren later is er de natte straat met surveillerende agenten
ze trekken de wissels om van hel en hemel
ze slaan met hun handen tegen matglas
de jongens ze hebben gedronken in een wachtkamer
en wonen in een hoog graf boven de aarde
de zon schijnt er 's ochtends het eerst en daarna nooit meer
en 's ochtends zijn hun ogen gesloten binnen de kegel der adem
de meiden liggen over de vloer
nog de reflex van de trilling der benen
nog van elkaar en uit zich zelf
het platvorm geeft een schavot weg
hoog in de bomen hangen de knapen met verstijfde tong
om de tong zingen grauwe vogels een doodskleed
het geluid van de oren een systematisch riool
naar de zee, zeggen de jongens
op de schepen die nooit zinken, schreeuwen de vogels
dan valt het schot en vliegen de vogels weg
| |
| |
op de belaste gronden van het hart rusten de schulden diep in de plooi
van de komende dag en geeuwen de vloek de radiohel in het schijnsel
van de middenstaande mensheid met de wanten aan in de winter en het
hoofd geleund tegen hetgeen bevolen wordt en doende de wereld een hemd
aan te doen dat niet past maar de huid bezeert van de teer draaiende aarde
en dit zonder kosmisch inzicht de regel willen leggen en de val van kometen
bevelen binnen brutaal plutoon de jubel en eerverhoon voor de kracht
en het harnas tegen het stromende water de woorden hun mond de goot geven
zo de middenstand die de straten beethoven noemt en de kroeg gouden ridder
en kraanslangen verkoopt in een papiertje
als het vel is gestorven bouwt men er een auto om heen
met blikken jassen en schabloonogen
het knikt god zij met u verrek aan de weg
zonder geld is niet te leven
die geld hebben kunnen niet leven
daardoor heen gaan de kinderen die op hun broek moeten letten
het nee bovenmatig verhersend
die bedorven zijn en de bakker niet groeten
de melk is een schijnsel binnen een beker
de koe woont buiten bij de boeren
boeren zijn mensen die hun handen niet wassen
en in de Beethoven straat ligt het lijk Ludwig
door de tram overreden gestorven aan de voeten van Bleke Bet
de kinderen kijken en zien een dode man
de middenstand zet een cordon op en behoedt het kinderoog
zij zegt: zie een draaiorgel hoe romantisch
| |
| |
een schutting legt het verkeer stil en brengt Ludwig binnen
de mensen staan als broeders tegen de dood
zo zingt de middenstand vol toonkunst
muziek is een gave voor kinderen, lispelen de binnenkamers
de aspasionata klettert tegen de muren
om Ludwig hangt de regen van een verlate apotheek
en dan gaan de opperpriesters van het verloren brood om mensen en
kinderen staan die de rook bezitten en de verblinding tot in de kinder-
spelen en draaien de munten om en om en leggen toreutische kunst
in goud, zilver, brons, ivoor en edelestenen op de drempels der scholen
zij spreken de kosmische termen rommelebossie rommelebossie issidissidou
in de waarschuwende ratel de melaatse komt
in het ontvankelijkheidstijdperk
ze tellen elkaar af binnen de ban van de kring
de gezichten zien iemand anders
rommelebossie rommelebossie issidissidou
tot isis ik tik je de bezwering verlegt
en het heelal wordt beschreven met mathematische taal
jij bent de bok en wij springen
de moeders kijken en keren hun ogen om
wie bespringt en besprongen wordt
Eppo door Eildert en Udo door Geert
tot de knikkers tevoorschijn komen allen tegelijk van alle kinderen
knikkertijd ik zocht een hoepel maar ze liggen waar de hoepel niet is
tussen de tol de hoepel het springtouw
en er worden overal gaten gegraven en met de vlakke hand wegen gelegd
en de knikkers rollen over de wereld
| |
| |
en de vrouwen uit Athene bikkelden op de trappen van het Parthenon
het ronde in de handen en voortgeschoven binnen de blikken
en wordt gewonnen en verloren
rommelebossie rommelebossie issidissidou
de Mephistovraag gaat rond
er wordt een wereld tegen de wereld gebouwd
de vliegers gaan op in weer en wind
de ratel en rommelpot en kipkapkogel
een geweldige pyramidenstad onder de voeten der kinderen
uitgestrekt door de bezwering van de geheven hand
zoals de man later staat in een licht en het mes trekt en keelt wat hij liefheeft
binnen de ring der seconden onder 't toezicht van een geweldige uitstraling
zo zijn Eppo en Albert en Udo
het gespannen gelaat primitief in het wit gelegd van de verticale snede
zo het ritueel van de kogel die de kogel raakt binnen de druk van
de vuurgoden lachen grauw alom en alleen
de beren lopen om en de kinderen graven een gat ter berging
in de extase van het motorisch gestel
binnen de angst van een groot daarbuiten
jij bent hem, schreeuwen de kinderen
dit stelt niets voor het betekent alles
rommelebossie rommelebossie issidissidou
in de vreemde landen van hun namen staan de kinderen
in de vaas non plus ultra
met dit epos humaan in hun handen
tegen de ramen der geborgenheden in de raadselrichting der wegen van het
gruwelijke spel de opveer en daal door de gang van de zwarte man die daar
gaat voor zijn ogen de spiegels in zijn handen het orgel met dagwerkmuziek
| |
| |
door de goten voor de huizen waar het nachtdak woont de man modderman
met de liere door de dorpen der dagen langs de geworpen stenen en de
opstaande palen in het smeer van de weg en het slijten van de handstaande
zwengel de drieëenheid man orgel en hond de modderman met muziek voor
geraniums de zwarte man met de modder muziek die de mest van het lachen
levert vanwege de blindheid die de draaiende arm lengt aan de kletterende
ladders der noten opgericht in het lied:
we have no bananos to day
en dan komt de sinasappelkoopman
dan komt die man later terug met kuikens in dezelfde mand
in het ik en het onbewuste zijn het allemaal hennen
een oosterse prinses in een auto rijdt voor
zij stapt uit en vraagt Menno de weg
Menno stottert en krijgt een zuurtje
Menno zegt de weg aan de prinses
zij is zo oosters en zo hoog wit aan de slapen
Menno kan die nacht niet slapen van weerlicht uit een mensenberg
nog jaren later komt zij terug zegt hij
zij zei tot ziens ik zie je weer
zijn vader had alles voor hem vertaald
ze zou hem een sjaal sturen van bedrukte zijde
de oosterse prinses liep met een lamp in een wonderland, zei Menno
voor en na is zij prachtig geschilderd aan de muur van het donker
dan ligt Menno met Menno in lakens en probeert turks te praten
zij spreekt tot hem van de hoogzedelijke gewoonten der bomen
en waar de kleurstof der wangen gemaakt wordt
nog dertig jaar later leest hij er de samedi-soir op na over het fabuleuse rijk
| |
| |
onder dit portret is er geen teken van leven dat hij niet verstaat
hij is piloot geworden en vliegt twee keer per week over haar land
hij wil er nog eens neer storten en doodvallen
in de koningin van Saba de oosterse vrouw die stopte in Beerta
nog jaren is het zwart voor zijn ogen en ziet hij draaiende molens
maar het eeuwige leven zit in de boeren hoorde hij later
en de regen die de akkers de mantel legt
de akkers worden geploegd tegen de horizontale bui der seizoenen
de man het paard en de ploeg en witte wijven in het donker
de gestalten uit de verse aarde gaan vreemde kleren dragen die de dreiging
leggen en souveniers uitdelen voor een heel leven uit de onzichtbare luidspre-
kers in de geopende mond van de nacht over de hoofdweg en de drie dwars-
straten op ribbesnik en de kolossus ale ale
met de dode vis aan het hoofd
als men terugkomt in zijn geboorteplaats
zo staan daar tegen het handvest der ouders geleund de kinderen tegen
de wereld met de ratel en klos en de plank vol noten in de handen de kogels
in de ogen de meetketting gespannen om het dragend gedrag van de
vader en moeder het voortleven hoog in de draagband hun lichaam
de natie staat te kijken en doet eigen werk
in de paleizen des doods staan de kandelaren opgesteld
over het land rijden de wagens vol koren
boeren mien jong zijn onze vijanden, hoort het kind
de rijken zo gonzen de aarden handen
zonder de boeren is niet te leven zeggen de boeren
het opmeten gaat door en in de volwassenen worden de meetstokken gezet
en de waterpas gelengd en het peil vastgesteld waarin de eer en de ridder
het scherp van hun schot leggen en de trots om over te leven
zij staan als jagers de kinderen aan de kant van zich zelf
later de zelfkant binnen een hangend spoor
| |
| |
zoals het meisje Miena van overal naar de draad loopt te zoeken
en zegt ik ben de naald kwijt en het stuk moet af en omgezoomd
en het stuk is mij de baas en groeit uit me zelf over mezelf heen
en de mensen gaan mijn figuur zien en wat moet ik die ik ben
en de naald en de draad kwijt ben en de draad tot leven zie komen ver
over de lege holte heen tot dat kleed dat de schaam in mijn ogen
legt en de dweil over mijn ouders die niet mogen weten van wie ik
niets mocht weten van wat ik te laat weet
dat hierin nu de vreemde dieren van vroeger moeten gaan opstaan,
en de dokter geen volkstaal meer spreekt
en ieder een rol heeft ingestudeerd
en de angst knikkers op tafel legt vijf stuks die in vier gaten moeten gemikt
er mag geen knikker overblijven
vroeger al kon het niet zei de man in de nachtstraat
alle duiven vlogen me altijd weg
de geselstoeten zijn over het land gegaan en vielen de huizen binnen
er stonden plechtige en majestueuze driemanschappen op binnen de kinderen
zij hieven de handen ter bescherming der ouders
zij sprongen de broeders na in het water en riepen om hulp
een man kwam voorbij soms die zei: mensen luistert
dit land aal dit laand maakte god
en achter de gordijnen stond de jeugd voor ezel te lezen
werd de jeugd bij de bok gedaan
is de pest, zeiden de armen
| |
| |
ze hebben ons huis voor ons gebouwd met rechte luiken, iedere kamer zes
zes planken is genoeg om een doodkist te maken, zei Aukus
moeke Hut schonk koffie voor haar zonen en dochters
voor Albert Jan Reintje en Kier voor Corrie en Betje
in de hut van haar leven de warme ketel van vier koeien
en ze zei ik hoorde hij is nu in Spanje
en hij zei ik zal jullie nooit vergeten want ik bouw van mijn leven een
schildering aan de wand die staat loodrecht op de aarde van mij
die de mens is en rechtopgaat
daarvoor reist het kind door een gruwelijk land waar hem de rauwe
vleesklappen voor het gezicht worden gehouden en de droom levensgroot
gaten boort door de dagen voor de rijgdraad
je taal moet je goed leren, zei de meester, met d en dt
dank zij de ddt konden onze troepen de Jappen omsingelen, las het later
de rijgdraad dat zijn alle voorstellingen door het boorgat en de olie spuit op
uit het diepste der aarde waar het hart der mensen wordt gekookt en
de moeders op wacht staan en later de meisjes zijn
de jongen sprak tot het meisje de plechtigheid hier is een appel
in de nacht kwam zijn moeder de kamer binnen maar droeg het hoofd van een
rode wind en de tong van wit gloeiend ijzer en in de handen lagen de
tafelmessen voor alle kinderen een
onder het bed een dode man rammelend met een ketting
vele gezichten gaan open naast elkaar en schuiven ineen tot masker
dan komt de verdeling der massas binnen een angstwekkende architectuur
de kinderhanden bouwen de dag vol met gekleurde stenen en knippen beelden
uit de krant van abe en soldaten
achterop staat de dienstplicht
voorop van moore een moeder en kind en een organisch leven
en veel verder ziet men de mensen gaan op sandalen
maar de heilige Theresia schreef in zich de innerlijke burcht uit
door een poort van bidden tot de staat der verlichting
| |
| |
misschien moet hij wel ingenieur worden, zei de dominee
hij bouwt al auto's van zijn mecano
ik wil een mallemolen, riep het kind
maar de weg der volmaaktheid is een vrij innerlijk
kijk zei vrouw Klamer ik had een dochter die nu dood is en die is jarig
op dezelfde dag en hier heb je een koekje
dat was een winkel vol verf
en ieder een lekebroeder met een beschilderd hoofd
de handen legden de gesel zacht over de rug van het kind
dat kind is dood en dit kind leeft
uit het kelderluik in de nacht kroop een man op
met een hoofd van zwart haar
ik ben de bezoeking zo zei hij want jij leeft en dat kind is dood
de gereede huisvesting van de Boze
maar de vrouwen strelen de ruggen der kinderen en leren hen rechtopgaan
de broodvruchten worden rondgedragen
en de gewijde geschiedenis van de mensheid begint met een lusthof
de kinderen spelen krijger
er zijn er die in één dag heilig worden
daarna wordt er beeld geworpen en staat Eildert als de biddende jongeling
dan spelen ze vader en moeder
door de tuinen waait de geest van verborgen handelen
de roep van de thuiskomst staat in rode hoofden onbeholpenheid
Juno nam tot zich de biddende jongeling
het gebed werd niet verhoord
hebben jullie weer aardbeien geplukt dat mag niet ze zijn nog niet rijp
je krijgt pijn in je buik
in de nacht schreeuwden de kinderen om hulp
ze hebben aardbeien gegeten en ze zijn nog niet rijp zeiden de ouders
| |
| |
en de kinderen zij buigen over de aarde binnen de voedselketens der stille
steden en in opdrogend water en worden getest op het draagvermogen en
zij willen een enorm rijk bouwen van gekleurd linnen in de randgebieden
van leven griffend de tekenen op de rotsen en wevend van eer en roem met
een middenazies hoofd en de oudheid van syrische vachten op de heilige
plaatsen die zij aftasten binnen de huid van hun vingers van vreemde olifant
gestapeld op de rug van de hemel met lading en inval en majesteit van
grote koningen vol beeldmotief en periodiek en gracieuse vormelijkheid van
bloemen die de miskelk geheven hebben uit de afgrond historie-diep in de
zo de kinderen zien zij elkanders lichaam
harpheilig het slagwerk in
met de vinger de vingers en het vingeren
met het woord de woorden het woordje
de zeepaardenparing van jongens met jongens
en de dubbele wolk woldik tussen alles
als satijn verrijkt met zilverdraad de dracht van de koning
met rode kleren op de huid van Layla en Majnan
in de ogen de devote plaat vol flagellatie
de gedaante verwisselingen van de heilige georg
maar Bosporus, zei veel later de meester betekent: drager van ossen
binnen de bordelen veelheid der ogen
de kinderen terneer op de aarde
zij bidden tot god-weet-wat-en-veel
binnen de boulevards van handdrukken en de inkomende wijn van de ouders
die liggen geknield voor het beeld van zich zelf hun kind
over de zwarte aarde vol tegenspraak
met de versteende gewassen in het wierdraad van willen
| |
| |
zij zouden de heilige kruidkunde
de leer van planten steen en rune zouden zij lezen
zij liggen met de kinderen terneer over de aarde en heffen de lege handen
genadebeelden richten zij op in de nachtval
moeten de kinderen dan waarlijk geslacht worden?
is er geen vrouw genoeg met de zon bekleed om het beest uit de aarde
als godsdienstig manuscript
als een glazuren oorlog vol oostersarchief
of: feestgewaden, omslagdoeken
voorhoofdsbanden, navelknikkers
reukflesjes en voetringen
dat de stichting ligt over de heilige bergen met een leerdicht voor ouders
binnen de ketting der afhankelijkheidsverschijnselen en de voorwaardelijkheid
wij moeten gaan graven afwateringsgootjes, schreeuwen de kinderen
want waarlijk ik schreef brandpunten vol homocentrische bundels het visuele
beeld van het kind in de nacht der gewoonten zoals het zegt:
daar staat de vogel die het ziet en in zijn krachtveld staat
en zegt in de nacht uit het bed gelopen:
vader ik ben de lijmpot kwijt en waar zijn de letters
en de vader breekt het boloppervlak van zijn ogen die zien de dag in het bed
van het kind en het de lijmpot geeft maar niet de letters die de dieven der
duisternis hebben gehaald om tot wraakbeeld te smeden voor later in de
| |
| |
lichtsterkte van de rechtlijnige voortplanting en de grillige invalshoek van
en later wordt dit kind verplant en vindt de letters terug
het zet ze op de geladen bal van zijn hand
aangeraakt in zijn oppervlak door de magische sobri die zegt:
bouw uit de letters een wereld
het kind stak de meester een pen in zijn stoel
de ouvrou schudde haar hoofd
de buren spraken over de balie het kinderschavot dat staat in het recht
dat heeft zijn beloop van voeten vertrapt met bloed bespoten tot beeld van
afgod voor de angst en het kookpunt der kookpotten regelt waarin het kind
de kinderen de mooisten ter wereld worden geslacht voor het doelloos
oog van allen die de oren gestopt met justitie de glazen doofheid verlenen
tegen de slachtvelden magneet van de doode kinderen die niet op mogen staan
die daar liggen in het geladen punt van hun hart en de hoofdwet
en manolete staat op jaren later van de stier en buigt zijn hoofd
en in hem spreekt de stem:
ik heb een mens gered het zand der dingen die door de handen gaan
ligt in korrel tussen de vingers
in astronomische grootheid verrijst uit het kind de mens in de doorbuigende
dagen van dit leven onder de kritische druk der meesters in de kringloop
der nuttige werkingen de processen der openbare lichamen en de kracht der
schifting neemt kleur aan in de lach en het leed van het kind
de vader die wachtte al jaren
en de moeder die niet wist wat zij kreeg
en het kind dat zei: ik maak een bioskoop van een kist en een wekker
| |
| |
dat is een voorwereld waarin de ouders het hoofd buigen tot de trillingsbron
en het hoofd schudden van ja en nee
maar twee maal twee blijft vier
dat is geleerd en geschreven de wet
het kind kijkt op en vraagt drie klosjes
het kind spreekt het woord: lens
er wordt een ster ingeschakeld en een arbeidsfactor
het kind is wind onder het oog der ouderen
eerst je frans dan spelen en om vijf uur thuis
en binnen het huiswerk ziet het kind een zeemansverschijnsel en een gelijk-
richter en wandelt alleen door de donkere ruimten der stof naar een nacht
het nadert door de zwarte droomschacht der gewoonten tot het
de afstanden staan langs de weg en meten zekerheden
de maat van de mens in het land is moeilijk, zei het kind, later de man met
de geopende hand tot de kreet van gemeenzaam omdat een vlak land
hem het gelaat tot het einde opensloeg en trek op het lichaam verkreeg
het hart hangt over de kinderen, zei de moeder
en het kind schreeuwde in de nacht een hooglied vol onderwereld naar
een liefde die op de drempel bleef staan van het zichtbare licht binnen
de ring van de eerbied voor ouders om de ringdijk der stad van zijn ogen
want de kinderen zullen hun ogen in hun handen nemen en opstaan
tegen hun ouders en zij zullen beter weten en de ogen vergooien
op de plaats van het witte blindvlak
| |
| |
men zal elkaar in het hart vervloeken door de liefde heen
met geknede aarde de mond stoppen tot het ijdele woord
de lippen wijdopen prestige
de fouten zullen een muur in de uitspraak bouwen
zij zullen elkaar niet verstaan
binnen de angst van zich zelf
dat is het toonbeeld der aarden gang met de ploegscharen
traagheid op stenen eenzaamheid
zoals het staat dat de moeder weent om de weg van het kind
voor de warme huid onder de adem goedertieren
gij zult alles afleggen hetgeen u bezit
binnen de zwaartekracht en de genade
want het geloof in het bestaan van de ander als zodanig is liefde,
of de verworpenheid van buitenaf
en dat er vagebonden en hoeren zijn met minder eigenliefde dan een heilige
dan de heilige ouders met de handen vol kinderbezit geknepen tot het
klein behoud van hun kracht in andere huid binnen de stem van het eigen
bloed tot het drama van de huiselijke kring
alles in het klein en het veilig
maar dan komt de ramshoorn drift die de regels doorboort en het staat
op soms in een kind dat de maat van de mens door hem gemeten zal worden
over het gehele leven op aarde binnen de speerworp der eigenheid
over de keukenlandkaarten heen door de muren der ouderliefde
tot een groot verstijven en schrikken stolt in de harde hand van zijn wil
en in vreemde formules vol emigratie
| |
| |
dove moeders liggen hun kinderen te liplezen
in de vage noties van voorouderlijke landschappen
zeven ogen inspectie doen de ronde
een moeder houdt het mooiste kind van de wereld
dat ze eens van ons waren zeggen de ouders terwijl de kinderen gaan
in pak van staat en tijd met de stoplappen gevuld van de angst
en de portretten en het inktvissengedrag der muren dat ze volwassen
worden en niet weten, zei een vader
dat ze over het hoofd van zich zelf en hun ouders groeien
de krukken der registratie beven in hun zorgelijke ogen
de moeder houdt het mooiste kind van de wereld tegen de ramen
de ouders voeden samen het kind op en trekken hun kleren uit en leggen
een vloer voor zijn voeten door alle gangen des levens en winden
de klokken van weerzien op
hierna verbranden zij de heilige boeken
waarin stond dat de koningen en koninginnen de oermoeders der
volkeren waren vroeger in het tijdperk van mensen toen de dieren
en planten de stem nog bezaten en zij hoog gelegen de daad deden
de ouders de oerouders der goden op pyramiden toppen vol lectuur
en overzicht ter vermenigvuldiging der kinderen
de ouders kijken in de spiegel
zij kopen lectuur over de groei der planten en katten
in de nek van het kind staat niets te lezen
zij stallen de bloemen uit in de borders
in hun straffende hand staat de wenende ziel
het kind heeft de kat vermoord
de ouders spreken vreemde woorden uit het water diep van de psyche
de witte kinderen lopen rond met zwarte verbeeldingen
| |
| |
in de scholen zingen de meesters en verklaren de wereldbol
in de passiemuzieken krijgt het dode woord een leven
het kind moet nog noten leren lezen, zei een moeder, maar het speelt
wel het is natuurlijk nog niet zo van zo als het zou moeten zijn maar
het speelt zonder de noten te kennen
op school leert de juffrouw de meisjes de kruissteek
in de hoofden der jongens vormen de meisjes een olifant met een koning
een schildpad loopt voorbij dragend de zeven werelden
daar bij die duitse deur staan geliefden en zeggen het lachwoord
de hofsteden handen verrichten graafwerk naar een vuurkorf vol weten
in de kemenades van oude kastelen zitten meisjes te spinnen
de slotvrouwe komt binnen met de rookhoenders van haar ogen en
haar handen vol koppelkoren
in dier voege dat gezegd en geschreven staat dat de kinderen in gruwzame
groei tot eigenheid hun ouders het hart uit het lichaam eten nadat zij
het op hun handen gelegd hebben en gewogen en tegen het licht gehouden
en gestreeld en gekust en doorboord met de pijl der geboortestanden
tot een waag- en munthuis voor de weerspannige beet der tanden
en op de plaats van het hart van de moeder groeit een groot water
op de plaats van het vaderhart staat een koker op en daarin een werpspies
nu wordt er gesproken in taalverlies voor de mythe van het verstand
een jongen van zeventien jaar wordt op schoot genomen door de moeder
de moeder streelt en de vader telt bomen
een beroepsstand wordt opgericht en besproken
gevleugelde dieren ruisen een verzetsgedicht in het kinderoor
ik wil niets worden herhaalt het kind binnen het lied na drie jaar
die wat worden werden allen iets anders
die wat zijn hebben de jankende hond van slaaf gelegd in hun handen
| |
| |
de krukken der ouderlijke registratie beven
dat is meer een gedicht zeggen de ouders en gaat voorbij
zij kopen was en stoppen de oren dicht
maar zebra is boenwas voor de vloeren om het glijden te bevorderen
de loonschaal staat in dubio
het kind fietst door een hem vreemde ruimte het bos dat het kent
daardoor heen een rood mutsje
daaronder een rond hoofd met ogen
geen der attributen spreekt
het gaat tegen de leerplicht
het verhaal gaat dat een ridder wijsgeer werd
Ramon Lull van Majorca was een ridder en hield de verbeeldingshand van
een mooie vrouw en legde in eenzaamheid van de vlucht zijn harnas af
toen hun ogen zagen hun ogen binnen de architectuur van de nacht in het
je hoofd draagt bosvruchten uit de wangen in mijn hongersnood
de palissaden van je borsten
de vrouw verloor het licht in haar ogen en het wit werd zwart
zij ontblootte haar borsten
deze linker, zei zij, aarzelend, was ziek en is er niet meer
Ramon Lull schoot in zijn hart een leenman neer en zag een open plek
wooncultuur in onzalige bossen las hij op een schutting
hij nam de borst die er niet meer was uit zijn ogen en spreidde haar uit
zijn hand en wreef haar over een gladde steen tot doorzichtige kapel en
knielde in deze kapel en bad drie vloeken om tot een oermoeder en een beeld
en plaatste dit beeld hoog op een altaar en zette de kaarsen van zijn ogen
| |
| |
in de spijkers der kandelaren en stak zijn ogen aan in de ontstane nevels van
het oogwater ging hij zitten en beeldde de ene borst van zijn leven
de mooiste vrouw van de wereld
ik ben een kind in uw omkleding sprak hij door de huid van dit huis
de vrouw werd jaren later gevonden met een wondermolen in haar hand
zittend op de rots der verwering en de wondermolen speelde een lied in de
linkerkant van haar lichaam tot een grote borst uit de noten zwol
dat was het huis van Ramon op Majorca en hij zag het licht
en de bevolkingen hieven de cognachanden hoog tegen de hemel en lieten
hun lichamen gaan in een feeststoet te water tot een groene kathedraal om
hen stond met een gouden altaar en daarop het rokende lichaam van de vrouw
Conchita die geofferd werd in het glazenhuis van haar ziende ogen
de dochter Conchita en de zoon Ramon
arabische nachten op de hondsrug der liefde
de kinderen lezen met hun huid als de ouders zeggen twee en twee is vier
zij zeggen dat is uit de rug van het zijn gesneden
als de mensen slapen en het kind waakt over het licht van het water
hij vormt zijn mond tot sacrale staat en leest met magie in zijn stem:
waar de kronen der bomen de hemel beroeren begint het te regenen
in de woestijnen paedagogie schilt men de lente
maar Theresias ziel telt met de blinde ogen aan zijn vingers de nerven
dat twee maal twee vier is brult de wereld
dat dat zo is is omdat de mens sterven moet
maar de kinderen schreeuwden vijf vijf vijf!!!
de Subachen slaan de trommels der mensenschedels met de gedroogde
mensenhand en de klank draagt ver en is stil
| |
| |
kijk, zegt de vader, het is alles goed bedoeld en het zou als jij en niet zo als
wij maar jij zelf dit ook zag wat er gedaan en gewild wordt want de wereld
vraagt toch en jij zou ook als je 't zag en wij zijn ouder zie je dus zou je
moeten maar beter als je 't zelf ook wilde dat je wat werd waaraan wij plezier
en jij zelf ook want het gaat om jou, maar de wereld en wat je zegt is
waar maar niemand gelooft het en je kunt beter al is het waar wat er
gevraagd wordt is ook weer niet zo veel dat je met je verstand kunt natellen
en dan is er ook iets voor je te tellen later want tegen alles en iedereen
in is ongelukkig en niet vol te houden je zult toch als je niet ziet wat wij zien
later veel later zeggen dat het allemaal goed bedoeld was en wij wel wisten
je ouders die het goed menen al lijkt het ook jou toe nu dat je gelijk hebt
maar onzin want de wereld de samenleving en de dokter toch die moet iedere
dag weer en wat dacht je zo'n man wil ook wel eens maar hij moet en de
arbeiders in de hete fabrieken en wat je voor hebt bij die mensen en die op
zee zijn en verweg en geen tehuis hebben en wij er nu nog maar later
moet je alleen misschien en als je nu je hoofd in de nek gooit je bent er
niet minder om natuurlijk maar het zou als het kon zo mooi zijn die weg
die niet moeilijk is en gelukkig maakt ook wel gelukkig want wat jij ziet
is het grote dat mooi is maar onmogelijk op de wereld want de wereld
wil het niet en ook je moeder zou dat ook zij heeft het niet gemakkelijk
zo geen jongens gewend en streng opgevoed ea ze wil het goede zoals
ik voor jou en natuurlijk mag je na je werk als je klaar bent alles maar
eerst slagen want de diplomas worden gevraagd steeds weer het is
misschien onzin in jouw ogen maar de diplomas...
en de zoon zwijgt de verbeeldingshand door de ruimte
de verbeeldingshand slaat op de schedels der wereld met doodsbeenderen
omdat de mens sterven wil is twee en twee vier
omdat de mens onsterfelijk is is twee en twee vijf
omdat we 't goed menen eet je wortels want wortels zijn gezond
omdat we geen wortels lusten schreeuwen de kinderen zijn we niet dankbaar
| |
| |
kijk zei de vader het zou als je...
als je de slaaf van de wereld en zijn buurman wil zijn, schreeuwt het kind
theresias ziel ging heen als een witte maan
later met de vriend op de fiets in de nacht van witte mist
en zeker soldaat worden en mest voor wie?
en God zegent de wapens met hoge hoed
en de kinderen gaten graven in de grond
maar Jezus was geen mens en wij zijn onvolmaakt en de wereld is zoals zij is
en de slaaf van de buurman en minister die het ook niet weten maar
je moet vooruit wat zou er als iedereen dit zei en zo dacht wat zou er van
terecht komen en er was altijd al oorlog en je moet niet zo denken dat maakt
ongelukkig en wij je ouders wij willen dat je gelukkig bent
en voor het oog van de vader een rechte weg beplant met de engelen
van zijn handen en zijn vrouws handen en zijn vaders handen en zijn moeders
handen en zijn grootvaders handen en zijn grootmoeders wuivende handen
die dag zeggen en knikken en hem het hart op de tong leggen en de goedheid
uitzeggen en zijn maatregelen prijzen en het zicht op de bergen van goud
en geluk aan het eind van de rechte weg en achter de handen woont
de witte handen en de zwarte angst
ook van toen zij kinderen
alle mensen waren kinderen
en de dieren dan, vraagt het kind de vader
de dieren kunnen niet praten, zegt de vader
en het gevoel van de dieren dan
de dieren hebben geen gevoel en als ze 't hebben kunnen ze 't niet zeggen
en de vrienden lopen zwijgend over de lijken van voorouders in de witte
gebaren der mist en ruiken de mest van de boerderijen
en zij zeggen zij weten niet dat ze leven ze ruiken het leven niet die daar
gaan over de weg iedere ochtend om acht uur en sloven en slaven voor
| |
| |
bazen opper- en onderbazen en de rijken en de macht van hun hand is
de volgzaamheid voor het gevulde buffet en het dressoir om in te leven
voor ieder een pak en als 't kan gevoerd van binnen met jute bankpapier en
een platgeslagen voortdurend jammerend hart over wat er had kunnen
gebeuren als en wat er gebeurd is omdat en dat de kinderen nu de dienst in
zijn en niet eens in het eigen land en dat de wereld steeds kleiner wordt
en de treinen steeds harder rijden de verbindingen brengen de boer in de
stad meneer en en de steden vreten het land en de koeien nemen een
overstap en gaan lijn één de muil der onwezenlijkheid in
toen ik nog in Groningen was was er de ruimte om een boerderij een open-
geslagen veld en daarin stond onder de hemel het koren geen eikenhakhout en
een vreemde spraak over het zand
in de test van het vlees staan wij raadsel
en de vrienden zij zeiden de sirocco vol droge wraak uit over het systeem
en bouwden in hun harten met handen chamsim een oorlogsbodem
voor de vernietiging der wereld
de vernietiging der ouders en het omhalen der muren
om het parasitologisch verschijnsel te wurgen
een trog vol bloed en daarboven de glimlach der wijzen
de dokter die de pols voelt
de violen de violering die de meisjes bespelen
en een mooi geluid in de keel leggen
de kinderen zij zijn verschrikkelijk
de kinderwereld zeggen de ouders is een bloeiende bloem van fantasie
de wereld der kinderen hangt vol rook
en in de puberteit hakt het kind met het bijltje
wanneer de dagen over de horizon gaan liggen in de kraag van
| |
| |
de mensen gaan nog hun gang
wij zien het onweer en het is in ons bloed
wij zwaaien de voorhistorische bijlen vol mooie tekening
zij zeggen de kinderen zij zijn gek
zij zegt later het kind met zijn hand op de stenen en het gracht water
zij weten niet wat zij doen
zij willen niet weten wat zij doen
zij willen doen en niet weten
want in het weten woont de kannibaal met het mes die de schedels licht
en als de schedels gelicht zijn houden zij ons de draden der daad voor
onze daden zeggen de mensen hebben alleen een uiterlijk
in de nacht ligt het hoofd op een kussen
op het kussen slaapt ons hoofd
onder het kussen ligt het mes
wij kunnen niet slapen zeggen de mensen
want in de mensen woont de kannibalen wraak en in hun ogen huist
het huis vol rook en door de rook kunnen wij niet zien en deze wereld
is zo dat een mens de ogen sluit
dat de draden der daden de spiegels geeft
hier is het gehoorscentrum om te horen
hier het gezichtscentrum om te zien
oren en ogen zijn uiterlijk
| |
| |
ik zou wel een kind willen
de man begon een tocht uit het bloed naar het einde van zijn hoofd
een kind is gezelschap voor eeuwig
de man zag in het hoofdeind een wezen van beweging dat liep uit de hand
als je het kind hebt is het kind zei de man
een kind dat is zei de man is van zich zelf en niet van jou
want als het kind zijn eerste adem haalt is het losgesneden en alleen
in de wereld en het weet dat door de duisternis der eerste blindheid en het
komt boven in woorden veel later en als het woord geen klank meer heeft
grijpt het terug naar het eerste mes dat hem lossneedt dat is zei een vrouw
en de geslachten geven elkander de navelstreng door en de weg van
het bloed stroomt door zegt het kind in het kinderspel de hand pakkend
het bloed stroomt door en grijp jij waar ik niet bij kan
zij dansen in de warme navel van de aarde en kennen de oorsprong en
dat wil zeggen: steeds opnieuw uit de navel der aarde
wie geeft de ervaring door?
en wie de ervaring uit Midden-Afrika en wie uit Thibet
en wie leest de lippen in Lhasa
wie verjagen de vissen en vissers
wie bereiden paddestoelen uit lucht
| |
| |
en wie bouwt uit de hutten van ijs de rendierlaars en het walvistraan?
en wie hebben de Indianen vermoord in twee jaar twee honderd duizend
en wie vindt het scheerapparaat dat het snelst de mens van de huid
de ouders van lieve kinderen, een lieve man van een lieve vrouw
hij heeft hart voor zijn werk
zijn gezin is een mooi gezin
en zijn vrouw lost de denksport op binnen het uur
die kinderen kennen hun vader
hun vader geeft de ervaring door
de kinderen proberen het scheerapparaat en scheren de hoofden der
zo is de ontaarding der kinderen
de ouders nemen de haren der buren en kammen die uit het hoofd en
leggen ze op tafel en maken een minder fraai vlechtwerk
het kind hoort de stem van het kale hoofd en neemt de egelstand aan
daarin de namen die niet deugen zoals ieder weet
wie niet weet van de ander is niet gelukkig met zich zelf
de ouders staan stil en zien het kind
in het tuinhuis zit een kind van de nacht
in de nacht worstelt het ouderschap met een kindheid
het kind vreet de moeder, denkt de vader
dat is onnatuurlijk want de vrouw vreet de man, hoort het kind later
maar de aarde draagt in vreemde nachten een baard en boven de baard
is de navel een grote zwarte mond en de tanden de schichten en de huig een
slurf en de ademhaling legt de vingers om de hals van ouders en kinderen
en de aarde vreet een boze man met zilveren haar het kerstmannetje
van overal op de dag dat het past
| |
| |
zo staat aan de wand der verbeelding een verschrikking
en de verschrikking vreet het leven
en het leven wordt vet en glimlacht
in de daad staat de hand stil en valt af
de aarde schudt en verwijdert een stad
de afgevallen hand zaait zich uit en vermenigvuldigt zich
de handen komen op en gaan hun technische gang
tegen de kadmeia en vóór het orakel
en Theresias liep blind rond en legde het raadsel uit
kosmisch bewogen is het verhaal van ouders en kinderen
de bloedschande begon in het redelijke woord
en het woord was niet meer
het woord had de angst uitgetrokken
en de kinderen noemden grote namen en namen de boeken der ondersteuning
ter hand en lazen dat er verkeerd geleefd wordt op aarde
de gekruisigden, de vermoorden, de stillen, de waanzinnigen
in de ogen der kinderen stond het ontleedmes en een botanische tuin
zij hingen de trommels om en verzamelden onkruid
zij trokken vloekend het veld in
zij bouwden een eenzaam huis midden in het verkeer
zij veroordeelden alle meelopers ter dood
de wereld werd ledig en de huizen stortten in
de bevolking vluchtte voor de wraak der kinderen
het vloeide langs een omweg terug
in de verkeerstoren huisde een waanzinnige
de waanzin heeft haar eigen huis, zeiden de mensen
| |
| |
zij keerden huiswaarts en liepen weer mee
om de verkeerstoren bouwden zij een plein
op zondag bezichtigen zij de waanzinnige
die riepen zij uit tot martelaar van hun stad
alleen de kinderen zien in de dorre handen bewegen het kinderboek der wijzen
er ontstaat een vreemd landschap en een mistral om de ouders
de kinderen verzamelen zich
op een dag staat de verkeerstoren in brand
en wie regelt nu het verkeer roepen de ouders
zij verdrijven de kinderen en bouwen op de plaats van de verkeerstoren
het beeld verklaren zij heilig
de waanzinnige loopt met de kinderen een gang over de wereld
hij leert de ontaarding van de mens en oppert het verhemelen
maar de bewoners der steden plaatsen een kurkenklok in het beeld op het
plein dat de tijd wijst en slaat
de kinderen bestormen hun eigen gehemelte
de waanzinnige treedt terug en bouwt zich een hol onder de aarde
op een dag scheurt de aardkost
de stad, het plein, het beeld, de kurkenklok en de menigte worden verzwolgen
zo brandt soms op en leeg een huis van ouders en kinderen en allen dood
en tegen de dood is veel gebouwd
en de dood bouwt veel in het leven
maar in een perfect georganiseerd verkeerssysteem zijn ongelukken
onmogelijk, zeggen de mensen
maar de stof is een golf, roept wanhopig een fysicus
de verschrikking is dat alles iets anders is
| |
| |
en plotseling gaat de mens in een veld van wijze cultivaties en verzorgt
de afwatering ondergronds en bouwt op het systeem van palen en buizen
de hand van erbarmen legt dan een scherm om het zicht over alles en
binnen het scherm woont het geluk en wordt bewaard
en Jan harkt de tuin en hakt het hout en spreekt met zijn vader en moeder
en zij lachen een aardappelveld en een goed werk in hun ogen
een vrouw staat onder de bomen te wachten
Jan kust de vrouwen neemt haar mee naar zijn vader en moeder
de vader en moeder kijken en knikken binnen de woorden
een vrouw van hetzelfde bloed
zij geven elkaar de hand en het bloed spreekt een heilige taal door de ogen
Jan en zijn vrouw keren terug tot de boom
onder de boom bouwen zij een huis
in het huis begint het leven
om het leven en het huis staat het scherm de schelp
zo wonen Jan en zijn vrouw
in de grote overeenkomsten tussen de mens en de warme aarde
en de regen er boven en het licht van de zon
een stad zegt Jan is zo slim van steen zo steen zegt Jan
en ik ben een gelukkig mens en zijn vrouw knikt
en het kind speelt onder de boom
't is wel dat de vrouw van Gerrit door de zolder viel en haar rug brak
en Grietje van vijftien een kind kreeg en geen kerel
en Hendrik 't fabriek uitliep zonder handen
maar de boeren vieren de bruiloft met veel familie en buren en land
vrouw Braamer vecht met haar tweede man om de kinderen
en vrouw Deuder slaapt met een ander
haar dochter is niet beter
| |
| |
wat ook niet kan zegt tussen lippen en hart de tong
zo speelde het kind onder de tienduizenden met Jan Hendrik en Hendrik Jan
en fietste de paden bos en was onder de mensen en kende ieder en ieder hem
in de roddel het netwerk van jacht en positie van jacht op banen en hazen
en 't werk en was hemelbewogen en prometheus gebonden binnen het
brokkelend zicht van hakhouten hoofden en verkaveld land
de detaillisten en ouden van dagen gingen hun gang
en hij las de heilige boeken en vloekte met zijn vriend en bouwde fantasmen
over de schering en inslag van wevers en spinners en de donder der fabrieken
en de zware erbarmen armen der schoorstenen tegen de hemel
de lucht ziet zwart van de rook
de bomen vergeten te ademen
Oons Gerard is helemaal doof van de ratel textiel binnen de muren der hitte
de stoom van het zweet de kolen het hart en het bloed dat zwart
op 't schutterveld op 't lansink de bleekerij in 't stomen en verven en 't
machinale gekerm van ijzer en staal tot de draad is het kleed van een ander
maar de kinderen hangen de fret uit binnen de holen hei der konijnen
binnen de gemoedelijke das van de werkende afgunst van ieder op ieder
maar ook wel verzorgd door de vader en moeder van de moeder de nieuwe
die het ijzer met handen braken en de verfrol herstelden en Jannink
Scholten en van Heek en van 't zelfde
en Ainsworth staat stijf in het glas van de ogen van ouden van dagen
maar feudaal nog gebonden aan de ring van de hand van de heer van de
villa van het wonen der rijken de neo de ridders in auto's met kinderen
de rijken op lijsten en lokalen gesticht voor het werkende volk
aan de hand en binnen de ring en onder de boomgrens
| |
| |
joa ool Jantje van Heek leep nog op klomp'm deur d'n fabriek en kende
Gerard en Wullem en Gerda en Lientje en de kinderen en kindskinderen
en wie er de dood was gegaan
en de kinderen joegen de vogels op en namen de buks en schoten de dieren
een ree wordt geraakt soms en gekookt in jenever
en een bruiloft is een bruiloft en van een bruiloft komt een bruiloft
voor de meester der kinderen is het altijd feest
en om de dorpen de es wordt geleefd en gestorven
soms neemt de boer in het hooi zijn wijf
soms de arbeider het wijf van de boer
soms het wijf van de arbeider de man van een ander
ook wonen er Rotterdammers die de taal niet machtig zijn
en daartussen en over en onder de details van middenstand die de feesten
verzorgen maar moeilijk vieren
door de druk verhoogt boven zich zelf dee 't hoog hef lot het deep hang'n
het kind onder de tienduizenden las de heilige boeken en vloekte met
over de heide naderden donker de bossen ten teken dat de mist uit de
beken zou rijzen tot bovengronds monster dat zou vreten de daden de kleine
der mensen die in het hoes het los hoes en de hoes van de angst
ze branden wel paasvuren daartegen en schilderen de hemel en hebben
het kerkhof omzoomd met zwarte cypressen maar de zucht van de dood
vreet van de welvaart materie het nuttig effect
dit is de strot van het land feudaal gekeeld door de kavel
de boeren kopen en wonen breed van plek tot plek
over de boeren schrijven de schrijvers boerenromans
| |
| |
het kind der tienduizenden ziet alle boeren en tussen de boeren de buren
en de buurtschap en over de buurschap de hand van de goederen het land
en de Here preekte voor de heer hier: wees nederig behulpzaam en berust
in 't gemis van wat armen en benen en de luxe is onwelgevallig
en Hein schreeuwt een scheur door de muren en het verkavelde leven
en staat rood in zijn oog en rood in de vlag van zijn hand
sikkel en hamer verdomme en de brand in alles wat rijdt
en dit door ieder die werkt in het dorp op de landen de es en de fabrieken
de kerk en de villas de heilig bezaaid met het ik dat ik het ik niet alleen
maar allen de buurtschap zal leven met roet aan de muur van de hemel geschreven
de opstand verdomme de opstand
en het kind der tienduizenden voerde een paard met zich mee
en het paard was gegeven om te vernietigen ten derde dele
een nieuw paasvuur een nieuwe ritus een nieuw gebed
nu heeft ieder een dressoir
nee zei Pedro in Guadalajara en in Trugillo ook en op de
La Mancha die honger hebben we allemaal maar tussen de honger
de vrijheid is wat honger waard, zei Pedro
maar hier heeft ieder een dressoir
en op de societeit der fabrikanten begint de kunst om acht uur en draagt
het oor en het oog een hooge hoed
in de materie der provincie met het kleingoed omhoog
door de provincien van dit land
deze lage landen door alle provincien der kunstgebitten
wie werd er waarlijk gebeten?
| |
| |
de paasvuren branden nog en de burgers brengen het hout omdat de gewoonte
dat oude zo aardig is en mooi om in leven te houden
maar de boeren hebben combines en doen alles tegelijk
en de heren betrekken de flats en zien in een verloren geldridderschap
zij kennen hun arbeiders niet meer en zijn gerationaliseerd met de cijfer
de status nv en de statistiek
en de klompen zijn een oud gebruik
en het oude gebruik is het museum zo mooi van toen
en allen hebben grote dressoirs in de huizen zo slim van steen
het netwerk gaat door en trekt de draden aan en de spin spint door huizen
harten land en fabrieken een vreemd lied van bloed onder de opstaande
nagel protest van instink ons in godsnaam o god van de aarde het
lichaam de hemel binnen het huis als het kan zonder geld uit te geven en met
ere voor 't oog als het kan zonder betalen en zonder transfusie
want het geld het geld dat geldt
en in de buurtschap geborgen van zij is dood en nu ik hem de thee ik hem de
sokken de buurvrouw en hij ons de hulp weer met maaien en zij is alleen
en nu ik haar gezelschap en samen de tijd door en op het graf bij dag en
bij nacht de bloemen en harken het perk bij de cypressen en soms ook de
nachtegaal die onromantische boeren die de dag met het licht beginnen en
de nacht met het bed verdrijven en de hand tot het handvat meten en het oog
langs de vore het schrikdraad leggen en de koeien Marietje en Lena en
Betje de namen verlenen als waren het mensen en de mensen het dier voor
de blik houden in paren en baren de zwijg uithangen dat het groot is maar
niet onder woorden en de band practisch het touw van de dag moet houden
en met paard en ploeg en melk op het land in de grond moet staan
het uitzicht is niet groot hier over de akker, zei een boer uit het noorden
het is buren familie en familie van buren
er hangen gordijnen over het land
| |
| |
het leven op aarde van de bedeling, schreeuwt Hein
hij schrijft een mooi wraakwoord in het zand en past op de auto's
het kind der tienduizenden ging uit en hield het wraakwoord hoog
en de ouders lagen gebogen in de nacht tot elkander van verdriet over het
kind dat het andere wilde
dat het niet zag wat zij zagen
dat zij niet willen zien wat ik zie, dacht het kind, de jongen en gooide met
stenen en was gast in villas en hoorde muziek en las de heilige boeken en
hield van waanzinnigen en zwierf bij de boeren en hoorde de roddel zo
midden in de stand en zag de standen der zon en veroordeelde de leerplicht
binnen het systeem van de loze woorden en achtte de zinsbouw niet
maar wel de zin en werd in- en uitgedaan door de waan der ouden zoals zij
zijn nog altijd nu meer vermoeid maar alles te weten en zo voor het doel dat
onder de vingers ligt met het angstoog
bestuurd door een bericht van gene zijde
jenseits von gut und böse, schreeuwde het kind met de handen geheven
maar Enneler wachtte des ochtends in een mooi kleed
zij droeg een hoog hoofd met een teken
de jongen de blik er door heen
zijn blik stuitte en was verblind
en bovennatuurlijk sprak Plato de waarheid dacht de leeraar
maar de waarheid zo dacht de jongen lag bezijden de woorden en het
de jongen bedacht een geseling voor de huid waaruit het hart zou opstaan
maar de huid was hard en dik en rhinoceros
later zei de jongen harkte ik de tuin en ik sprak niet meer in jaren en nog
later harkte spelend zijn dochter de tuin met veel woorden
schrijfzucht overviel hem al zwijgend
en Enneler woont in een lelieveld
en een vriend overviel de dood
| |
| |
en het struikgewas van omus en tantus
de egel diogenes dook in zijn vat en rolde door Athene
de kannibalen slachtten vroom hun kinderen
diogenes leende twee vleugels en twee ogen
van de adelaar en het kind
de duitsers slachtten de joden
de jongen nam een jong meisje uit het oude volk
diogenes zette ogen en vleugels aan zijn ton en vloog over 't water
de jongen droeg zich met het meisje uit de wereld
de ouders richtten een scherm op tegen de sterren en zagen blind
de blindheid ging op voeten van horde in de angsthut
de joden vierden loofhutten en beluisterden de klop van het hart
de laarzen telden de tegels met de knuppeltong
het meisje schreef dat het beter was lief te hebben gehad en verloren
dan nooit de liefde gezien
zij wisselde vreemde woorden
zij zag binnen zich zelf een ster een wijze en een woestijn
diogenes vloog terug van boven en zag dat de vleugels branden
hij legde de kinderogen af en daalde blind op de aarde
in het einde ligt het begin, zei hij
klassikaal gaat de horde ten onder
de mens wordt geteld en genummerd en vrachtgoed
dat is de tijd dat de velen schreeuwen om voedsel
en dat zij het voedsel nemen in de loze hand
en dat de loze hand het naar de mond brengt
en dat de mond kauwt en om meer vraagt
en dat de éne hand het neemt uit de andere
en dat dat het sociale is
en dat de handen dat weten
| |
| |
en dat dit heten heilloos is van het tellen der handen
en dat de hand etterbuilen krijgt met de verkeerde namen
en dat de verkeerde namen de schedelboor gaan nemen
en dat de schedelboor de gaten boort tot in de kanker
en dat de kanker een wild bierhuis en een vreemd gewas aan het hoofd zet
en dat het vreemde gewas verzameld wordt tot de kinderen
en dat de kinderen dit eten
van de ene hand in de andere
die ewige wiederkunft schreeuwde de Nietzsche de kindervriend van
ook al wordt een man gek en zit hij in het donker en gelooft hij dat de vrouw
hem het hoofd zal kloven omdat de moeder der dingen hem de schaduwen
gaf en het oog de verkeerde inkeer en de handen liet vouwen iedere dag drie
keer voor en drie keer na het eten en het grote gebed liet zeggen hem
haar kind en de negen anderen en de onverbiddelijke vader en allen stil
waren voor het dampende eten dat het oog en het oor van god is en de lans
in zijn bloedende lijf en dat hij de oudste was en het voorbeeld en de
verlamming hem werd en niet de moed om de judas te zijn van het
zwijgende eten van allen maar de gehoor en de liefzaam hem de volg maar
deed zonder genade te zien in de kokende rook van het eigenste bloed dat
onder de navel verging nee hij niet en hij zou en hij werd maar de hoofdpijn
al gauw hem het handwerk verlamde en de pijn in de rug in de waar op de
plaats de apen royaal de staart nog hebben gekregen en toen hij hij zou wel
met de pijn en zonder een staart toch de vrouw die hij wou hij zou haar
krijgen door de dwingende murmel van zwijgen van voor en van na het eten
en de tong hij zou haar wel stijf de tong tot drie kinderen ook hij en zij
god oh zij hij had haar wel lief maar het woord was de tong het somber gebed
van dit leven dat heeft den heer ons gegeven maar zwart in de hand gelegd
en hoe krijgen we 't wit met niet anders dan bidden en hoe houden we de
| |
| |
liefde van de vrouw die geholpen behulpzaam om hulp schreeuwend het
oor je verdooft door de kijkende ogen van wat je nu eigenlijk wat doe je wat
kun je voor mij en het kind het eerste het tweede de derde de drie die
verdorie zij vloekt o god zij vloekte verdorie de mond moet houden de mond
open houden en niet alleen van die gruwel dat bidden van huis uit tot het
huis van de heer die niet hoort je ziet ze schreeuwen en de kleren zo duur en
zo vuil zo gauw net als hun moeder dat zei zij mij nog net als jij en
verdomme ik vloek ik kan het niet helpen maar werken moet je voor allen
de drie en voor mij en ik wel verstellen en alles wel doen en het stof en de
dingen dan kunnen de dingen hier blijven en niet meer verkopen want
o god ik zie nu geen einde en ik kom ik wil wel o man ik kan en ik hou maar
zo help en hulp mij ik o ik zie je handen toch groot en waarom geen werk
en versterk toch je hart het is een groot hart en goed als een ander een ei
zij was een eenvoudig meisje zei hij toen ik haar trouwde
zij was heel eenvoudig en lief
maar ik ik zag in mijzelf dat dier in mijn rug je kent het de bek altijd open
en altijd vreten en ik geloof wel dat ze nooit meer zal komen en dat ze uit
liefde niet meer komt nu ik hier ben hier tussen de anderen en die niet weten
ze kennen me niet natuurlijk en weten niet van dat dier en niet van die
geweldige wil die ik moet voeden want wat er vroeger was van drie
weefgetouwen of zes of tien en later nog meer en altijd de eerste dat is er
niet meer voor het oog van de mensen die blind zijn en nooit zagen die
touwen en nu niet dit dier
er wordt geofferd fluisterde hij
en van de kinderen blijft u zelf fluisterde hij
en van de ouders kom tot u zelf zei hij
en tot de kinderen maak een teken
en tot de ouders wees dat teken
want niet van de schim zijn in het bloed zoals ik nu zie dwars door het
licht van de dag het zal er wel zijn en dicht door de gordijnen met de vraag
| |
| |
je komt toch niet met een mes want een mes is een scherp ding en dat mocht al
nooit van mijn moeder maar 's nachts hoorde ik kreunen haar stem om dit
mes en mijn vader die deed het hij droeg het altijd en deed haar het aan
in het vlees als was zij de mantel en daags dan maar bidden en het rijke
van de huid doen en lappen verkopen waar het maar kon ook weer gordijnen
en altijd aan vrouwen en soms brengen harde pakken textiel met de
nagels der arbeiders er in of ik dacht ook wel dat mes maar hij had het altijd
en het stond klaar en later zeiden zij zij hadden veel kinderen en het
was een gelukkig en enig gezin
maar mijn vrouw wil mij niet meer komen bezoeken
zij is bang voor de schimmen
die zijn overal zei zij en haar ogen kregen dat deel in zich van de betaling die
ieder de rekening legt en het boekhoudkundig beleid van de angst
ik was wel bang ik dit kind het kind van ieder en allen en tussen de velen
het is erg bang in het kind ook van zeventien en ook wel van dertig
mijn liefde is het mensengeslacht
de moeder het landschap mijn lichaam dat zij wiegde
dat onbegrijpelijk is en groot
de moeder toen zij stierf en nu niet meer is dan in mij
deze grote jongen vol met de plekken en in de plekken dat dier dat
zo is de zoon van de moeder
het gaat de gasthuizen in en uit en wil de verpleegster en vraagt haar het
licht uit te doen maar de verpleegster wil niet want zij ziet het dier
ik heb je lief schreeuwt de man en doet het licht uit
| |
| |
maar de anderen de ander en ieder leeft door de huid van het donker en zet
hoog een roddel op over het ledikant dat wit is en het bed dat wit is en de
lakens die wit zijn en de begeerte die wit wil in de man
maar de verpleegster ziet wit en gaat heen en verplaatst met de angst de
patient die wit in de kamer wit is
en 's nachts liggen beiden alleen wit in de nacht en spreken het woord
en van de vader terug tot in het vijfde lid
en van de moeder de daad en het eigene bloed
bedboeken pastilles pillen en dranken en de plicht van de aanloop
de trillende hand eenzaam van wit
zo zou de mens de god gelijk zijn
zo was hij gemaakt in het kind
en het grimhuis wachtte en week niet
voor de blik van het kind
de tuimel de rouw het berouw de deugd en de spot van de wereld
een kerklied in een veld vol distels
de lachende duivel het beest in de knikkende knieen
een getuigenis een toorn en een cachot
ze zat er in een lange meid en breide als de oermoeder een lange doffe kous
en telde de steken in 't donker en berekende de leeftijd van het kind en hoe
lang een mens kan leven en wanneer een kind het licht ziet zolang tot het blind
zij ontvlucht op de dag dat het kind een jaar is
zij ziet op dat jaar en die dag de man die het deed en de liefde was
| |
| |
zij doet die man een voorwerp in de rug
de man valt neer met een vloek in het gebed van zijn bloed
zij vluchtte en wierp zich in het water
onder water werd zij veroordeeld
zij kwam weer boven en was een ander
de ander liep met haar naar het huis van bewaring
daar werd zij bewaard en breit zij de kous
de verse letter uit een dood woord
een gave gods tot god zelf
het wapengeweld van het ontwapende volk
maar er zijn voor de kinderen nog vrouwen die staan als een berg in de rijke
verwering van haar huid en de top tot de zon strekken en de voet tot het
midden der aarde meten en in de leden de lava van leven die kookt in de mond
en de borsten tot burchten slaat en de ogen de vlam en de schoorsteen de
roet en de rat en het rad van dit leven op aarde de vreugde erbarmen de
genade de stoot het al en het alles geven
deze vrouwen zijn meisjes de dochters van wie van de onbekenden de ouders
die het oude lied wisten gaande te houden en wisten de benen horen te zijn
lang en blank en bruin in de zon en wat daar tussen en boven de voeten
het hoofd en de taal van de mieren een hart in het hart het gat voor allen
van warm dit leven voor u voor jou voor wie er maar is en zij zullen zijn de
vertroosting en het beeld van de moed de roekeloze het stuur en het schip
en de lading voor ieder maar voor de ene het meest want zij is hem het wijf de
eerste de vierde misschien maar de juiste en zij vervult de tijden en haar
armen en handen zetten haar lichaam haar ziel en zijn beeld op tot sacrale
vreugde en wending en oppergelaat der dingen
waarin dan de kinderen hun moeder beschilderen
en mannen later hun vrouwen
| |
| |
en kinderen op straat schrijven: mooi is de stilte
of roepen aan zee: ik ben de oorlog
en: ik ben een munitieschip
en de kleinste: ik ook een minutieschip
zo gehoord aan de zee door de moeder
die zijn die weten en de grond van hun handen en de mest van hun lichaam
dat is van ouders en kinderen
genadeloos van de liefde bezeten
en niet hervormd vrijzinnig hersteld van 't gereformeerde verband
en niet katholiek en niet oud of verkeerd van de doop tot het hoofd
maar alles en allen in de vorm die draagt alles
en leesbaar de gebaren der aarde
en zonder boven-of onderzin
in de kleiweg van waanzin
het paedagoge modderbad van ouders en kinderen
en het huis dat wordt opgericht en valt
valt in de man die later uitloopt een sigaar koopt en monstert op een schip
als sjouwer als kolenkerel als stoker en de laatste brief van zijn leven schrijft
als een jongen met tranen in zijn ogen toen hij zijn moeder voor het eerst
verliet en de vader dood was en hij ook wilde schrijven maar nog niet kon
en nu doet hij het hij schrijft:
| |
| |
ik kan niet meer ik zou wel willen maar het kan niet meer
je bent een goeie vrouw en onze kinderen zijn mooi en we hebben voor het
oog der wereld alles maar als ik een mens wil blijven en dat moet
dat zei jij ook dan moet ik weggaan en zo ik niet de moordenaar van wat
ik lief heb en om me heen zie gebeuren zoals het ook al in ons ligt
als we kind zijn dat pijn doen van de mensen onze ouders die ons liefhebben
dan gebeurt het ook in de droom met dat mes je weet wel
ik vertelde het en je schrok want ook voor jou ligt het stalen blauw gereed
dat het mannenoog heeft en ook wel de vrouw want wat je soms zei
met een glimlach maar met de nagel al onder mijn huid dat was wat ik
vrees en mij gek maakt en bang en altijd en voor ieder en elk die
samen wil leven en moet en niet anders kan hoewel het andere anders in
hem wil en dan ga je als je een vent bent dan ga of je slaat dood
of je gaat weg en slaat je zelf een reis in zoals nu onder in een donker
schip waar je de richting van varen niet ziet óók niet ziet
want je wilt niet moorden al is het soms fijn in de vingers
ook al vraagt de liefste het
dat wat je hebt naar men zegt
zie en nu vermoord ik mijzelf en misschien ook jou
door te gaan is de lafheid een vlucht
en met de kop in de kolen is als die vogel het kind met de kop in de grond
er is niets veranderd behalve dat de vader en moeder de dood zijn ge-
storven maar het beeld van hun leven tot mest van mijn ziel lieten staan
en dit kind dat nu staat aan de rand van de hemel in een diep schip
met de tienduizenden en zich een voor een de leden uitrukt en tot decor
slaat en beeld op de stranden der wereld als wachttoren en seintoestel
en bundel van zichtbaar licht op het openbare probleem van emotie zoals
het gaat langs de schelplijn de juttershand gereed tot de greep en de daad
in het onvoorstelbare vermogen te zien de wending en wissel onder
| |
| |
de opperhuiden van de verkavelde tuinen natuur het noodlot de eenzaam-
heden geest en de verdorring der wortels dwz het sterven der goden dwz
de moord op de goden dwz de waanzin der kinderen in de hand van de
ouders dwz de waanzinnige hand van de liefde der ouders dat is het drama
dat zich ontwikkeld onder de dagelijkse gang van de hand, de huig
en de adem die de dingen de stier aandoen die de kinderen bespringt
en besprongen kijken zij op naar het werk en de daad van de vader en
moeder en zien in de traan de kracht omgekeerd tot het beeld dat hen be-
woonde en zij nemen de spade en ondergraven en woelen om en het
beeld valt en ligt stuiptrekkend van het voetstuk en na één nacht slapen
is het beeld opgegaan in de groei van zich zelf en na vele nachten op een
ochtend staan de kinderen op en zien zich vergroot en maken een mooi
graf en in dat graf leggen zij het beeld maar zij zien niet en de droefheid
die zij voelen geven zij een mooie vorm en deze vorm plaatsen zij om het
beeld zoals het ligt en geheven wordt boven het graf een meter en deze
vorm draagt de naam van de rouw en de lippen prevelen het woord gebed
en de vader en moeder liggen begraven en de vorm groeit door in de taal-
en nu kan het zijn dat zij gaan zien
maar het kan ook zijn dat het beeld hun blikken stuk slaat
en dat zij vormeloos zijn
of kranten gaan vol schrijven met een lieveleugengestalte in het duidelijk
de godsboden staan aan de kant en laten de boodschappen los zoals eens in
de pot met kikkerdril het wonder te lezen stond
in de zon worden het kikkers zei de vader
alles groeit door de zon, zei de moeder
dat is de verklaring, zei de vader
| |
| |
en soms als het de afwezigheid weet schopt het kind de pot om
in de huiver van het kampvuur voorover de indianen de bijlen naast zich in
aanbidding met de denkbeeldige paarden aan de rand van het bewegende
bos in de vlammen het oog gestrekt langs de vuurtong der nacht
en het hart stilgezet om te horen de vreemde stem van hitte diep uit het
bewegende bloed zoals het vuur is en boodschap van de onzichtbare wereld
die niet stilstaat maar veruiterlijkt in vuur het gebaar aangeeft door de
voorouderen handgreep heen tot het teken der aanbidding en opheffing
binnen het rokende offer van bloed
zij zeggen vrede en hebben hoge plechtigheid
zij denken aan de veroordeling van een gevangene
zij hebben iemand aan de paal gebonden
zij rangschikken trots de verenversiersels en dragen het hoofd rechtop
zij wandelen blindelings naar de paal
zij worden bewoond en zien de gestalte zich zelf
| |
| |
| |
| |
later brandt zo'n jongen een koud vuur in zijn kamer en kijkt met
hij zit wederom aan de paal en telt de tekenen
tegen de sombere middagthee van zijn moeder
en van wie niet willen werken in deze wereld
en altijd klaar voor het bed en de liefde
alleen nog liefde, fluistert die jongen
zwart in de zak van zijn jeugd gelegen
zie je 't is niet de eerste keer en hij keek naar zijn pols
ik zie niets in al dit gedoe van al die mensen die maar doen en niet
weten waarvoor en ons toch ook niets kunnen zeggen want zij kijken door
televisie naar mooie technische paddestoelen en sturen je er in met
loden pakken aan en kunnen niet lachen maar knikken de ja en de nee
en door alles heen dat gemier over pakken die passen en jassen die
verslijten en dat verstellen en nooit eens royaal de boel over boord
maar altijd hangen en dan zuchten tegen het water en in het gore beeld
van zo'n mond in een spiegel
de zak waarin ik lig is de zak dat is duidelijk
oh er zijn er die met loten venten op de terrassen voor de verzorging
der jeugd in tehuizen, maar 't is overal 't zelfde niets voor de lol maar de
plicht en op je reet zitten en luisteren het begint als je zes bent en het
eindigt nooit als je ouders nog geld hebben ook en wat in dit leven zien
ik deed het ook zonder tranen
ik word er niet gek meer van
| |
| |
de zak van veel kinderen staat als voer aan de weg en de ouders lijken
maar de hele dag door de kinderen voor de spijsvertering van die eigen zak
natuurlijk die ook zwart is
de ouders zijn zo jute zie je
nee ik wil nooit meer iets doen en nooit meer nuttig zijn en alleen nog
zitten en de zak vol lol maken
ik heb de pest aan jute en al die kerels die iedere dag weer jute maken
in de fabrieken en de kantoren en overal waar ze maar niet stil kunnen
zitten want dat is het ze hebben het nooit geleerd de arme donders dat stil
zitten niet en niet om gewoon maar arm te zijn en niet bedonderd
en daarom doen ze alles tot in de laatste perfectie van waanzin en zien
daarin iets en in die apparatuur die zo mooi werkt dat je er gek van wordt
alleen al van er naar te kijken dat is al meer dan voldoende en het draait
maar door voor je ogen en niemand ziet dat alles je alleen maar tegen
staat omdat je er niets meer in ziet niet kunt
ik heb nog nooit iets redelijks gezien of gehoord
toen ik zestien was braken ze de boel voor je ogen af en leek dat nuttig
en nou liggen ze te meieren dat wij de boel moeten opbouwen en net als zij
en niet zien dat het van 't begin af aan al weer mis is
nee en wij willen dan niet werken en wij zijn bedorven
nee en de jeugd interesseert zich niet en we tonen geen belangstelling en
kankeren op duidelijke etterbuilen want alles zeggen we alles is alleen nog
een geweldig zielige etterbuil en ze kijken er naar door de televisie
en ze zeggen van atoom zus en zo en nou nooit meer oorlog want
en zo zeuren ze door zoals ze al jaren achterelkaar gezeurd hebben
en maar door gaan zich lekker maken
en wij willen niet werken
| |
| |
alles hebben ze al gebouwd wat er staat dat we zien en niet zien onder de
grond en boven de grond en straks de maan ook nog verpesten
en wij willen niet werken
wij willen alleen nog lol in de zon en verliefd zijn en mooie meisjes
en geen ernst want als we een gebrek hebben misschien is dat we niet meer
ernstig durven zijn alleen maar bedroefd omdat we bang zijn dat we
in ernst de boel zouden opblazen al die mooie en minder mooie woorden
die zwarte pakken en hogehoeden en die optimistische colbertjagers
en die hele vervloekte rotzooi die zij hier neergepoot hebben en waarvoor
ze zich nog op de borst slaan ook
en ik weet wel het zijn ook mensen en ze doen ook wat ze niet laten
kunnen en moeder de vrouw en alle kinderen en de bazars en de clubs en
het winkelen en de verleiding van wat ze zelf maakten net als die ploert
van een paddestoel door die electrische kiektoestellen en ze kijken er naar
en durven zich nog niet eens rot te voelen
maar niet aan denken en morgen maar weer door het komt niet zover het zal
wel niet en als dan wij niet als wel dan misschien wel weer iets anders
en zo klunsen ze door en wij willen niet werken
wij zitten positief in de zon en onze grieven
wij zullen ze wel uitlachen als de boel weer eens echt misloopt
als de darmen weer aan de muren hangen van wie dan ook
als ze zich eindelijk weer rot voelen
maar 't was dit keer een echte proef wetenschappelijk verantwoord met
echte manschappen op 15 km afstand van waar het ding neer plofte om te
zien of ze er echt levend af zouden komen en of er niet ergens inwendig
achteraf toch iets stuk blijkt dat kun je nooit weten met die stralen
en heel ver wel op 60 km zaten de autoriteiten met de kijktoestellen
en registreerden maar weer alle gouverneurs en zo en asbesten pakken
| |
| |
aan en donkere brillen op en maar kijken of alles goed ging en nou komt
zo'n ding over een paar jaar neer en dan doet ie zelfs de vijand geen kwaad
omdat de bedoeling niet is omdat o godverdomme omdat weet ik veel
de boel moet blijven draaien denken ze je hebt het allemaal wel
maar 't is nooit zo zeker en ze tellen nou de boel op die heeft een klein
vretend gebrekje ontdekt en die zijn ogen konden er toch niet zo best
tegen en ook diep uit de grond uit de aarde de ingewanden meent men een
raar gerommel te horen dat ook niet deugt en als ze daar dan ingaan
kijken scheurt de hele zweer open en stroomt de rotzooi vlammend en
bloedend over hun handen en beginnen ze te schreeuwen en deugden de
toestellen toch niet en dan beginnen ze opnieuw of ze denken dat ze net
ver genoeg zijn om tegen elkaar te beginnen want dat weten ze ook
ze weten alles precies en daarom is er voor ons toch niets meer te doen
wij willen niet werken wij willen alleen nog lui in de zon
en zij mogen zich vrolijk maken over onze gedichten
die we maken of niet maken
ze mogen alles doen wat ze willen zich ergeren en ook gewoon doorgaan
maar wij doen gewoon niets
wij zitten maar te kijken en we verbazen ons een enkele keer over hun
en dat gebaar van wij weten diep in onze strotten weten wij alles dat
is altijd al zo geweest wij die bouwen wij practische mensen wij maken
alles hier waar jullie van genieten de bioscopen en de voetbalvelden en de
treinen en koeltorens en krankzinnigengestichten en fijnere gevangenissen
en het recht en de wet en de hele boel het geld en de schulden en al het
gemak en de taarten en de wijven en kinderen en alles ja alles maken wij
maar wij zitten in de zon zeggen de jongens en meisjes diep in de grief
van hun huid die gescheurd werd voor de tijd waar het mes aan te pas
kwam toen ze nog droomden en die de droom werd afgesneden en die nu
| |
| |
toch op de onderstroom verder leven van gekregen brood en kleren en
uitvreten wie maar wil hun lijf of het werk van hun pennen of van
de penselen die ze de droom leggen voor die ouderen die ze zo kennen
en precies weten waar de kantoorkruk iedere dag het hardst kraakt
in zo'n hart dat ook alleen verder moet en soms de cafés induikt van die
jongens en meisjes en met geld gaat gooien over die jonge huiden
en ook wel de vinger uitsteekt met een dooie bal in zijn ogen en kaatst met
de fletsige bloei van mislukking daarergens diep weg nog dieper
dan de draaiende kruk van iedere dag een slag verder en gewonden
om die draaiende as met huid en haar het haar vaak al weg en de opper-
huid maar nu vretend het vlees en dat vlees protesteert laat door de vingers
geld gooien handen en glazen vol met een dronkenschap vol muiters
binnen het vervloekte vrijwilligers legioen van zijn lichaam zo achter de
oogbollen daar waar het prikt iedere dag weer op het blindvlak
van het plichtmatig verdriet
dat zijn de jongens en mannen
de sommigen wit nog in het rode vlees van hun droom
de meisjes die zich opmaken en wachten
die hun ouders uitkleden op straat
die de vloek diep kerven in de huid van het licht
die hun gelijk uitbroeden tegen de waanzin
die soms gek worden en in bedden gelegd omringd met witte lakens
en zusters die ze niet aan mogen raken
want dan loopt het verkeerd
het is niet voor niets verkeerd met je gelopen
nu niet hier de boel verkeerd laten lopen
wij willen genezen wij zijn de zusters van alles maar niet van dat wij
moeten lopen zoals de anderen lopen zoals alles nu eenmaal loopt en wij
lopen zelfs droog op te weinig geld en doen wat we kunnen maar nu
moet je goed kijken hoe wij lopen dan zie je wat lopen is en de richting
want die ben je kwijt zo kwiek zo zo'n meisje je de bloemen toch brengt
| |
| |
zeker dit is het kleine maar ook daarin is het grote dat zie je toch en niet
lezen die boeken neem liever deze zo gezond op het strand de wereld
zo mooi en met bloemen en aan het eind krijgt ieder wat ie wil heus de
besten blijven altijd wel over en vertrouwen krijgen loop maar wat buiten
je bent hier zo vrij maar niet het hek uit en dan gaat zo'n man meisje
vrouw of jongen lopen eerst langs de paden en dan naar het hek en zij
ontdekken geen punten om de keel in te drukken of eindelijk die snik in te
smoren die punten zijn afgeveild om alles goed te laten lopen ook voor
wie ongelukkig zijn en moe van het lopen
en zo zitten de kinderen te kijken vaak in een zwart imaginatieschip
de ouders liggen in hun eigen ellende
en in hun wat zij zijn, zei een jongen
want zij weten niet wat zij doen en om de angstkragen wappert het haar
van onder de hoed die alles dekt
dat is de vlag op het zwarte schip
dat is wat men leest op deuren: hier konijnen en deuren te koop
dat is dat zij zich een gat door de benauwde ruimte slaan
ook begrafenisondernemingen met auto's en gothische lijkwagens
en soms liggen zij ook binnen de heilige adem van het zijn en laten de angst
uit geleund over de liefde en met de vingers spelend en de hand soms
los naast het bed in de ochtend en een lief woord nog over de lippen dat al
wegloopt met het licht en de hand die later spijkers slaat of deurknoppen
poetst of een vrachtschip bestuurt of bruggen ophaalt en cijfers invult
soms ook hangen zij het riool uit in een diepe slaap
en zijn zij zich bewust van de diepe stank die de mensheid in hen werd
en slaat zo'n man de hand aan zich zelf, royaal met een mes
of doodt hij vrouw en kinderen om overal af te zijn
of hij emigreert en woont alleen temidden der velen en kent alleen nog
zijn handen en die handen doen dan het werk uit het lichaam en het werk
gaat voor hem staan in stenen of houten bouwsels en op de kozijnen
krabt hij de strepen van de dagen die hij aftelt en zo weet hij wanneer het
| |
| |
nieuwjaar wordt de dag waarop alles nog eens opnieuw begint maar
misschien is hij wel dronken en heeft hij een motor gekocht en rijdt hij
als een razende rond door de tijd met de cognacfles aan zijn mond en
schreeuwend in onsamenhangendheid wat eens zijn jeugd was o moeder ik
wil in de wieg en die tol draait niet meer en mijn vader is dood en kan
het me niet meer leren en waarom ik niet pissen kon met meer in een pisbak
en dat ze je de zindelijkheid te vlug hebben geleerd dat staat dan in de
boeken die je leest van de ziel omdat je als mens daar iets van moet
weten en ook niet altijd als een wilde losgelaten hond over de aarde
o god de zwaai van een schip door de ruimte, schreeuwt hij
wij verstellen alles: staat op zijn deur
wij maken het oude als nieuw
en dit is de derde orde dat Jezus al lang door de straat loopt en zijn
toren opstelt en zijn wake over de mensen en nou moeten jullie allemaal
komen en laat de spijkers maar thuis en ook het hout want hij is dit keer
onschendbaar want wie er aan gaan zijn zij die om zich heen een huis
hebben gebouwd en de deur niet meer uitkomen maar wie als hij over
de straat loopt ook gewoon als vuilnisman die wordt vergoed het werk
dat hij op aarde deed en zal de verandering meemaken dat dit tranendal
zich bolt tot een berg van licht
wij verkopen een droom van een schrijfmachine
die meid is een droom van een meid riep een kerel 's nachts aan het
water en hij hield zijn handen uitgespreid en bad haar over het zwarte
water tot zich van achter de ramen waar het meisje lag en keek of de
stem niet hoorde omdat zij met een ander was
en dan gebeurt het een enkele keer dat een rijk man zijn geld weggooit
niet uitdeelt maar weggooit
en daarna zich zelf gaat blootstellen aan iets waarvoor hij nooit een
| |
| |
en misschien gaat hij wandelen door een kerkstraat en koopt een handvol
boetseerklei en gaat daarmee naar een vrouw of een meisje die het kan
en zegt maak mijn beeld opdat het voor mij staat
zoals het kind der tienduizenden
maak daarnaast een mooie vaas voor mij en zing met je vingers zoals
zij deed voor het kind der tienduizenden
dan word ik misschien bevrijd, zegt de man
en de vrouw neemt haar handen en legt die om zijn hoofd en meet zijn
slapen, zijn oren, zijn ogen en tenslotte zijn mond
en zij zegt, die mond is altijd moeilijk te treffen
zoals zij zei het meisje tegen het kind der tienduizenden
maar mijn handen kennen het werk, zegt de vrouw en zij meet de man in
ik wil niet alleen je hoofd zegt zij de volgende dag
zoals de meisjes zeggen met lachende ogen tegen de jongens de ene
en zij staat ritueel voor hem met de stem van haar lichaam
zij neemt zijn hoofd en zegt, kijkend naar het beeld van haar handen,
hij nadert met zijn lichaam en zij
en zij denkt nu draait hij iets in mij stuk de nek om iets dat er is en weg
moet en bewaard moet blijven de stem van mijn moeder en waar gaat het
heen want ik ben niet meer alleen en toch eenzaam en komt het zo dat
het is als een mes of eet de mond die ik tref nu mij op die mij treft
en bang maar geen genade want door en alles door alles heen
want het offerblok is wel versierd maar over het zwart der doeken zal
het scharlaken vloeien en de vloed ben ik
en de man ziet zijn vader
| |
| |
en wat nooit mocht worden gezien
maar de eigenhandigheid van het lichaam
en een neger die heeft een zo grote maar ook een man met een neus
en zij weert af en meet de neus van de man
het klopt niet altijd, zegt de man
het moet wennen alles op aarde
maar in het beeld ziet zij door de duik der tijden de vader
en de man hij zal sterven wederom ingegaan tot de schoot van zijn moeder
een woonhuis groot en voorzien van het zachte tapijt zoals het wel lag op
de ouderlijke vloeren van de woning het kind
ik maak je beeld met mijn bloed en de snik van mijn lippen en de traan
van mijn ogen en de druk van mijn knieën en de klem van mijn armen en
mijn vingers tellen de moedervlekken op je rug in den blinde
zij voelen en zeggen de naam van alles dat lag in het zwijgen mijn lichaam
dat een mens is en meer dan een mens een vlam wij samen de vlam en
het vuur alles onszelf dat ons bouwt en heft in de keel van het leven op
het is mooi zeggen de monden en kussen elkaar tot teken
en de droom staat op tegen de gruwel der dingen
zij spelen elkaar mooie woorden in de mond tegen de zwarte handen
zij spreken spaans met elkaar en bebouwen de kale rotsen en stichten
binnen het klooster halen zij de beelden en zetten die op langs de wanden
soms plakken zij de vensters dicht en kleuren paaseieren
| |
| |
soms gaan zij met het jaargetijde rond en zien elkaar de monnik in de
ogen en heffen het kruis tegen de muren en schreeuwen een nacht door
maar de nacht slaapt en heeft het oor liggen te drogen in de zon aan
de andere kant van de aarde
dan slaan de woorden zwarte gaten in de nacht en moeten de mensen door
donkere lichaamsholen kruipen op zoek naar de sleutels van het woord
dat zij eens hadden maar dicht ligt
dan staan langs de kant de mensen der wereld en leggen de dwarsbalken
en ziet zij de man in een overall die gebogen gaat en balk na balk
heft maar niet alles kan dragen
dan trekt zij zelf een overall aan en zegt wij doen samen
ik ben een werkende vrouw
zij stropen de mouwen op in de ochtendzon en werken tot de avond
en met de avond al laat bij de maan zien zij opnieuw de weg vol met balken
en zij voelen zich de ezel
en zij nemen de steen en gooien de ruiten stuk
de ruit valt scherven op de vloer
de vrouw vertrapt met blote voeten de scherven tot bloed
de man staat op neemt een emmer en boent het bloed van de vloer
dat deed haar vader ook, denkt hij en kijkt naar haar voeten en verbindt
haar en denkt aan zijn moeder
de volgende dag hervatten zij het werk maar de man heeft zich een ezel gekocht
dan droogt aan de voet van de berg de rivier uit en verdorren de tuinen
die zij jaren hadden omheind met de balken van de weg
dit worden de zeven magere jaren, zeggen zij tot elkaar
dan is er voor de mens op aarde geen plaats, leest de man
waar toch het raadsel mijn lichaam zich vindt in dit leven denkt de vrouw
van de man en neemt een steen en een bijl en gaat in de steen
| |
| |
de man tekent figuren in het zand
het is bovendien ontbost en het waait weg naar het water
dat beeld is een deformatie, zegt de man bij zich zelf, maar ik herken
hij neemt de spiegel en ziet zijn vrouw en het meisje en de kussende lippen
met het teken en de traan over het offer dat lag op het blok dat was het
kind dat kwam de ogen opsloeg het licht niet kon verdragen en
ook de duisternis niet, denkt hij
zij werken verder en bouwen een munitieschip naast het altaar
zij plaatsen dat munitieschip in de droge rivier en schieten er mee
nu hebben wij uitzicht, zeggen zij en zien zich zelf staan in een geblakerde
ruïne van zweet van de buren zich zelf
wij zijn de buren, mompelt de man
wij graven ons in, zeggen zij tot elkaar
in een kindsheid, zegt de man en ziet zijn ouders
een mangat leest de vrouw in de krant
dan gaat het hart iets ingeven dat het spel niet kan verdragen
zij verliezen het gezicht op hun eigen hielen
een voorbeeld van leven gaat opstaan tegen de muren
zij kopen er een beeld bij, een egyptisch respondant
een man die antwoord geeft, denkt de man
hij vlucht en legt zijn ouderlijke kleren af als hij op een avond komt
die zijn van de bruiloft, denkt zijn moeder
en tot voorbeeld van leven, meent de vader
de man gooit een vaas om en vertrapt de scherven
met de scherven keert hij terug naar zijn vrouw
dit is de vaas zegt hij haar die ik breng zegt hij haar dezelfde die ik in mijn
| |
| |
jongensjaren nooit mocht breken zegt hij haar
wie is de vaas, vraagt de vrouw
de man vlucht opnieuw en keert niet meer terug
het grote orgel der jeugd praat na en gaat zijn gang veelstemmig
er zijn er zei mij later Pedro die bewust hun eigen vrouw redden, zij doen
dat door het doden van de stier
wij vrezen de stier heel erg, zei Pedro
een transcendentaal eroticus
of men zweert bij genealogische stroobloemen en zet houten stambomen op
aan het kampvuur, zei de jongen en daarna brengen wij in 't donker
aan de brandende stamper de bloemen onszelf
en zij vragen elkaar of zij een zwaantje kunnen maken en vertrouwd zijn
als god groter wordt, fluistert het meisje
vooral de eenzaamheid spreekt klagelijk, hoort dat meisje later
toen zat ik klem in het startblok en brak mijn been door de kracht van
en hij wil genezen, maar zijn ouders zeggen Parijs jongen, Parijs is heel
slecht voor jou voor jullie allemaal jullie jonge jongens
stil met vaste ondertoon van begeren gaat zo'n jongen de lange weg van het
water en erkent zijn element en het principe van zijn geboorte en vraagt
ontslag aan de tredmolens en zet sterke hoge bomen op om wind te vangen,
buigt niet maar leest de krankzinnige boeken der bevrijding gaat met de
sleutels van morgen over het veld en vraagt zich af of het mensdom
kan worden afgeschaft een vrouw gered de ouders bemind en hij geen lach-
nummer omdat hij op dinsdag de maandagmelk blijft drinken
men wil slechts in een ruime jas zitten, leest hij ter oplossing
hij koopt die jas en hij groeit er nooit meer uit
met die jas, zei een vriend was het zo dat hij meegroeide tot een bepaald
| |
| |
ogenblik zie je zoals ik nu uit het raam kijk nog wel en zo naar jou en
dan niet meer of zo er wel geschreven staat in de krant men kijkt niet meer
of boer plus boer geen hoogoven is dan knapt de jas van jaren zoals de
keukenmeid die zegt dag jongeheer en zo ging het en ik ben blij dat je
me opzoekt hier en niet buiten het raam staat zoals ik buiten de jas zie je
hij ligt hier nu en wordt gerepareerd het is de rijgdraad zegt de dokter
die specialist is in knopen leggen en doorhakken want men moet toch verder
zei hij gisteren en vandaag zei hij je moet rusten en ik vraag me
wat moet ik maar de zon blijft altijd schijnen zei mijn verpleegster
en toen stonden de steden in hem op en schreeuwden om verlossing want
hij was in de paring der dingen op aarde die hem de rook aan de ogen
gaven en die hadden de ogen de vijf honden der wreedheid met het
gruwlijke zicht in de blaffende muilkorf zijn hart
zij zien duidelijk, ik was er eens bij
maar de schade aan mijn hoofd is niet te meten
want het reutelt in mij over een vliegwiel van jaren
en ik reis met een volière in mijn handen als een romeins keizer
en ik zag hoe een dochter haar kreupele moeder gade sloeg
dat de mens zich aldus moet verplaatsen op aarde
met een platgeslagen gezicht en in somnambule vegetatie
in de hand de krant der dagen
zo was ook dat meisje dat de bladen van een droog hart in de regen legde
en de hemel kleurde met rood en de genade verloor in de ogen der anderen
zij strooide motteballen overal
soms zegt zij stil tegen mij: ik ben nu niet ziek meer en zij kleedt haar
handen voor mij uit en zegt zie ik ben een kiesstelsel met een mooie spreuk
op de lijsten zoals vroeger mij mijn moeder die meegaf op mijn verjaardag
met een koek op mijn arm waaromheen een roodgekleurd lint dat ik moest bebouwen
| |
| |
dat bebouwen ze nu, zei zij en glimlachte
en in haar ogen nam een scheppende evolutie de woorden in de hand
en zij zei zo leert men zien dat een steen soms overmenselijk zuchten kan
en dat je stilstaat in het randgebied van je lippen die doorgaan de bloedende
hartklep aan je vrienden uit te leggen van wat er omgaat zie je zoals
mijn moeder zei kind als je wat hebt zeg het me maar
maar niet boven de betekenissen uit
die zij de adem afsnijden omdat de tocht niet te verdragen is en het
maar dat een mens zijn borsten onberoerd aan de kapstok ziet hangen
met wat lege vingers van een dichter er om heen en met in je ogen het
visioen van je ongeboren kinderen dat is niet uit te leggen
dan klappert de wind der ongewoonte door de woorden en
dan speelt de menselijke radio onophoudelijk door de muren der afzondering
en houdt de tol aan het draaien die ik betaal iedere dag en niets
staat in de regel der tong
het noodweer voorwaar woedt in de kinderen
en ik vraag mij soms af: Isidore dan?
wordt de kan aan haar inhoud gemeten
en staan haar leden een lied uit?
en is de daad een grotwoning gegraven in de vlakke huid?
want het lichaam hijgt naar de horizon over de wilde dieren van mijn lippen
wat ook koos mij schreef uit Australië in de zwijnshonger der onvoltooide
symphonieën in de dorre vuisten der landschappen van de opstand der
kinderen in de verlaten beschrijvingen die zij doen soms aan het bovenbeen
der vrouwen met de roodkleuren eenzaamheid en de verzaking der handen
omdat de wortel der dingen hen bewoont en uitzaait tot schaduwwekkende
| |
| |
boom in de woestijnengang der mannen op aarde
de dronken keel vol zonlicht
het oog de bonkstem bazalt in de branding der zee
aan de bloedmuren peletons der emigratie
in de huid, jongen, schreef hij, zijn wij allen alleen
liet god ons los om wie de moeder ons bidden leerde mij in Veendam en
zoals ik nu zie bidden de mantis en de schreeuwende tor hoor in de nacht
met het geluid en de duidelijke stem de wereld is leeg?
o, ik kus pacific op mijn muren en zilte moederliefde en omhels mijn
zij deden in schrijfbehoeften
ik kreeg een schrijfbehoefte
en de vervreemding begon tussen de ondergaande zon in de sloten turf
tussen de eindeloze vuren en regens van god op aarde
tot het beeld rotsbiddenvast stond in het geloof der handen
en de canto hondo het mes trok en stiet in een brallend hart
om de verschrikkelijke samenspraak met een zwijgend vlak land
dat ik voerde avondrood heilig bevlogen van alphagebeden
in de kabbelsloot het kinderwoord
en ik dacht mij de koning spijkervast in de drukproeven van mijn ogen
om de boze wolf uit te laten
en een waarschuwing te worden tegen dichte huizen met hekken er om
ik zat in de stomme waanzin van mijn tong en rafelde hem uit en nam uit
mijn hersenschors het gehoorcentrum en legde dat overal neer en
| |
| |
hoorde en vluchtte zoals ik nu weg ben uit dat land met een ouderwets
beeld voor ogen want de moeder vergeten wij niet die het was zij die ons
bracht en voedde en de eerste woorden leerde en de grauwe vlam van de
volwassen mens die ging en blind sloeg en blindgeslagen naakt met een
rottend lichaam en een melancholisch achteroog
zij sprak tot mij in wandteksten
de waarheid achterhaalt haar wel en de rug krult door de goot der duizend raadselen
ik ben een dichter schreef Koos en hier ben ik de dykefingered poet in
het bloedlichaam van mijn verlatenheid en binnen de hand van een oude
vrouw die krishnamurti kent
een verwende jongen die de wind uit middeneuropa vreesde
ik wilde wel Afrika zijn en een brullende ziedende woestijn waarin mijn
ogen bomen waren en waaruit de bananen oase van mijn blik een nieuw
ik sta alleen en spreek met de biddende mantis en gooi mij op de grond
en ben fantasie en werelddenkbeeld
soms nemen haar handen mijn hoofd nog en is zij ontroerd om haar
menselijk doen op de voetstukken der angst
dan poot ik mooie bloemen in de overgrote kookplaat van haar lichaam
ik richt het beeld der getallen op en voel mij pythagoreër en zeg zij is
heilig om de bevrijding der dingen
maar de wortel lacht en staat niet stil
zo wordt mij een ziekte verweten en zit ik in bed met de biddende mantis
o heer ik schilder huizen en ik wil van het hart van de aarde
en van het hart van de aarde de riem snijden
die mij mijn middel meet o heer
want weet ik bid met een dier om de aanwezigheid
ik ben o heer als de huid van een rubberboom zo menselijk
| |
| |
zij staat op de gloeiende brug van het zijn
met de kapotte stad die zij is
in de geroosterde menselijke huid die ik zing
de eb en vloed der bewegende wateren in die maan van mijn stem
ik weet ik ben lunair en loop om in mijn lichaam mijn schuur
dat is koos mijn grijze vriend uit een bruin land
in zijn linker hand brandt de turf en zijn rechter hand verft het huis
en hij gelooft in het bloedschone woord en wordt gered omdat hij
maar in deze vrouw, schreef ik hem, die ik nu ken en warm ook daarin
woont een groot land en de geschiedenis der wereld is de huid van haar
opperhuid geologisch gedeeld in de onderstromen tijd en met de waanzin
van enkele daden tot voorbeeld
zij is een letterteken zo zuiver en gesneden uit het oog der aarde
zij wou stikken omdat niets meer kon door haar eigen
maar om haar lichaam stond het welgebouwde landschap in maanlichte
bezetenheid en een vreemde jotadokter tot leven door de sardana ruimten
van het zingende rijk met de guadalquiviren greep van haar
opgeheven handen de aanbidding in de dalen dat land haar lichaam
dat is de eerste maan der roekelozen die schijnt tot in het hart der eeuwen
en haar benen de hoge altarengang geeft van de echo's der ogen
die zagen het zwarte gat van de eenzaamheid
die haar de woeling der encyclopedische armen gaf en de sonore dissonant
die is de tegenstroom en de weergang van alles
zij liet zich niet afsluiten
| |
| |
zij zegt ik neem nu ephesol in mijn neus dat verruimt de keel en spoelt
door de weefsels der klieren en die krijgen stem daardoor
dan zingt zij een bloedend vuur op de horizon, mijn vriend
in de toverdozen stilten die mij bewonen en waarin mij de gezichten
van overal mij bijlichten en been geven en mij draaien tot vuurspattende
hoepel in het luchtruim der menselijke oogopslagen om de beschrijvingen
van het water te geven dat ons stroomt en zet tot beeld uit de ouders
van kinderen met de grootgrondbezittershanden gewapend en tot fabriek
van leven om te tonen de ruimtelijke pracht en ordening in een eenzelvige
alomvattende plastiek met een stem die de uithollingen steeds dieper
boort en zingt en bidt en schreeuwt en de vloek is van de bewegingsloop
der technische monomanieën dit voor een bezielde architectuur
zij staat spaans in het netwerk, zeg ik
een visueel volume met vonktorens en bloedspiegels die de kring opgeven
in dit menselijk-zijn van evenwichtswerken waarin de woorden en gebaren
der ouders verdelgd worden en tot vondeling gelegd soms als baby
maar ook geworgd in de maniacale greep die een man doet om de keel van
zijn vrouw en haar uitwerpt of in stukken snijdt en verstuurt in een koffer
monster zonder waarde, schreef hij er op
was het mijn vriend, die schreef:
voor het eerst red ik mij in mijn leven alleen
maar de kortsluiting volgt op de derde phase
als die wordt uitgeschakeld
in de machinekamers der diepliggende schepen
die uitvaren op de bundels der kustens
binnen het doorzichtige scherm der toneelbouw van menselijke adem
een snelle franse mars naar de velden
in een mechanische schriftuur van gebaren
| |
| |
de draaimolen door de herdenking
waarin ik stilstond met mijn kind
nu ben ik vader en jij het kind
en het duivels paard rijdt rond
maar Vinoba Bhave wil het land verdelen
binnen de bewegingsvrijheid der kogels
dat wilden zij ook, zei ik
het kind knikte en hoorde de vogel
die het bevliegt, dacht ik
op het ranke been van de droge grond
men moet veel baden zo zei Gandhi in de Ganges
maar wie is gelukkig, schreef mijn vriend als alles voorbijgaat
dat is de stroom, zei het kind
en ik zal je zalven zei de vrouwen zij nam haar handen en zij waren
groot en koel als de dalen der bergen om het hoofd der mensen
en het kind ging in en werd mythe
en het stond op tot de aanbidding van hetgeen het zelf niet kende
waar het lichaam der geliefde beladen met nieuwe evenwichtstoestanden
de beelden van zeer oude volken opzette
een dansende vuurbloem in haar vingers
waardoor heen de eunuchen fluisterden met rekenaarshanden en de tafels
beschreven met de vergeten naam
van de man die zich ophing op de dag van zijn bruiloft
en de caesar ging en hem lossneed met de trillende hand van zijn leven
en Toffie riep en het lijk sloeg: doe deugnait most doe dat doun aan
dien wicht dat doar stait in 't wit en in troanen en nait wieder ken
| |
| |
omdat hij dingen moest doen die weigerden zich te voltrekken, schreef
dat is uit de dagen der verduistering, zei de geliefde
de dramas der voorhistorische paleizen zoals zij afgebeeld zijn
met de wakende leeuw der verschrikking
de formaties der bergen in het reizende zand
zo ook het stervende paard van dorst
en de zwart harige spin ter grootte van een mannenhand de tarantulla
die gregoriaans in de hoeken der kamers hangt
de geest des heren die is de verschrikking
de eenogige maan in het kind der tienduizenden
zij was een vrouw nu, die ik zie, uit het volk van de polders die mij voedde
en ik ontmoette in de gestalte die zij kreeg door kromliggen
zij kende mij niet meer, zij gaf mij enkel haar melk
maar ik zei haar de eerbied voor haar tepels
zij lachte en zei ook dat het te hopen was dat het leven op aarde bewaard
mocht blijven van de gewone mannen en vrouwen en binnen de dijken
het is moeilijk te leven overal in Rusland en Amerika ook, zei zij
zij zijn hier rood, maar het is de kleur van het bloed
wij kennen hier de wierrook niet
maar het is een altaar daar achter de kerk
en ik ken ze die gaan met de kaarsen van hun ogen om te branden en de
het was héél vroeger anders
ik hielp je moeder nog met het omzomen der lakens en om de letters er
zij sprak en vroeg wat ik deed en zei dat zij nooit las, maar dat het tijd
voor haar was om uit te stappen en dat ik dat ook kon doen als ik wilde en
| |
| |
als ik toch boeken schreef en wel als een dichter was dan kon ik ook
die maken ze blind zei ze omdat ze dan mooier zingen
ik knikte en zei dat het waar was
maar ik heb geen lijster, riep ze toen ze de bus uitstapte en knikte
mij toe en wij wuifden tot elkaar
een roeping en geen vergane tempels
achter de kerk zag ik de doden uit de zwarte polders gedekt door de
ook hier trekken ze messen door een berry-berry bestaan en geen geloof
in wetboeken maar onthalsen hele gezinnen binnen de letter van het woord
dit land is nat soms als de missouri maar de dijken zijn beter
ik knikte en tekende met pornografische hand een koortshuis op grafstenen
en daaronder in duidelijk schrift: iedereen mag me ophangen omdat het
mes aan de dode muren hangt en ophoudt decor te zijn
maar de vrouw was thuisgekomen en trok de gordijnen dicht rood tegen
de avond en dacht aan de blinde lijster
die dan mooier kan zingen, herhaalde zij enige keren
en zij keek naar haar handen en wat er in stond aan geïllustreerde papyrus
de onmensenvreugde van de diepkronkelende wortel die het water zoekt
in het middenrif van de aarde
en wat er aan druppels op dit voorhoofd staan diep in de nacht van dit
land dat grauw ligt door het bloed der verwering
de litanie van de gouden droefheid der Mayas
de mond met de maanhand in de rode wortel
zoals zij soms gaan door een vader die zijn kind vermoordt omdat hij
denkt dat het achterlijk is en ongelukkig
hij zou de spraak der idioten niet meer gaan horen
| |
| |
maar de geliefde zij zegt in de klauw van haar stem de cumaeische
sybille en vlucht naar het egypte achter haar ogen een heelal van duisternis
en vlammen met daarachter het schavot der koningen die willig hun
hoofd leggen onder de valbijl die de genezing voorspelt maar zij doopt
in hun bloed haar vingers en vertaalt daarmee de werken van de dag
en geeft uitkomst aan het spookbeeld van koppelend voorstellingsvermogen
om te gaan in de benen hoog over de aarde met de ontzagwekkende
onbevangenheid van kluizenaar in het eigen weldoorleefde vel
zij draagt tegen de wereld het onterende teken
zij ontvangt haar moeder op zondag
zij zingt in de avond haar miserere
zij draagt in de nacht haar doornenkroon
zij zet in de duisternis haar houtsnijders handen
over de inlijving anoniem
met de buitenhof der woorden
synthetisch in de geladen greep van haar adem
stampvoetend in haar lichamelijk heil
odaliskies gigante met de hand aan de hoed van de morgen
zij leest het gedicht Ollantay uit de tijd van de Incas
bloemen urnen en mineralen in de handen van vreemde goden
met het stuifmeel grandeza wateren eenzaamheid
met de missie de analen te schrijven uit de stigmas der capitolen weedom
de heilige amuletten sieren haar steengroeven gang tot de grot van het onderkomen
het festijn van sacramenten traditie in de chefs der barbaren
het hoge woord van de uitwerpselen vrede
het discreet en het habias corpus van de bekendmaking:
| |
| |
zij staat op en loopt door mijn bloed met de brandende lamp van de schoonmaak
een zwart schilderij in de diepe verrassing der handen
het kind der tienduizenden ziet zijn decor
in de gran chaco hoort hij de sagen der indianen
om zijn lichaam zet hij de chinese muur
die onderbroken is in het zuiden
maar met de himalaya er tussen
zeggen zij de kleurets van het maanlicht met de schijven der lippen
zodat zij hangen in touwen en wonderlijke liefdeswerken doen
waar het uur der nieuwe taken in stilstaat tot de aanvang
van herfstbladeren aardewerk met de mond open
een gier vliegt op naar de sterren en vermeerdert de beelden in de
winterschemering van het huidige woongebied dat wordt uitgebreid
in de vleermuizen zondvloed der taal
coriolaniek voor de moeder
met de wens van gesigneerd zijn
dat het teken over u valle en de dag afbreekt op de manie van de zwartste diepte
en in de beweegkracht der verschijnselen nemen zij de molenstand aan
tot wind van wedergeboorte
het kind in de weefselen der innerlijke gekweldheid
met der ouderen voorzang de poorten open en in
de vrouw zegt de gebeden van de stam en de soort
een oude dame wandelt langs de hutten der inboorlingen
tegen de ochtend ligt zij te dampen in de kookpot voor één mens
kokende olie is het genie der genezing
het meel wordt van de zemelen gescheiden en tot brood gebonden
| |
| |
de nachtwandelaar der eeuwen met een zigeunerkoor in zijn ogen
dat is de muziek die ik hoor, zegt de vrouw
haar handen spookachtig bewogen aan de rug van de man
de brand der wijnstokken vreugde staat in de voldoening der lippen
azoren houtbossen zeggen de rechten der bloedstilten
aan het hoge koor staan geheven de kelken der onmiddelijkheid
hoefijzervormig van het menselijk geluk getekend
de heilige U der goochelaars in de bizarre kop van het licht
zo gaat de barmhartigtigheid over de wereld
een heerbaan met wisselend aspect
het verhaal van het diepliggend oog
omvergeworpen jaren gleden door een uitgeholde weemoed van
in de hand nu de steendruk
en de weldenkende staat ter zijde
in de heilige bijnaam die is het applaus voor de zang der bezetenen
de lianen inlijving van bovenwerelds vlees
waarin de anima opstond en rookte zei de talisman
de zoveelmens der tekenkunst in het gemak der materie
het menselijk handelen der geliefden onder water
in de schrijfstift der schaduwlijnen vereenzelviging
het herzien van een oude heraldiek
met de schreeuw o god waarheen wij die wij zijn dit ik zoals het is
en wij ter wereld kwamen en de snik groot in ons stond en in de moeder
die dit bracht zoals wij staan en gaan over een oude wereldhuid met in
onze handen de kaarsen der ogen zie wij zagen en de druk der handen die
ons de troost wilden geven van gij zijt en niet alleen maar met de
tienduizenden onder de geopende hemelmond en uit de mond de regen der
| |
| |
bevruchting door het licht der nevels en de genade staat huizenhoog in
de straten van de moederlijke gang der aarde als het oog geopend is:
en er zal scheiding zijn tussen licht en duisternis
maar daartussen zal wonen het geheimzinnig land der vragen
en het gewicht der stenen zal de stem moeten overwinnen
en de stem zal los komen te staan van de aanduiding der dingen
en de dingen zullen hun eigen leven krijgen uit de duisternis
en de duisternis zal het woord bevliegen en licht geven
en het licht zal de mens naar de mens dringen
de man zal de vrouw vinden in duisternis
maar zij zullen opstaan uit het licht van de flanken daad
en zo zullen zij de dageraad maken en de tocht naar de maan
met in hun mond de tong der waterdalen
en zo de kratergang tot de diepte
en de schreeuw zie den mens
met daarachter de blinde wateren der verlossing achter de schaduwhand
de schaduwhand zal toeslaan en de voorhang der wereld openrukken
de voorhang zal de taal vormen tot beeld van kelderlach door de
gewelven der opstaande ziel
of kathedrale koelte en onbewogenheid
waarin opgebaard de onsterfelijke geliefden van Teruel
met de lichamen aaneengebonden
in de mondingsgebieden van twee reusachtige rivieren
als amazone en orinoco geplaatst op de kaart van het menselijk gezicht
waarin vertaald zal worden het klimaat der menselijke zorg en de mijnbouw
en de treinen voortijdelijke herinnering
uit de schalen enorm onderaards
| |
| |
staande op de drievoet van verdronken schepelingen
de groene zang van het want onder water
de laatste schreeuw van de roerganger om richting
en zijn geliefde staat aan de kusten van zijn verbeelding en seint het nieuws
in de eierdons van een dodelijke stem
maar met het magna der handen zegent zij het instrument dat is de aarde
die draait onder de gaande voet van de mens en de afstand peilt tot de
middelpunten magie van zijn beweging
zo staan de tienduizenden om de kloosterlijke eigenheid van het kind
celibrator in de blinde zandstorm der repeterende stembanen
aan de voet van de wentelende geliefde
die is het werk van een wonderlijk vermogen
in de open kruising van het verleggen der jaren
die zijn dit ik de haven en de zeerover verzanding
maar hoog op dit macao de vesting geliefde met de muleta haar hart
zo werd het kind der tienduizenden door de engel bevlogen en uitgewoond
tot andere ruimten van herinnering
want niet langer de kommervorm, zo zei de vrouw
een mooie tekening, liefste
vreemd en van de wereld weg
een filtratieproef onder hoge druk
met de tussengast aan de kant
en de volkeren der aarde het oog gericht op de doodszang der regenbogen
in de andere ruimten gaande
waardoorheen de klok met de slinger het mes
ons staat de bolero rood in het oor, zei zij
en met de stem van het hoofd en lijf tot mens gebeeld
in de koude erts uit diepe aarde waarin de hitte de schulden smelt
van eeuwen veronachtzaamde droom tot versierde fatamorgana boven de
| |
| |
en die te drinken geven in ons zei zij
want wat leeft behoeft de zwemruimte der dingen
een zandbodem vol weeskinderen vreugde
met de lachende handen door de kommer van de kweekvorm
de warmte van de zingende import
in de optocht van het herinneringshart liefste
die het portret afleveren voor de prijs van het kokende bloed
de gier van deze zang die de lever vreet van allen die het kind het
wier ogen droog staan liefste
en de schimmel der blikken laag gericht op de hondsvis van het water
de sluis van een ongehoord bestaan sluit zichzelf
wie heeft genoeg liefde om het te zien
maar in Milaan voltrok zich een wonder en ging men per bezemsteel
ten hemel dwz de zwervers van Sica
maar er is een jezuitenorde gewend aan de gang van zaken
zij slaan tegen een rood kruis en doen vrouwen het wonder uit met de bijl
een oud geloof dat de magier vereist en de bruiloft der doden in open graven
er zijn mannen, zei de liefste, die denken een vrouw is zo'n open graf
en zij graven er in rond met een bedorven spade en snijden zo'n vrouw
open tot een lichaam alleen en kunnen hun zilte adem niet meer door
de keel krijgen en stikken in hun eigen aandrang
maar ik hoorde zeggen dat een bevrijdende fantasie alles kan op aarde
| |
| |
en het hoofd door de dikste muren steekt
ik was eens onwelkom in het gezin van een vriendin die kerstfeest
zo trok Josef alleen met de ezel verder en is de vrouw in stilte bevallen
ik leefde in der tijd nog met een rivier
daarin drijven de kinderen zei iemand die zijn ellebogen op straat gebruikte
dat kan niet meende de ordemeester
zij staan nu gewild in een museum vloekte de man
van de arbeid zei de gemeente
maar gewichtig wij allen en zwanger van de gewestelijke bewegingen over
de grenzen waar men de geweerladen geopend heeft en de kasten klaar
heeft staan ook met rode kruisen
alleen de ezels gaan door omdat zij grote oren en ogen hebben
zie, zei mij de geliefde, dat is de dreiging boven het hoofd der wetenden
dat zij niet een gewone ezel durven zijn met grote bewoonbare oren en
ogen als marktpleinen waarop de bevolkingen hun inkopen doen
ik wel, liefste zei de jongen en zette zijn handhaversbril op
nu de getouwen aanhalen en geloven in de pijp die de indianen doorgaven
in de ogen zei de liefste
ik lig in balans zei de jongen
van het vooruitzicht zei de liefste
met de kinderhand van de winst bewogen de bomen
boven de loodsen der havens in de schreeuw van het slagwerk
binnen de boedvorm van de wilde geliefde
waarin hartenheer de bakens verzet en het getij opneemt boven het peil
van de hartsgeheimen uit en de openbaring afleest uit de hinderpalen der kustverlichting
aan de linkerkant van het lichaam zit het kloppende huis met de aanstoot
| |
| |
de geneeswijze der warmtebronnen is overduidelijk bewezen
ik moest ze tot spreken bewegen, zei de vrouw
want wie nu niet weet dat het oorlog is geweest en velen gestorven zijn
ik nu de deerne en een graf
met de wartaal der engelen loop ik rond zei het kind
het kwadraatgetal staat op alles wat de tong vormt binnen het beperkt
gehemelte van een menselijke mond
dat is een goddelijke ruimte zei de vrouw
door de mijngang zoek ik mijn weg met de leggers in mijn handen
zij leggen blindelings zei de geliefde
binnen een geloof zei die man
van mistbanken en mnemotechnische stutten, riep de psycholoog, is de draad
van het leven onzichtbaar gebleven
ik concludeer tot zeven maanden hechtenis
dat is een doodgeboren kind riep een vrouw van de tribune
met de modderpraam van de misstap door het magazijn der dagen
de kinderen houden hun hoofd vast binnen de multiloog der wanstaltige tongen
die de mond als een mouwstreep bewonen en tot teken zetten van uiterlijkheid
maar in de schelp van de morgen zet het duister alphabeth zich voort
moet ik getuigen riep het kind der tienduizenden
ontwaakt in de arm van mijn geliefde riep een stem zag ik een heerscharen
waarde in de ogendienst aan de maagd
maar de maagd sliep in haar eigen okselholte en was oleograaf
| |
| |
in de omega van mijn hand liep de boer te ploegen en hij zaaide het zaad
dat binnen de omheining viel en opschoot tot een vreemde omgangstaal
omnibussen staan gereed bij de aankomst der treinen, las het kind
die taal moet ik schrijven en ik schrijf haar in het hart van mijn geliefde die
tachotype langs de binnenzijde van mijn hart haar vingers verlegt in de
omschaduwing van ultrarode warmte seinen die de weg wijzen
zoals het vroeg aan de moeder der uren met de open handen geheven
daarin zal het al geschreven worden binnen een predestinale omlijning
er zullen aan deze handen zigeunerinnen dansen en het bloedspoor uitleggen
met soms zachte soms krijsende stemmen en de omroep der aderen zal
zwellen tot een wereldorgaan waarop men over kan schakelen en niet
wat er is kan een mens niet meer verlaten zei de vrouw
in deze abstracte samenspraken zegt het heelal zijn vorm en weet het beeld
van de keizer voor een open raam en door dat raam het landschap der
wereld en daarop de mens die bouwt zaait en vergaat maar de kinderen
eindeloos de adem doorgeeft met de omslagdoeken der tabellen getooid van
het verschrikkelijke schoolschip der schrijfkunst die de steunpaal en
wissel is van de stenen taal der tijden
die Napoleon vond en Champollion vertaalde zei de meester
met de smartkreet der gestorven koningen
met de adder tussen de cleopatrale borsten waar zij beet en het hart uitrukte
en verslond en in stikte en uitbraakte aan de nijl die het doorgaf tot de
bodemstenen der bedding die bleven wenen van de geheimen der liefde
en het land overstroomden daarmee tot de bedouinale gestalten van
mannen met grote kamelen lavende zich en de dieren aan de oasen van smeulend geboomte
dat is het klaverblad van vieren riep de priester en snelde naar
| |
| |
die heeft Herodotus ons beschreven, hij was vierkant, zei de meester
dat is een spelfout, zei de geliefde
de historie is een bacterie, riep een dichter, en de pest
maar het kind ging rond als spons en zoog zonder onderscheid en het las
van de aarde die hing als een borst in de nacht boven het gesloten oog van
de mens en de tepel gaf aan de mond die niet weet en de mond inzoog
het vocht en ontwaakte geopend nog in de ochtend
dat is droomuitlegging, zei de pharao tot jozef
maar nu de verklaring vroegen de mensen en lieten hun tong over de
de druipsteen en de holte daarin, is het resultaat van eeuwen, zei de
meester, steeds de ene drup na de andere op de steen dat maakt het gat
dat is de slijtage, riep het kind
de geliefde knikte en sloeg haar ogen neer en haar handen zochten een
voederbak voor haar gebaren
mijn navel is thans met vrouwenwerk beladen, riep het kind en joeg zijn
de ogen zochten en vonden het werk en legden de droesem om de ziel der verbeelding
later moeten ze in de droogkamer om het vochtgehalte te meten, zei de boer
zo weet ik alles van dit lichaam zei het meisje en nam het hoofd met
de ogen en zei verder dat het haar liefste wens was het later als hij stierf
af te snijden en bij zich te houden voor altijd
want dan ben je nog te zien zei zij
en binnen het kinkhoestgehuil der kinderen wordt het bezit bezegeld en de
tempel gebouwd om in de ruimte de lijn te zien in marmer en zandsteen
opgericht tegen het blauwe gat van de hemel de kroeghouder van alles
het grammaticaal geworstel van ouders en kinderen
van de geliefden, riepen de geliefden
| |
| |
om de hoofden worstelden medusaal de slangen met de dubbeltong
waarin het gif zei de meester
want een slang spreekt aan het uiteinde der tong met zich zelf
dat is binnen de schriftuur der dagelijkse dingen zelfmoord
en het kromzwaard der absolute inlijving, zo zei de geliefde
dat is door een slaap van dagen met de stift der beschrijving tegen de hemel
het kind in zijn magische vlucht ophoudende de fantasiebeelden in zijn
eigen handen die liggen om de hals van de moeder en de slagaderlijke
haarvaten zachtjes dicht knijpen
nog niet de worging fluistert een stem
maar het kind loopt door de gestrande bezigheden van de wereld en vloekt
een vreemdeling in overvolle kamers beweegt zich op de adem der
aanwezigen naar de verstikkende stanklagen aan de plafonds en vertakt
zich tot een grijze zee met overal ogen en een opgezette stem die buiten
hem zelf staat en de barbieren hanteerbaarheid van het mes verkondigt
de aanwezigen buigen het hoofd
niemand zal nog ooit de moed hebben om op te kijken
de geliefde lacht en zegt: zie aan mij zal alles zwellen tot een nieuw
bestaan dat uit mij gaat en eigen voeten krijgt en daarmee de voorhoofden
der voorgangers zal pletten tot plaveisel
de kinderen hebben zich nu opgemaakt om hun ouders per lichaam en graf
zij zitten aan de kant en spelen met de doodsbeenderen
zij bouwen een huis getooid met de doodskop der moeder
zij spreekt niet meer, zegt het kind, maar uit het been schijnt een bleek
licht op zoek naar de stem
en als het dan geboren is, zegt de geliefde, dan kunnen wij het kleden en
laten wij het omgaan door de handen en ogen der mensen en zal het
| |
| |
beademd worden met stofgoud en zo god zijn en opgesteld in ieder woord
de jongen zegt dat hij zijn moeder gestalte zal geven en haar adem een
huis zoals het hem wiegde in haar schoot en de wateren zullen haar niet
ontbreken noch de borsten uitgedroogd zijn die wij zien door dit
bouwwerk van bleke botten waarmee wij spelen hier aan de voet der
kindertempels die zij voor ons bouwen mooie ruines met geluiddempers
in de oren de kappen over de verdorde lippen om niet de gele stof te
zien die de haat heet en de liefde doet en niet weet maar ons het hart
uitsneed bij de feestelijkheden der verjaardagstaarten op tafel met het mes
er in en de kaarsen die wij nu branden jaar na jaar op de graven
van wege de verbinding met de zielen zei de professor
dat is de exegese der gebeurtenissen die zijn de dagen van verschrikking
binnen gewoon menselijk vlees beschreven met mooie namen en opgeheven
in een buitengewoon licht uit de streeltong die is dit huis der kinderen
waarin zij wonen en spelen het spel der verloren geslachten heen en weer
en op en neer met de nadroom in de hijgende adem en het metafysische schendwerk
maar het zal gehuld gaan dit kind in de schoonste kleren en om zijn hals
het vlies dragen der gulden daden die hem aangedaan en tot voorbeeld zijn
dit kerkhof wordt thans van zijn kruisen en stenen ontdaan om de stad
een schoner monument kan men zich niet denken
de geslachten parend en barend op het verende bed
de modebladen van de moderne snit in hun bevende lichamen
dit is de liefde die ik bezing, zegt een stem, die bezongen moet worden
het leven over de handen heen in tederheid bevend
ik zeg het beeft, zegt de stem en braak het oog uit dat alles ziet en op
aarde leg ik het tot kolonie een soort angola met portugal aan het hoofd
| |
| |
omgeven door dichte negerwouden met harten gekorven vol wees gegroet
en vreemde agressie in de huiden
wij zouden moeten vluchten, liefste want men ontschorst ons
dit zeggen de geliefden en zij omhelzen elkaar op de onvruchtbare aarde
van hun begrensde gebaren en hun lippen zuigen het huis der liefde leeg
en tasten de wanden aan en vergiftigen met woorden de stilte der gaande
adem tot de structuur van een wanhopige tweeklank
danse macabre opgestaan uit de versierde navel van oude goden
een zeer bijzondere bijna olympische verrichting die door regelmatige
oefening van het lichaam ons eigen kan worden, zeggen de heilige boeken
want de obsessie van deze organische ruimten liefste
wat uitsteekt en ingaat en herbergt liefste
met de tijdsopvatting van ontdekkingsreiziger liefste
waar Isidore staat in zijn grijze oceaan liefste
met de toenemende helderheid van de tegenkrachten liefste
in de gregoriaanse rythmiek der samenhankelijke stof liefste
dat is de traan der omfloersing
dat is de rekenschap van fragment
over de relatie der elementen die de vuurtong bengaals het licht geven in de
naklank der zelfvergeten momenten
in de gerichtheid tot geluk
met onze menselijke handen in de complexe daad der ogen
waar de ontraadseling wacht
in het raadsel liefste, waarin wij dat leven liefste in de aanhorige klacht
in de kristallisatie zo zei Stendhal
maar op je hart liefste druk ik een indiaanse tekening met de abstractie der
liefde in rode ballen en kruisen
| |
| |
om de ongeschondenheid te tonen van de wekwoorden
in dit droomverloop, liefste
en niet zoenen alleen de verslijtende lichaamslappen
o, liefste wij staan doorkleurd in wat wij uitwierpen
niet onvoorwaardelijk, zei zij en zette koffie
maar uit de room bouwen wij de ruimere blik en in die blik staat de zwarte
engel en om de engel de tuin van kleuren en in de kleuren de boom der
kolossen en de kolossen geven in de nacht de vreemde giften door
sine que non schreeuwt de professor en slaat zijn hoofd tot versteend pupieter
dat is de ijzeren ruiter Peter zo zei Dostojewski die door de schatten reed
en het volk een ander hoofd opzette
maar de engel spreekt haar eigen rechtspraak en treft de dading die zij wil
overeenkomstig de voorwaarden van het gehele rijk der binnenhuidse toestanden
de wieg voor een nieuw leven met het eindelijke goocheloog
in de geheven stok der waarschuwingen
in de alarmklok der mobilisatie en de verzen van Majakowski, zei hij
met mijn tartarenlichaam zal ik je verslinden liefste
vanwege het modelstaan in het uitvretersoog der schepping
met de oorlog als natuurramp in mijn handen
omdat ik mij meester moest maken van de ringstraat waarin ik eens
woonde, zei zij, heb ik mij afgezonderd temidden van veel water en
ontwaakte ik in een huis waarin de bel van het ritueel ontwaken werd
geluid door Sor Cruz voor die van het land Sol Cruz en mijn ogen
openden zich tot een lusiade van nieuwe wegen maar mijn lichaam liep
slapend rond onder de handen der doktoren die zich om de pompen hadden
opgesteld daar zij mij de verzopen polder uit het noorden dachten en ik
| |
| |
maar ik herhaal het woord dat ik door de boosaardige leugens van mijn
verbeelding ben gegaan en hen tot een politiek moratorium aan de kant van
mijn wegen heb opgesteld en open voor al het publiek want wanneer
men verlaten is door ieder die de lippen het hartswoord doet zeggen
komen de ondergravingen in het eigen bloed aangegeven door de pakjes-
dragers van beroep en door de loopjongens die aan de voordeur bellen
doch ongezien van achteren ingaan
de groenvrouw en de huurkoetsier waarop het huidige leven rust, zei zij,
dezulken zijn de bodem der wereld en de stank en de vlaggestok voor een
zij zijn de kweekplaatsen
toen ik dan eindelijk op mijn eigen plein stond, zei de geliefde kwamen
de autos der goedertierende buren en brachten het eten om mij van de
alpendruk van het zwijgen te bevrijden moest iedereen de hele dag tot mij spreken
en zie daaruit is een nieuw lichaam opgestaan als een witte vlam en zonder
zalving in de leden maar critisch in de marteling van de dagen ook al
reden de autos met voedsel af en aan
en ik was een conferentie vol verzoenende tendenzen
maar de massas schiepen in die dagen de tijdperken
met een stormloop in mijn lichaam, liefste
de man zweeg en zag zijn ontstoken ogen die hingen in de muur van haar
blikken als rode poorten geopend naar een onnoembare wereld met de
verborgen krachten der rondgaande wreedheid
later verliet ik ook de kinderen, zei de man omdat men in een ruïne niet
leven kan ook al wordt er gelachen
ik werd een leidse fles die bij elke aanraking ontplofte, zei de man en ik
strooide decreten rond opdat zij gehoord zouden worden en bewaard
tot de tijd der aparte doofheid voorbij is
| |
| |
maar de geliefde vertelde haar leven onder de schemerlamp der opkomende
zekerheden en las in de boeken het zelfbewuste woord dat stond als
meerpaal en brulboei in de open zee van haar hart met de vingers
omklemd de mierenhoop van het innerlijk verkeer en de blik vogelrecht
op het draaiende licht der naderende kust
daar zijn de duinen en daar is de loods
uit het raam van Granada, liefste
met de administratieve betekenissen van onze gebaren die de bevrijdende
aarde de geest in handen legden en de vleugel het woord gaven met de
klapwiek der overbewuste oogleden naar een wereld vol voedselvoorziening
en radaroren om letterlijk de toekomst te voorspellen
want de onzekerheid, zei de man, dreef mij weg van vrouw en kinderen
en opende de koninklijke gang van de val van idool tot idool met de
demon der wraak als een bloem in de warme navel geheven in de tegenspraak
een russisch hart met een realistische voorstellingsgave
ducasse op de eiffeltoren om de waterzucht in de menselijke gang te peilen
maar ik ben de schorpioen fluisterde hij zacht en vervul een franse missie
door het lichaam open te snijden en voor aller ogen te laten zien wat
er aan beestachtig gedierte rondkruipt ook onder de fluwelenste huid
met mijn tentakel blikken wroet ik mij tot zondebok samenzwering en
revolutie: met een mooi voorjaar in mijn hoofd
en een dienstplichtige bloem in mijn handen
en een wassende geur over mijn uiteengerukte leden
die zijn de ingang tot god
de unio mystica van een zeer oude monnik
gaande door de kloostergang van de tijd met een klein zoeklicht in de
lijnen van zijn handen en houdende de aanraking
want het is mogelijk dat Renoir een model had in 1896
en dat dat model zijn kind hield
| |
| |
en dat dat kind en het model Gabrielle en Jean na 55 jaar samen in Amerika
wonen en gefotografeerd worden
en dat Gabrielle nog altijd de rode jurken draagt die het oog en de hand
omdat zij hem bijstond in zijn verlamming
zijn zoon maakt nu films en zij is een vrouw van 70
is dit nu de verbanning van de mens op aarde vroeg de liefste
zo nu en dan de soldatenlaars op tafel liefste dat is nodig
en onder het juk doorgaan en een ander rijk stichten
met de bebouwende gebaren de palmen planten aan de mondingen van
grote rivieren om het zand te beschermen tegen haar eigen beweegzucht en
ook tegen de hellingen der bergen de wijnstok planten der wereldtalen
en het groot hart van de mens die ontdekt: de bebossing is heilig over de
verschijnselen des levens en zij zijn in het verschijnsel de openbaring ervan
waarin ik vele dagen woon liefste en mijn bezwaarschriften schrijf
te vermoeid liefste om verder te gaan
met de wil van mijn mond die spreekt
en alleen met mijn handen in de vraagbak
mijn ogen een kaartsystemen waanzin
met het forceren tot het bestaan van een groot licht
maar een schaduwleven binnen de vouw van het lijkkleed liggend op de
operatietafel die heeft levende poten die zijn de ogen van wie voorgingen
dat is te zeggen verdwaald in de samenspraak van luisterende zielen
ik ga als kalfdrager in tot het beeld
met een dierenfries op mijn voorhoofd: de panter, de bok en de ever maar
ook het paard met mensen-borsten
op de witte achtergrond van het beeldenveld der woorden
met de tumor van mijn blikken roerend in de mens van de overkant
omgeschakeld op de halve periode waar is liefkozing en roede
| |
| |
met de vervolmaking van het tegenbeeld in de collector van mijn gebaar
waarin de wereld het vislijf aanneemt en jarig wordt
ik versier haar met het eigen loof
gekweekt in de spoelzijde van de hals van mijn geliefde
en wij spreken over onze ouders
dat zij altijd de dynamo zijn
en veelal de grafsteen de plaats der handelingen is van de hoge gevelkunst
die de woorden opzetten in de bordpapieren ruimten van de tijd
o beweegbare metope van mijn woorden
heb uw lichaam lief als het huis waarin gij woont
een havengestalte met vreedzame muildierberijders in de weerklank van
de aarden moeder zal u het sagenbeeld wel zeggen
en dit met een bovenmenselijke klaarheid
zodat dit is de duidelijke vervreemding van het eigenzinnige weten
wij gaan ter slachting met het opgeheven hoofd der wanhoop
zoals de soldaat stond te kijken in de vrije tijd van zijn verlof met zijn
vingers in de navel van de vrouw naast hem
op de dorre vlakte van dit zanderig gebed
die de muzelman de allah doet roepen over de woestijnen afstand in zijn
stem met de blik op mekka en de trillende strot van begeerte in de heilige
ontschoeid op het mozaiek
met de lettertekens op de gespannen voetzool der minaretten hoogheid
de stem staande in de ruimte tot oproep
Mohammed wentelt zijn steen tot de sterren staat op en wandelt over de
wereld met één grijs en één zwart oog en zet zijn gewaden op met het
kromzwaard der vereenzelviging aan de poorten der losliggende steden die
daar liggen historievast maar ondergraven van de schaarste onder de bran-
dende adem van het menselijk tekort
| |
| |
omdat ik van de wereld ben geweest, zei Mohammed
en sta in een grafiek van gelijkstroom dwz een rechte lijn in de kinderhand
met de menselijke stem zoals die staat in een modern modeblad
fraai afgebeeld tot de ingesnoerde taille en de wiegende heup van mooie
hebben zij de taal nog der ogen
en stroomt langs hun voeten nog het water der wassing zoals ik die
hygiënisch deed in de duizenden baden die ik stichtte onder de gaande
hemelen opdat de aanblik van de mens te verdragen zou zijn
en ook de wisselstroom van zijn geuren
en de draairichting der ogen
waarachter de zanger woont met de hoge revolutie in zijn stem
want wie niet opstaat tegen de geboden met het tegenvoorstel van zijn
eigen orde wordt eveneens uitgeleverd
dit is het raadsel, zei de geliefde en zij trok haar zijde naderbij
zij liet de vingers een blanke communie spelen
zij spoelde haar mond met zoete woorden
zij gooide de olie op de smeulende vuren binnen het woordelijk knoopwerk
zij hakte vervolgens de knopen door en wierp ze als brandende sterren
door de steden van haar woonogen
uit de ogen nam zij het huis brak het af en gaf het weg
de man schreed hoofdschuddend door de lege straten en nam zo nu en dan
een brokstuk warm nog van de folklore en mooie rhythmische beweging
hij woog de steen in zijn handen
waartussen de samensmelting plaatsvond
ben ik nu een man, vroeg de jongen
de vrouw knikte en stak het plein over
de jongen wierp zich op de keien en bad een gebed tot de heilige moeder
de moeder stond achter zijn gebogen rug en sloeg hem gade
| |
| |
in haar éne hand een bijl in de andere een kunstbloem
beide handen geheven boven de gekromde nek van de zoon
toen de jongen opstond kreeg hij van haar de kunstbloem
zijn moeder vluchtte en wierp de bijl in het park
de vrouw keerde op haar schreden terug raapte de bijl van de moeder op
en vroeg de jongen om de kunstbloem
dan krijg jij de bijl, zei zij lachend
de jongen liep drie keer door zijn lichaam en gaf de bloem
hij stond op het plein de bijl over de schouder
nu mijn vader nog mompelde hij en sloot zijn ogen
op het plein werd de vrouw verbrand door een joelende menigte
met de kunstbloem was het vuur ontstoken
in de stad rinkelden de bellen
een groene romance op het plein
de verordeningen schudden hun ogen af en trokken de laarzen aan
de brandweer werd gewaarschuwd
door het bewakingscordon ontsnapte de jongen met een stuk geschroeide
huid van de brandende vrouw
hierin zal ik verder leven fluisterde hij en de muren vielen om
de volgende dag in de ruïne van een kerk verscheen hem de vrouwen vroeg
anders wordt de kunstbloem een altaar en jij het offer
de jongen stond op en omhelsde haar
ik woon in dat stuk huid zei hij
haar lichaam vlood heen en in zijn hand lag de kunstbloem
nu ben ik een altaar, riep hij wanhopig en ging heen
binnen uw eigen samenzwering zult gij leven riepen geschonden heiligen
op de muren las hij de plakaten der wederopbouw
| |
| |
zij zeiden wij hebben gelijk
de jongen vluchtte en schreef een schotschrift
dit is wat nog gedaan kan worden
met de vertraagde handen der openbaring
in het epigonenoog van de opeenvolgende seconden
mort à dieu schreef Rimbaud op de muren
het woord wordt wandtext waarschuwde een heilige
de jongen vluchtte wederom en stond des nachts stil in het open veld
de ruimte is nu om mij heen en zwijgt
op Majorca maken ze muziek sprak een vogel en daar is een onderaards
meer van vruchtbaar water
ik word nu de visser in blauwe zeventienmijls diepe zeeën zei hij
de vogel knikte en wees hem de weg
ik zal ook het klooster bezoeken van Ramon Lull zei hij
de vogel zong het lied der moorse muren
de aanbidding is heilig dacht de jongen
ik ben ver van mijn ouders
in de honger van mijn kinderlijke gebaren
dit is de oude reis in een verafgelegen land
tegen de prijs van een belletristische dans in het donkere herinneringsgat
van het meisje dat dacht een tabaksdoos te zien glinsteren onder het gras en
toen zij met een stok de doos uit de grond wilde lichten deze zich ging
ontrollen en een slang was
of de jacht op de tarantula
of de bij die steekt in het spel op de boerderijen
en dan maar knielen en bidden in de trots van niet ik de huil in mijn ogen
maar liever de windbuks op de duiven en die aan de groten geven om
en soms ook de tekens lezen van de steppenheuvels op gekleurde platen
| |
| |
de merktekens van de grote volksverhuizing, zei de meester
en wij lazen de tekens tot een figuur van eigenheid
want de mensen werden verjaagd zei de meester
het kind nu vist op Mallorca en hoort de stem en zijn hand streelt oude
stenen en zijn ogen de verweerde voetstappen der volkeren
de holle druipsteen van wat doorgaat
in de kenschetsing der pagaaien leden met de vrouw aan één arm
met het moedermysterie onder het water der dynamische bewogenheid
die ik uitgraaf binnen gereserveerde verschrikkingen die zijn de dorpen in
Tessin die ondergaan met oude vrouwen en lawines
de bouw van de huizen is daar zo, zei de man, dat zij onherstelbaar zijn
en zo hol ik mijn hart uit tot huis en keelklank vol catacombe
waarin de vrouw leeft in de sneeuwval van haar leden en zij mij haar
kloosterlichaam onderwijst en de karaf te drinken geeft met de wijn der
eigen averij gevuld doch geheiligd door de kraanvogelblikken van de
keerdam haar hart en zich oprolt en uitlegt de slang der verbintenissen met
het kartografen stift getekend het cognossement der lading
zijn wij o liefste vrij van lekkage, breken en brand?
zijn wij o liefste niet die vrouwen van tachtig wachtende in de hoek van
een dakloos huis op de karavaanwind des doods?
wij zijn liefste in het getal der beschavingsbeelden
in de preserve van oeroude oogopslag
de weg de berg en de stad
in de kaste der vereenzelvigden
met de rode brand van de aarde in ons lichaam
het ketelruim vol helse kermisbedden
nu komen de Indianen, dacht het kind
wij houden de scalp gereed
| |
| |
zij hebben hem aan de paal gebonden
en bidden tot de medicijnman
zij nemen de cassave en pletten die tot olie
zij strijken de olie over de messen
die zullen ons los snijden
met de messen snijden zij takken
over de takken gooien zij olie
zij steken de takken in brand zegt het kind en verbranden de blanke man
wij wikkelen ons o liefste in het laken en laten ons zalven
in de kerving van ketter op aarde
met de hoerige blik der steden op onze handen en de gil van het lijf
langs het genummerd trottoir waar de droogmachines staan in het zachte
klikken der tongen en het telraam door de armen wordt voortgeschoven
over het wegdek der aalmoezen schimgang
ik heb koperen staven gekocht zei ons de man die te plaatsen zijn in het
vlees van geslachte dieren op iedere staaf staat een teken de hand met het
mes het slagersgezicht en het symbool van de voedende regen
zij staan mooi op het vlees zie de vrouw van achter haar tapkast gebaren
wij dronken sherry en gingen heen
in de haarspeldbocht van de wartaal
de neringdoende nero's die ons bewonen de netmaag van dit schrift dat
is de verrekening der neusklanken jeugd uit de schommel van de
overgeleverde liefde der ouders die nu staan te kijken aan de kant van de
weg in het gezwel van hun overbodig waakzame ogen die de tocht niet
van de vallende kelen kan houden van jongens en meiden die soms gaan in
kolonnes en hoofddraaiend brengen de verplichte eerbewijzen aan de
tribunale zelfverheffing te zien om de meter langs de weg van het leven
te geloven dit alles, zei een meisje
| |
| |
je moet in de pas blijven, liefste
de hoornvogel vliegt heen en terug
opzij kijken liefste en groeten
dat is de mond liefste van het hoofd van de staat en hoed u
dit is een plundermarkt waarop wij nu staan, liefste
denk aan de regenmeter meid en de penning
de vogels strijken neer, liefste
de gieren met plukhaar en richt je geschut
het zijn onze ouders, liefste ik zie hun gezicht
wij ploegen hen onder voor de vruchtbaarheid
is dit de verbintenis liefste die was onder de bomen
zij vallen als schoven tot hokken, liefste
met ramen van bloed, liefste
dat is het licht van de opgaande zon
zullen wij nu wonen liefste?
in het opperst presidium van onze spreekbeurt
de wederkerige diensten vragen om hulp
en onder de bomen steekt op de woestijnwind vol zand en graaft de graven
der liefsten en daarop graveren zij de woorden der weilanden ligging
die was in de ogen bij het omhelzen de eerste keer bij het ondergaan van
de zon die had gebrand de gehele dag het land en de koker der hitte
gebouwd tot bewoning en de daad van twee lichamen liefde de liefsten
die zagen voor het eerst de huig der begeerte gespannen door de dag tot
een vallende nacht van schommelend schaften
kunstmest voor schone scholastiek
| |
| |
de schoolmannen bouwden een groot monument voor de welpen der toekomst
velen beving de sluipkoorts naar de eeuwige letter
zij dachten zich een slotvonnis dat stond in de pyramidale oren aan
opengereten wangen onder de sluitbrieven der ogen
zo gaan zij heen als zegel op de blinde agonie der voogden die hen
nauwelijks nog heilig noemen en alleen nog kunstleden maken voor het
uitvallen der armen en benen
wij kunnen nu ook reeds het hart enige tijd stilzetten en het daarna weer
beter op gang brengen, zeggen de doktoren
zij brengen ons tegenwoordig veel dode soldaten maar die waren in het hart
zelf getroffen en zo stond het te vroeg stil
dan kan men het niet meer op gang brengen zeggen de doktoren
o liefste in de slotklinkers der liefde wij staan en wij blind en bidden
de molens van wonderdoeners binnen om de slingerhoek van de muren te
verkleinen tot een stevig huis met een sleutelbloem en een sierbaan
maar nog liever liefste de orakelsteen van Concacha waarop te lezen staan
die gaan in de omslagdoeken van hun woorden, liefste
zoals de jodin die zei tegen haar man in tranen: huil niet want ik zie jou
terug ik maak alleen een omweg over Auswitz
met de casa moral in haar ogen
de man ging heen en boog het hoofd
in de breukzuil der ziel die zijn geyser verheft van menselijk bloed dat de
koraalriffen bouwt van een bestaan in eenzaamheid van ieder die is
zijn eigen atol met het eigen meer de spiegel over wat innerlijk is een
diepgang vol voedsel in de bedreigende golfslag der dagen met het vuur
van zijn ruggemerg schrijnend in de hand van zijn liefkozend oog waardoor
| |
| |
want de liefste zij leeft door de handen der liefde
en de verheffing zijn over alleen
met de tektonische bewegingen van het enigma
de zeebodem met het bezinksel der daden
die waren het zachtgolvend plateau van de voorvaders
in de ijzige omnachting van de stofvoerende wind
uit de onwetende opperhuid
met de bezeten facetten der honger in de hoekige kantsteen der handen
en de kegelsneden der programmale ogen
ook van de ouders liefste
die in onze woorden en tegendaden leven liefste
als wij staan aan onze zee liefste
of de galala woestijn met de windkeien der woorden alleen
waar alleen woont liefste
met de oase in het zand der ontroering
waardoor de pyramide bestaanbaar wordt
verheven in de vijfhoek der tijden als het antwoord: wij spreken
tegen de zeewering opgeworpen tegen de opstand der verzonken steden
de mensen verzameld in de kerk en overspoeld
dat is een verzonken stad, zegt de meester, zo zijn er meer
het slaat alarm en lacht een dekblad
over het stinkende water van de jeugd
met de regionale paedagogie
slapende in het eigen lichaam van de nacht
| |
| |
toen de oogleden opzwollen van hitte
en mannen en vrouwen werden gevonden in het open veld onder een bodemverschuiving
langs een bijna verticaal breukvlak
in de fluitketel der opgekropte adem
zodat zij stonden te kijken in het hulpwoord der wanhoop en de plooi-
ingsgebieden van het machteloze gelaat
en smeermiddelen uitvonden
maar de andes der reinvelden waren niet te vermurwen want het woord
stond in de wet gesproken en de aarde beefde onder de voeten maar het
Juragebergte, zo las het kind, is slechts een dunne gerimpelde opperhuid
in de samenpersing van de stampende voet van de paring en het stille
zoutmeer der tranen en de gebedsring der bergen om de menselijke hand
van het secundaire gesteente der ogen
met de aardbeving zijn hart
waarin liefste alles woont
een baksteenwerk binnen een houten raam en een ijzerconstructie
en de oorzaak van de vernieling
onder lagen gasdruk als een merapi
met het hermunten onder de nagel der vingers
in het tempeldal van zijn voeten
| |
| |
de assepoester der aarde met de lavaprop in zijn keel
zijn lichaam de magmakamer
zijn bloed een gas onder overdruk: dwz de woorden
zo valt in de nacht het kind uit zijn bed en ziet zijn angst
het ligt als een meer in het gat van zijn ogen
daarin het beeld van de karper als een krokodil zonder poten
een krokodil is één en al oog
het kind wordt wederom in zijn bed gelegd en eet zijn ogen op
als het ontwaakt kijkt het uit staalblauwe kraters die de noodgrote
de moeders bakken een korst aan het brood en roepen het kind te eten
het kind komt en ziet zandbanken en verandert het brood in puimsteen
zie, moeder, zegt het, ik bouw een huis
la maison de bébé: een prentenboek
later kijkt het en weet omtrent zich zelf de stand van zijn lichaam
dan ben ik de maan eros die rijdt de sterren tot gruis
en nooit zitten als oude vrouwen in de sintels der jaren
want die gaan heen ik zie ze in mij zitten en breien de jurk nog steeds
van jongens en meisjes zoals ik ook ben een jongen een meisje en al wat
leeft zo het is op aarde de gang nietwaar niet alles gescheiden en veel
zien dat meer is dan de ogen nl de blikken in de steenschaal van
het lichaam zoals ik zag ontelbare van kostbare mineralen in de uiterste
spion der versuffing ovaal getrokken in de zeehond het lichaam met de
spoelvorm van de hand roeiend de weg vooruit die te zien niet is maar
genoemd staat in de barre stilte van het achterhoofd en valt en opstaat
maar dagen en maanden soms ligt in het verebben van mijn bewustzijn
en zo ik wel het mes wilde nemen en de indianen aanbad met het
scalpeermes in de operatieve handen nietwaar want de verbeelding
mag niet stilstaan en de gelerivier van de honger moet ons voortdrijven
| |
| |
tot de scheikundige neerslag van kristal binnen de lichaamslijnen der
dingen die wij uitbeelden te zijn en die wij heffen met de gletschertong
uit de bedreigende slaap der zekerheid in de spin der verwerende liefde
blauw gebogen over de huid van zeer oude mannen en vrouwen als een
vacht van amoureuse vegetatie waarin de wanhoop van het product
en de daad van de landafzetting
en ouder geworden had het veel lief en was een landfauna en nam
dagelijks de hete baden en spoelde zijn voeten in spierwit sneeuw
dat was wel de slaapwandel binnen de duivelshoek op het grote vlak
waarin mij de plotselinge aneasthesie overkomt en ik loop en doe
zonder zien of daad en het oog ongemerkt wordt gevuld met vreemde
vormen die hun middelpunt niet vinden en uiteengaan in zich zelf maar
zich toch plaatsen in de stille kolom der beelden die staan als verstarde
goden in mijn achterhoofd de vinger dreigend geheven en met dood
op de gekleurde lippen en onnatuurlijk maar ook teder en onafhankelijk
en in ruimte gevat die is het karrenveld van dit verleden dat gedragen
wordt en toch bijna ongekend mijn steendruk is van het begrensde vlak
een ingewikkelde wijze van verwering
het zeggeveen van mijn woorden
de delta mijn daden zij zijn amoureus en maken in mij de eros die brandt de
bomen af tot het wortelcomplex bloot onder de ogen ligt en ik vraag om
buitensporige heroïk en gastvrijheid om zacht te verdrinken in de boor-
spons der ogen en te ondermijnen de stilte die klemt om het dagelijkse
vlees en die panvormig is en daarbovenuit een panorama van gloedwolken
gerezen uit de gemeenschappelijke as en ik ben een storingsgebied
en mijn stem zegt de ineenstorting van de zijnssteden
bodembewegingen zijn gaande alom en de mensen vrezen zich zelf
zij registreren in mij de schommel der aarde en zien in mijn lichaam
het instrument van de waarheid
| |
| |
zij nemen in woede de bijl van het vergeten geluk en slaan mijn lichaam stuk
ben ik de eindmoraine tot de tijden mij maken een moeras?
nee want zei de man ik lig aan de weerstanden van mijn oren te
luisteren naar de slagvolumes der woorden en hoor dat de alarm-
ketens gesloten worden binnen de loden kamers van het hart
en mijn ogen zien door mijn moederloge tranen de sterrenschakeling
die gaat langs de lijn van het merg tot het anker het lichaam der
vrouwen die oprijzen uit hun huiden geborgen in de moeder-
klokken die zij dragen over de stranden en torsen tegen de steile
hellingen en verbergen in de grotten binnen het beschermend steen-
massief van hun gebaren de bidkapellen der ogen gericht op
de staande breekplaten die uit de kooien kijken naar het schouw-
spel van een nieuw leven dat wordt aangedragen ook over het
vlakke land en door de tuinen en langs de rotspaden en ver over de
rode en witte woestijnen gedragen op de velgen van het dubbel-
levende lichaam met de hand van de man gegraveerd op iedere
wang met het woord dat ontstaat in de zelfbekrachtigende gang
waarvan de ogen het geheime zegel bewaren en de doorslagsterkte
kennen zonder gekend te worden en zich weten in de damp-
vormen van het loopwerk der blikken dat zij voltrekken een
openhaardproces vol heilige slagregens om de kooien onder water
te zetten en de blaffende kogelgewrichten des doods de witte
en het kind vraagt: waarheen is de wind gegaan vader en waarheen de
sneeuw en waarheen gaat het water
zijn eigen kringloop en het tekent die langs de gevoelige strook van zijn
ogen binnen het eigen schakelproces en het staat op de kampanje
van zijn ervaring zijn schip in slingerbalans en spreekt leidekkerstaal
dwz de wind joeg de sneeuw terug in de hemel en de hemel wijst het
| |
| |
maar stil in zich zelf ligt de vader zijn opperhuid vol schubben en schreeuwt
in zijn eenzaamheid het lied van verlies van liefde en ziet zich
opgetrokken uit graniet tot het beeld der onbewogenheid met de
dreiging van nierstenen ellende die de bidkracht van zijn woorden zal
breken en niets is dan de brulboei het stenen hoofd met de geopende
mond uitbrakend de isolatore gal van zijn hart
in de netspanning der aderen
binnen het schuifcontact met de anderen
in het regelproces der sacrale ruimten
de remhevel recht in zijn lichaam
het zinkdeel van allen die leven
en hij staat op slaat zijn beeld stuk loopt loeiend het land in en waarschuwt
de mensen dat het zal komen het koningswater in de gedaante van
een mens met de oplossing voor alles die hij kent uit de ervaringsvelden
der eeuwen en aangevoerd op het fluitschip van de tijd overstemmend
de pubertongen wier geluid het pensioen is van het leven verzekerd in kooien
ik ben de kooi der overstroming, zo riep hem later
een licht meisje en hij ging tot het meisje en zij overstroomde
hem niet maar hij nam een krulpen en versierde daarmee haar hoofd
en gaf haar kleine edelstenen die zij hing aan haar oren maar
één bevestigde zij als een lichtend zaad in haar navel en het werd
haar derde oog en sedert die tijd overstroomde zij velen met licht
in de daad en zag zij hoe de mens onderhuids om adem roept
want zei de man verder zie:
de vrouwen zijn moeders geworden en zij leggen hun kinderen
in de witte kappen en maken de kogelgewrichten tot
schommelwiegen en gieten een nieuwe wereld over de oude met
de dekkleden van hun grote borsten waarin wonen de komende
| |
| |
stemmen der aarde en door alles en allen heen bewegen zij zich en
staat het uiterlijk gebeuren stil zoals wij hen zien stil staan kijken
in de geroosterde huizen der slagvelden door een vreemd verlicht
raamwerk over de dodenakkers maar temidden daarvan leggen
zij zich en weven van rouw de sluitlakens en van tranen
de dekens des levens en baren
binnen de koorbouw van deze zang
vol gebrandschilderde ramen in de kapitelen der ogen
met een wereld op maaiveldshoogte
het contrafort in de handen
om ongestoord door het lange huis van het leven te gaan en de kroon-
lijsten aan te brengen en de dekstukken en de urenborden en de
schotwerken en de wapenschilden en slijpstenen
want waarlijk men wil geschraagd zijn
in de vier wereld streken
binnen de vredesvoorwaarden
maar men, zei de man, wil niet meer bidden en buigen over de aarde
en huizen bouwen als zonnemaagden opdat de kruinen der groene bomen
kunnen ingaan om het lichte voedsel te geven in de kosmische heren-
dienst de bezeten aanvulling te krijgen boven het eigendom uit voor een
niet te beelden god geweldig van vormeloosheid maar geslepen naar
de steen der aarde met de verheffingen der bewoners de duizend daden
| |
| |
die staan als relief op de rotsen grootheid der bewegingen onder de vuur-
troepen die optrekken gestoken in het stromende harnas der rivieren de
delta geheven tot de onstuimige branding der oceanen ruimte en de
zwelgende nachten verzadiging die over de wateren zweven in de akker-
bouwhanden van de lachende Sphinx der verbijsterde hemellichamen
maar het kind vraagt de weg van het water
en het meisje zit in haar kooi en kijkt naar het licht van haar navel
en ik loop met een arm vol liefde en weet niet waarheen
dat is zei de man de vragende mens
de Inti der Incas gedwongen te gaan eeuwig de kringloop van de
vermoeiende tocht om de aarde
met de vraag van de weg van het water
gezeten in de kooi en bekijkend zijn navel
en zo trekt het kind uit de ouderlijke woning en weet niet waarheen
maar de schreden zijn blikken bouwen de weg en zijn handen slaan de
trommels der wind en langs de kant van de weg plaatsen zij smoor-
spoelen en leggen zij kabels diep verankerd in het lopend gewicht
en de ouders stellen de vuurtorens op der behoedzaamheid
en leggen zich krom over de weg van het water in de kooi van
hun navel met een arm vol liefde
en zij zijn in de weemoed der steden die zij bouwden ver van het
vruchtvlees der aarde en onwetend van de zaadpers der hemelen maar in
bleekzucht gehuld en zij zetten elkaar op de rek- en verdeelstoelen en
schenken kruisroeden weg tegen het verdriet van de ouders en de
opstand der kinderen die gezongen moet worden en de borstboom van het
lichaam moet zijn en de ogen moet hevelen uit de klauwenolie die is
| |
| |
de neergang van een wild water om een woest landschap te bouwen
met de schrijvende handen
nee een geologisch wonder
een grondvorming naar een cantate:
een voedsel in steen gehakt
van de mens die stinkt zoals ik stond dit kind der tienduizenden
eens te stinken in de avond op een verlicht plein en mijn dronkenschap
zag temidden der mensen die niet in mij de baaierd waarnamen
en de brokstukken van ouderlijk getimmerte en niet dat ik was de vulkaan
waarop zij de bevroren voeten van hun verveelde blikken sleten en niet
de stank uit mijn krater die de eenzaamheid van hun verloren gebaren
uitspoog met de schreeuw van een geveld soldaat eenzaam met zijn lijk
geleund aan de steen van een bloeddoorlopen landschap aan de stomp van
zijn arm de brandende zon en zijn laatste hand zijn hart
mijn ogen zagen nog door de duisternis der gesloten ogen de gang
van een mens naar het dak dat te weten zou moeten zijn het werelddak
der bevrijding toen de uitmalende gang der benen werd gestuit in het
flexibele systeem van het lichaam en het oogwater bevroor de film
van de hulpkreet om de moeder de lieve heer en de vrouw voor hun
lichaam die de ziel droeg en zij een ziekte waren één ogenblik zich
zelf deze aanblik in die broeder die ook zo stond voor het eigen oog zijn
armen stijf geheven en zien dan dat het is gedaan aan het dove oor
| |
| |
van een heel oude god die hun brokkelig terzijde had gestaan
en zij bezweken en vielen en zo ook ik
de sommigen met open glimlach
omdat zij werden verzameld tot de tienduizenden de misleide
kinderen der deernis die de rode lapvorm aannamen om met hun lichaam
te zijn nog eenmaal de regenboog der aarde in de laatste stand van
de mens de smekende grootheid op de rand der afwezigheid met de
brandende hoorn van de laatste adem de vlam in de kale doeken van het
erbarmen dat wordt ondergeploegd
maar de vrouw kijkt mij aan uit de gewonde terugtocht van haar
ogen die kwamen uit de menigte en zich op mijn gelaat hechtten en haar
handen kwamen naast mij in haar schoot ook met een afwezigheidsspel en
om haar mond stond de wilde vraag van haar lippen en haar rug was
de leuning voor het wiegende lichaam haar warmte tegen de gruwelijke
doodsklacht van mijn stem
ik weet dat dit waar is maar onder het puin herleven de daden
der dode koningen en wij zullen ze heilig noemen in de waanzin van dat
puin dat is de verstreken tijd die ik lees onder de woorden die niet gezegd
kunnen worden ik kan mij niet uitdrukken zie mijn wilde tranen in
mijn handen de dode koningen ik ken ze uit een warm waterbad dat ik
neem waarin het aderlaten oude gewoonte werd zo zit ik hier en zie
jou en ik neem jou in mijn ogen mee naar binnen ik draag je door mijn
groot warm lichaam want ik las vaak dat ook andere omstandigheden
| |
| |
kunnen meewerken om een berg met het dal gelijk te maken door dat te
vullen met puin je moet mij je handen geven en binnen zullen wij drinken
en zeggen waarom de mens gek dreigt te worden omdat zij staan in
mangaten en elkaar uitbranden midden op straat dat komt veel voor zie je
ik was ook verliefd ik hield van een man vele jaren en hij ging op een
avond weg alleen met zijn hoed op omdat hij ingegraven stond zag ik later
in de openbaring die de eenzaamheid doet zonder een mens heilig te
slaan hij stond met zijn hoofd er uit en ik hing aan zijn ogen en werd
wild van het menselijk gezicht dat staat tot schietschijf ik schoot
en enkele maanden later trof ik mij zelf ik stond iedere dag achter de
geweren en werd getroffen in mijn gezicht zie het aan dit gezicht het is
ineengevouwen geweest en zo klein als een ontvleesde doodskop
en hele regimenten zwaargeschut hebben het gekraakt en mijn hersens zijn
uitgevloeid en hebben de aarde te drinken gegeven op de plaats
waar ik lag en zo ben ik wederom opgestaan maar wie niet gered wil
worden blijft liggen en zie nu wil ik kinderen
en zie nu wil ik kinderen
omdat ik bewogen ben en in zachte rode olie loop die ik zelf bereid
dagelijks waarmee ik mijn lichaam wrijf tot een polynome liefde
en ik zeg die vele namen omdat er in mijn ogen geen verschrikking meer
is en mijn lichaam een wit vuur waarin ik de dagen en nachten ga
en velen mij naar het leven staan
en ik dacht het wonder leeft onder een schrikbewind en gaat zijn
gang en zet een vreemde boom op in het kind der tienduizenden
op de mest van verloren liefde en het slaat de adem tot een eigen zicht-
bare massa en die zal ik grijpen en volgen
| |
| |
ik zal je grijpen en volgen
uit de grondvorm van de dood
een bewijsvoering langs de weg
want als ik spreek in de nacht de onmogelijke taal om met de be-
perkte schrede van het lichaam te meten en alleen lig in mijn normen
en sporen sluiten over mijn ogen zich de ringen van de gekruiste deling
en loop ik alleen rond in de constructies mogelijk met cirkel en lineaal
en zie mijn ontstellende gang met velen en sluit mijn ogen tegen de
duisternis en ben hypercomplex en lig uiteengereten in mijn dode
kameraden die gesloten liggen over de velden der aarde onder het
honende puin de dode koningen der deernis die gingen misleid de gang
een verhevigd wezen vijf voet van de aarde met een menselijke
mond om te kussen de dood uit het rottende lijf het handwerk der wereld
en het is niet dat ik niet meer lachen kan want ik heb de lach op
een hoge berg in de navel der dingen omringd door het snerpend on-
gedierte der verschrikking lachend als een dood lichaam gehesen
ik ben een gewone moordenaar binnen een rustige wandversiering
| |
| |
ik spreek met de mensen mijn panorama mijn biographie van zelfinkeer
en verbijstering binnen het broodlichaam van dit leven schrijf ik de
magische bloemennamen en zet ik mijn geliefde de borstjuwelen vogelval
op in het ledig landschap van de ziel
en de planken zijn losgeraakt
en ik kan niet meer stilzitten
want ik wil wel lachen, zei de jongen, maar de bavianen staan aan de
kant zoals ik ze eens zag op de donkere zolder van toen ik vier was en niet
wist en de bakker stond te lachen met een zwart gezicht vol rode
plekken half uit de hooiberg gestoken in de nacht en het grote mes hield
maar de ouvrou zei er zijn geen spoken
ook niet in het hol van het hart
en staan de wanden der kamers niet vol en zie ik mij niet gaan door de
dorre steden en bevlieg ik de staande dingen niet met een ziel zo groot
dat de warenhuizen als draaiorgels langs de straten gaan bewegen en
vrouwen en kinderen lachend worden meegevoerd over de schone
verbeelding in het verplaatsbare huis van mijn ogen?
en zit ik niet in trams cafés en treinen en hoor hun stemmen
en allen die hetzelfde zeggen?
want over de variaties der innerlijkheid zetten hun stemmen de een-
vormigheid der woorden en zijn zij verlegen
ik ben verlegen als de velen
ik leef in de zelfbekrachtiging van allen
maar de kinderen staan lachend aan mijn kant met een schaar en een
auto en ik bouw voor hen een koningsgraf uit oude tijden een huis
voor hun woorden een gedenkende berg voor hun blikken en het kasteel
van zand voor vertrouwen en wat geef ik mee?
en berijdt Gij niet trots Uw paard, vroeg een vrouw mij
en ik knikte en ging heen en zij zag het spoor van mijn voeten na
| |
| |
en aan mijn hielen voelde ik het gewicht van haar vermogen van zien
tot op de bleke beenderen van mijn skelet
en ik ben eenzaam en het komt voor dat ik geen woord meer wissel
en mijzelf zie langs de keizerlijke weg der verloren rijken en lig in
de dommel van een warm oerwoud verweg in Afrika of Zuidamerika en de
grote stromen mij meevoeren orinoco blind en gewillig en zonder
genade en mij uitwerpen en voeren binnen de eeuwig bewegende schoot
van de dromende oceaan van voor alle tijden toen ik gewiegd werd in het
lichaam van een vrouw die naar men zei veel lachte en een hartelijk
leven leidde binnen de verschrikkingen der ruimten die zij zo vulde
ik zou een gewoon menselijk leven moeten vullen, zei mij iemand
want wat is kunst nietwaar, vroeg hij
ik heb deze gewone mens gezien en hij had drie ogen maar een bril voor
twee en zijn mond sprak de tegenspraak van zijn handen want zijn
derde hand bedekte zijn derde oog en was blind hij stond blind en zei
dat het moeilijk uit te drukken was
ik had geen communicatie zei hij nog
en ik zag mij het communicerende vat van zijn blindheid en ik hoorde
en een vrouw zei jij hebt mij niet lief want ik benader jou niet
ik groef met mijn lichaam een kuil in de wind
en de gang was naar de berg met de bliksem en op mijn huid huisden
duivelen en in vlammen smolt ik tot de komende tafelen der genade
ook voor mij vroeg de vrouw
en ik hief mijn hand nog éénmaal en sloeg toe met het zwaard en kloof-
de haar lichaam doormidden en zij lag uiteen in twee helften maar
| |
| |
voor mijn ogen groeide aan de linker een rechterhelft en aan de rechter
een linkerdeel en zij stonden wederom op als twee en lachten de lach
ik wierp mij ter aarde en groef mijn hoofd in en weende een onderaards
en waar zijn de engelen die uitstekend vliegen
het eigenlichaam is van de ziel doordrongen en ondoordringbaar
het hoofd heeft tweemaal de afstand tot het hart
en het hart dwaalt onder het hoofd
en het hoofd kent de weg niet
moet de geschiedenis dan geschreven op de huid van een slang
en breng ik het mensenoffer op aarde in de spelonken mijzelf
als kind, sprak de vrouw, lieten zij ons zien de kamer waar de moordenaar
de kinderen had opgegeten en de oven waarin hij hen braadde
binnen een pandemonium van fabels
wij wonen in zwarte tenten aan de bergketen der Zeven Torens en de
priesters hebben de witte kamelen geslacht
met een extatische visie worden de amuletten om de halzen geschroefd
de lepelaars staan ter zijde en voeden de kinderen gesluierde vrouwen
dit is één manier om de deur te ontsluiten, sprak de derwish
in de verschrikkelijke stilte van de gang van de moeder
en het krachthuis haar kind
waarin liggen de geliefden aan de helmen der zeeën
in de manen van eb en vloed
| |
| |
op dit gezicht dat is een stad gebouwd op een graf
en de gemeenzaamheid met de bouwstof der wonden
en van het water met de broeiende spreuken op het oogvlies
toen het kind was geboren
zoals het kind wordt geboren
in de schavende hand van de bergen
met de bidstenen ogen der moeder getooid
zoals de ouvrou schreef in een brief en zei tot het kind dat haar
handen zwak zijn geworden en het schrift niet meer beheersen
maar dat zij hoopt dat ik vele jaren nog zal leven en gelukkig zijn
want dat ik verre reizen ga maken en dat zij zal zitten aan
het raam van de straat en mij zien gaan zoals ik liep vroeger en
dat dit gezicht en dit zien van mijn lopen haar genoeg zal zijn want
dat dit is wat wij leven uit het licht van onze ogen
en dat wij hetzelfde zien
in de hand van een vereenzaamd hart
het plasma verheven uit de huid der eeuwen
tot een tempel van aanbidding
want zei een man de liefde mag gaan maar zij gaat niet alleen in de
angst van het sterven zij draagt mee mijn adem die haar de weg
wijst vooruit en haar vereenzelviging die ik een gezicht gaf
en de zorg gaan geven en het zal uit haar opstaan nieuw
en zij zal het dragen op haar rug en de weg gaan in stilte
en mijn handen zijn de uitgangen
en mijn ogen het glazen verblijf van dit bloed
| |
| |
zo zij gaan de moeder en man over de aarde
en zij scheren de schapen
en de telkaart het sterven geniet de verklaring
en de ouvrou denkt niet aan de telkaart en geeft geen verklaring
zij ziet de zee in de dorpsstraat en de winkel van vloo
en zij ziet overhemden sokken en boorden die zijn nuttig en nodig
denkt zij en zij koopt voor het kind de duurste die mooi zijn
en in de koude sierras van mijn hart ontvang ik een warm pak
en ik schuur mij schoon met het zand van korrelige woorden
en de moeder loopt met haar kind over de aarde in de handen der revelatie
door de monumentale spreiding der volken
binnen de gebouwde steden
en zij knielt op de heilige plaatsen tot de groei van het kind
boor een gat door uw hart
geef het kind de doorgang van het lichaam
want achter de mist en de nevel staat het woord
en het beweegt wat niet te openbaren is
de dood van de moeder die ging over de aarde
de dood van het verhaal van de schepping die zij deed geleund tegen
met het bovenmenselijk inzicht van een ontembaar heelal
vol tegenspraak waar zij stem kreeg
met de geboorte aan de onbegaanbare weg
in de steun van de man die toekeek
in de stilstand van het weten wij waren zo eigen
maar de vingers zijn afgehakt
| |
| |
nu draagt het kind het gevederde ei en bouwt zijn stad en sloopt de muren
die werden opgericht tegen de richtingen der wind en onteigent zich
en boven de graven verrijzen zijn tempels en het bidt voor de doorgang
en heft zijn handen en zij zijn afgehakt in het werk dat het deed en zingt:
| |
| |
hier zijn wij zoals wij gaan over u
in de ontferming van wat komt
in de loop die het retour niet kent
tot mysterie onszelf in het weten
die staan geplant in de huid der aarde
met de boom en de vrucht en de handen
met genade en trots op de lippen het woord
in de houding der elementen
het archetype der handhaving
het geloof in de val van opstaan
in het diepzeebeeld van de moeder der aarde
die het kind mist en weervindt
| |
| |
van het geloof tot de voet gemeten met het imaginaire getal
de wortel van het onneembaar kasteel
waarmee de zee zich bemoeit en het kind
het teken van zand en het raadsel als weerhaan der sphinx
met de parende lach in de vingers
dit is wat de wereld zal zijn in de opstand der zon
aan de maantekens der tijd gemeten
tot indianen ruimten en regen
dat is: de adem die zingt en verzengt
| |
| |
|
|