ik schrijf een teeltpamflet vol paniek en teerhartig tergen omdat de tegenoverplaatsingen binnen de eeuwige steden in mij blijven al laat ik alle sproeiwagens los vul ik alle spijskaarten in en drink ik alle dranken uit de loodlijnen der kosmos tot zij komen in mijn maag tot een feest van steengroeven en tabernakels waar alle codes en telegramadressen gewijzigd worden en ik een geheel nieuwe stelkunde beoefen vol staatsgrepen en spuwbakken en zware loonarbeid verricht binnen de kosthuizen die van lieverlede in mij gaan logeeren en patent aanvragen maar mij meer en meer de pokken aandoen waar de goudwinningen der genezing geen plaats kunnen vinden als stamgast maar bolwerken oprichten en bouwgronden moeten openen voor hun vegetaties en gaan bottelen nieuwe dranken en standrechten om mij tot telganger der aarde te maken en tot stamboom van de lid- en deelwoorden die Maria Gracia zo sierlijk sprak met haar vingers aan mijn lichaam een mooie oude gravure geheel naturalistisch van de sprokkelaars in een eindeloos bos vol dwangarbeid en paradijzen en pandjeshuizen en paleizen en pakhuizen met hijsbalken en touwen om te binden binnen het geraamte de botten van een mens een lichaam vol pantser en genade roepend en panorama gevend zo indigo vol zwarte griek en dolle romein en pantoffelrassen waarin de lijdende voorwerpen worden neergesmeten als vuile onbewoonbare wereldbedden die spijkervast in de klaagmuur zijn geklonken en waarin iedere week een andere favoriet ligt zoals de sultans die hadden om de moskee van hun lichaam gevuld te houden en vol gebed en schone witte lakens