| |
| |
| |
VI Het verhaal van de tante
Nu ben ik eroverheen, maar in het begin heb ik dikwijls gezucht wat ik toch begonnen was met buiten te gaan wonen. Frans is een slimmerd en hij wist heel goed wat hij deed toen hij mij de raad gaf deze villa te kopen. 't Is een gezonde lucht in Oisterwijk, zei hij, veel bos, veel zuurstof, je bent er zo van dat gesukkel af en je zal zien dat je veel langer leeft. Alsof je op je vijfenveertigste daar al aan denkt. En vanaf dat ik hier woon worden mij de logés toegestuurd, de een na de ander, zo veel dat ze op hun beurt moeten wachten. Niet dat ik het niet graag doe, hoor. Het zijn altijd aardige mensen, en als ze wat minder aardig zijn denk ik maar, ach, ze kunnen best wat buitenlucht gebruiken. Alles en alles bij mekaar zit ik hier niet kwaad, al zat ik liever in Breda.
Maar dat ik die Petronel in huis heb genomen! Ja, dat is mijn eigen schuld, ik had beter kunnen weten. Ik weet niet wie van de twee zusters de onaangenaamste is, zij of Tonia. 't Is niet behoorlijk om zo over je schoonzuster te denken, maar Frans denkt ook niet erg gunstig over Tonia, en dat is haar eigen man. En Petronel is toch eigenlijk van mij geen familie meer, wel? Ik mocht haar nooit, ik geloof ook niet dat er veel zijn die sympathie voor haar hebben. Toen Frans zei: Cheria, je moet mijn schoonzuster eens een paar maanden bij je nemen, het zal haar goeddoen want haar zenuwen zijn in de war, - dacht ik, nou als je iets voor iemand doen kan, goed, al ben je dan niet op haar gesteld. Maar ze zit hier nu al twee jaar en ze heeft voor haar twee kamers haar eigen meubelen laten komen. Frans in zijn schik natuurlijk, dat hij de kijk-in-de-pot uit Breda heeft weggewerkt. Het zou vlij niets verwonderen als hij mij vandaag of morgen zijn vrouw ook op mijn dak stuurde. Ik heb anders aan Petronel meer dan genoeg. Ze is vals en daar heb ik zo'n hekel aan. Altijd poeslief en net doen of de huishouding haar niet aangaat, maar ondertussen let ze goed op wat ik met Ciska over de keuken bepraat | |
| |
en dan hoor ik pas de volgende dag haar aanmerking daarop. Dan kijkt ze me even met haar fletse ogen door haar bril aan, zij die je anders nooit aankijkt, en vraagt: Vind je ook niet, lieve, dat men het niet over de balk mag gooien? Het geeft niets of ik haar antwoord dat ik op mijn leeftijd best weet wat ik met mijn eigen geld doen mag, het is ook niets dan zucht om aanmerking te maken. En dan wordt alles overgebriefd aan haar zuster, zelfs de flauwste pietluttigheden, zoals dat Ciska een zilveren slotje van me gekregen heeft, en via mijn broer komt het nieuws dan weer bij mij. Neen, Petronel vergeet weleens dat ook de gast zekere verplichtingen heeft. En ik wil het niet verbloemen, dat ik haar liever vandaag zie vertrekken dan morgen.
Vooral nu sedert het voorjaar Marion bij me is wordt het ondragelijk. Dat is me een geschiedenis, je zou zeggen een scheuring in de familie in twee kampen. Frans heeft twee van zijn drie zwagers aan zijn kant en mij natuurlijk, zijn eigen zuster. Antonia heeft Eugène Meulenaers aan haar kant en Petronel, maar bovendien, waar ze veel meer aan heeft, de oude pastoor. Als die er zich niet mee had ingelaten, had Frans gewoon zijn zin gedaan, de Ringelincks doen nu eenmaal zoals zij het 't beste vinden. Maar hij mocht monseigneur Staaghe niet voor het hoofd stoten, nietwaar? Ach en het bezwaar waar onze goede oude eerwaarde mee aankwam was ook al weer te begrijpen. Frans en ik zijn misschien wat modern in onze opvattingen en daar kan een priester van zijn jaren niet zo gauw inkomen.
Toen Marion van het pensionaat kwam zei ze dadelijk dat ze niet thuis wou blijven. Te begrijpen, omdat ze het nooit met haar moeder kon vinden. Ze wou haar brood verdienen. Daar ben ik altijd sterk voor geweest, dat een meisje niet voor haar levensonderhoud zit te wachten op een man, op die manier is het met de liefde niet helemaal zuiver op de graat. Goed, ze wou haar brood verdienen en toen mijn broer haar vroeg wat ze dan wou worden, zei ze balletdanseres, ze wou naar de balletschool in Brussel. Hij vond het heel gewoon, en waarom ook niet? danseres is een beroep net zoals onderwijzeres of apothekeres. Ik zou het niet gekozen hebben toen ik jong was, maar ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is. Toen Frans er met zijn vrouw over sprak begon het kabaal, ik wist niet dat zij zo kon razen. Ze riep haar broers te hulp, maar alleen Eugène Meulenaers was het met haar eens, die zei dat men aan het ballet een leven van schande | |
| |
leidt. Hoe kan die man dat weten? Een leven van schande is niet afhankelijk van het beroep, maar van je eigen inborst, zo zie ik dat in. Toen nam Tonia monseigneur pastoor in de arm, en die is nog ouderwets, een jongere pastoor zou dat ruimer inzien en niet alle danseressen zomaar over één kam scheren. Ach, hij zei er wel geen kwaad van, maar hij vertrouwde ze toch niet, en hij kwam er met Frans over praten, dat het hem erg zou spijten als Frans zo onverstandig zou zijn om toestemming te geven. Toen vond mijn broer het beter het kind bij mij te sturen in afwachting dat de lucht weer opklaarde.
Ik begreep best dat Marion het hier in het dorp te stil zou hebben bij twee tantes, daarom wachtte ik niet maar vroeg welk vriendinnetje ze zou inviteren. Ze koos er twee, Jeanneton Karsten en Hélène Gokkelveld. Die haar moeder is niet meer bij haar man, maar woont in Den Haag en voorziet in haar onderhoud gewoon met een modistenwinkel.
Het is hier in huis ontzettend druk geworden. Marion is een engel, dat is waar, zelfs een beschermengel, maar niet alleen van de vrolijkheid, ook van alle kattekwaad dat bij mogelijkheid te bedenken is. De mensen in het dorp begrepen dat niet zo gauw en werden makkelijk beetgenomen. 's Morgens vroeg roepen die drie uit hun vensters de melkboer al gekheden toe. De bakkersjongen had al dadelijk een verstandhouding met ze, hij gooit ze altijd zes krentenbroodjes toe, die ze mogen opvangen, nog in nachttoilet. En het is de hele dag komplotteren tussen die drie, wie ze een poets kunnen bakken. Wat die Petronel al heeft moeten verduren! Niemand is veilig voor ze. Toen de burgemeester bij me op visite kwam hadden ze de brutaliteit hem een trommeltje met lege ulevelpapiertjes voor te houden, en hij liep erin ook.
Met het warme weer, dat we de hele maand mei hadden, werden ze een beetje al te gedurfd. Voor Marion ben ik niet in het minstebang, ze weet hoe ver ze gaan kan, maar die Hélène ken ik niet zo goed en die Jeanneton nog minder. De warmte steeg ze naar het hoofd. Ze kleedden zich zo dun dat het de mensen opviel, het kan ook zijn dat het hun japonnetjes waren en hun zijden kousen, die de aandacht trokken. In een dorp is men niet veel gewend en de mode van Brussel vindt men er natuurlijk erg gewaagd. Die drie gingen er 's morgens vroeg al op uit en ze namen van alles mee, bonbons, aardbeien. En de eerste keer al kwamen | |
| |
ze thuis met blote voeten. De kousen hadden ze uitgedaan om op het mos te dansen en voor het gemak hadden ze die maar uitgelaten. Nu zie ik daar wel geen kwaad in, maar de mensen hadden erover te zeggen. Raar is dat. Er zijn toch ook religieuzen die met blote voeten lopen, dus in de blootheid van de voeten op zichzelf kan het kwaad niet steken. Ik denk dat niemand iets gezegd zou hebben als ik bijvoorbeeld op sandalen en zonder kousen uitging. Maar van die meisjes kwam het niet te pas, vond men. 't Is raar. Er zal wel dit achter zitten dat de mensen voelden, dat de jeugd een loopje neemt met de al te stijve opvattingen van de bezadigden. Intussen kwam er een brief van Tonia, vol verwijt dat ik de naaktheid toeliet.
Nu, dat de jeugd er anders over denkt had men hier in Oisterwijk goed gevoeld. En het leek wel of er een geest wakker werd in het dorp over al wat jong was. De liedjes, die de meisjes zongen als ze arm aan arm het bos ingingen, hoorde je overal nazingen. Al wat jong was werd aangestoken door de vrolijkheid, je kon het aan de gezichten zien, en al wat oud was in het hart werd er grimmig van, Petronel natuurlijk incluis. Bij de muziektent op zondagavond zwierden er hele rijen jongelui arm aan arm, zoals op kermis, en je hoorde veel meer zingen en joelen dan gewoonlijk.
En toen, in het begin van juli, die dolle geschiedenis met Marions hofkapel, zoals we het noemden. Op een middag stonden er vijf van die rondtrekkende Duitse muzikanten voor het hek te blazen, met blauwe jassen en koperen knopen, twee hoorns, een schuiftrompet, een klarinet en een oempa-bas. De meisjes, die uit het raam hingen, wenkten ze in de tuin te komen. Petronel en ik zaten in de veranda, we hoorden alles. En Marion vroeg de muzikanten of ze de hele zomer wilden blijven. Gerne, riep de schuiftrompet met de pet in de hand, als hun de Gasthof, het logement, maar betaald werd, dat was genoeg. Abgesprochen! riep Marion. En warempel, ze komt beneden en zegt tegen me dat zij de hele zomer het logement voor die mensen zou betalen, anders was het hier niet uit te houden van de sufheid. Het was al te gek. Maar ik kon praten als Brugman, die muzikanten moesten en zouden blijven. Toen mijn broer, die de volgende dag kwam, ervan hoorde kon hij niet bedaren van het lachen. Wel wis en bl..., zei hij, de kapel blijft en de kerels zullen het goed hebben ook. Hij nam zijn hoed en stapte met de meisjes naar het | |
| |
gemeentehuis om de burgemeester te spreken, die kende hij natuurlijk, Frans kent bijna iedereen. Nu, de burgemeester had geen bezwaar en Frans betaalde, dus was het in orde. En zo kregen we elke middag concert in de tuin, en goede muziek, dat moet ik zeggen, die Duitsers zijn toch zo muzikaal en zo degelijk. Hele ouvertures soms, Lohengrin en zo, en vooral dikwijls de Trompeter van Säckingen omdat Frans dat zo mooi vond. Die zong dan mee: Behüt dich Gott, es hat nicht sollen sein!
Maar al heel gauw had de kapel geen tijd meer om hier te spelen, omdat ze met het gezelschap mee naar de bossen moesten.
Intussen was Adeline Teloor ook komen logeren. En hoe die jeugd mekaar aantrekt! In de twee logementen van De Zwaan en Verleyens kwamen met de vakantie zeker wel zeven of acht jongelui logeren, ik denk bewonderaars van Adeline. Ze is beeldschoon en bovendien koket, ze weet de jongemannen te charmeren. Het was toch vakantie, waar zaten ze beter dan in het paradijs van Oisterwijk
En elke dag, met zonneschijn of met regen, dadelijk na de koffie, had je de uittocht, met de muziek voorop, van al dat jonge goed naar de vennen. Wat ze daar uithaalden weet ik niet, maar zeker veel zingen en dansen. Ik had wel eens willen kijken, achter een boom verscholen. Natuurlijk, aan aanmerkingen van Petronel geen gebrek. Of ik het op me durfde nemen onschuldige kinderen aan een hoop bandelozen over te leveren? En zulke praatjes meer. Ik zei: Kom, Petronel, we zouden zelf wel mee willen doen. Maar grapjes verstond ze niet. En dan zag ik haar weer met een brief voor haar zuster Tonia naar de post gaan. En als Frans kwam hoorde ik wel wat er weer was overgebriefd. Ik wou dat de oude pastoor Petronel maar overtuigde dat het beter voor haar is in retraite te gaan, zei hij dan, het zou een verlossing voor je zijn. De olijkerd vergat dat ik haar al lang te kennen had gegeven, dat men geen misbruik van de gastvrijheid mag maken, als zij niet zijn schoonzuster was.
In het begin van augustus merkte ik het eerst die blonde jongen Reynald op. De andere meisjes plaagden Marion ermee en dat scheen zij niet goed te kunnen hebben. Het was een bedeesde jongen, zeiden ze, hij had een kamer bij de postbode en ging niet om met de andere jongelui. Jeanneton vertelde mij in het geheim dat er iets gaande was tussen die twee en zijzelf vond hem ook heel aardig. Maar, zei ze, Marion speelde wat met hem - | |
| |
u weet wel, zoals meisjes nu eenmaal doen als het niet echt gemeend is. Zij vond het jammer, want die Reynald had het diep van Marion te pakken. Zij vertelde ook dat hij haar al van klein meisje af kende, maar ik herinnerde mij niet hem ooit gezien te hebben.
Het werd ernst tussen die twee, ze kwamen altijd samen uit de bossen terug, diep in gesprek, zij met bloemen in het haar. Ik vond het raadzaam er tegen mijn broer een woordje over te laten vallen. Je bent onnozel, zusje, zei hij, denk je dat een meisje zoals zij geen troepen bewonderaars heeft? En dan is de keuze moeilijk. Ik wed mijn hoofd dat zij nog lang geen ja kan zeggen.
Het was oppervlakkig van hem, want zoals ik die twee samen zag thuiskomen en afscheid nemen aan het hek, was ik er zeker van dat er al ja gezegd was. En zo kwam het ook uit. Hoe gauw gaan zulke dingen! Er waren misschien niet meer dan tien dagen verlopen van het ogenblik dat ik vermoeden kreeg tot die zondagmorgen toen Marion tegen haar vader zei dat Reynald hem spreken wou. Goed, zei Frans, vanmiddag, laat hem maar komen.
Het jongmens kwam niet, hoewel Frans ervoor thuisgebleven was. Toen ik toevallig boven was hoorde ik iets op Marions kamer, ik deed de deur open en daar zat ze met een brief in de hand, met een hoge kleur en verbazing op het gezicht. Frans, die al ongeduldig heen en weer liep in de tuin, zei: Vrijers, die geen haast hebben, kunnen bij mij niet terecht. Hij ging uit en sprak er niet eens meer over.
Wat was er gebeurd? Natuurlijk was ik nieuwsgierig, dus nam ik Jeanneton maar eens apart. Ze was woedend op Marion. Eerst speelt ze met hem, zei ze, zodat hij voor anderen geen blik meer heeft en dan behandelt ze hem zo. Ze is geen aardige jongen waard. En ze vertelde me hoe de vork in de steel zat, tenminste voor zover ze het zelf begrepen had, want ze vond Marions handelwijze vreemd.
Op die zondagmorgen zaten ze aan een van de vennen in een kring, jongens en meisjes, de muzikanten stonden erbij en speelden nu en dan een dans, vooral een Schuhplatt-dans, waar ze allemaal bij jodelden. Die jongen Reynald zat naast Marion. Onder al het gelach en gezang zag Jeanneton opeens dat Marion met grote ogen staarde, en ze zag toen een onbekende jongen, die tegen een boom geleund stond en met schitterende zwarte ogen naar haar keek. Achter hem waren nog twee onbekende jongens.
| |
| |
En Marion stond op, langzaam, of ze betoverd was, en erg bleek. Zij ging recht naar die jongen toe, die haar aan de arm meenam achter de bomen. Reynald was opgestaan en keek ze na. Na een halfuur pas kwam ze terug en ze zag er zo vreemd uit, of ze in de war was. Toen ging Reynald met haar het pad langs het water heen en weer en hij praatte maar even met haar. De reden dat hij toen 's middags niet bij Frans kwam, zou wel zijn, dacht zij, dat hij had ingezien dat het geen ernst was bij haar. Daar had hij wel gelijk in, want de hele maandag liep zij met die vreemde jongen, die een student uit Amsterdam scheen te zijn, een knappe jongen als hij niet dat roodachtig haar had. Jeanneton en de andere meisjes hadden niets van het geval begrepen en Marion sprak er ook niet over. Na die maandag, dacht zij, hadden zij mekaar niet meer gezien.
Maar ik heb ze nog de avond daarna samen gezien, heel toevallig. Iedereen was al naar bed, ik had nog wat liggen lezen en ik had de torenklok juist twaalf uur horen slaan. Daar ik meende dat het zou gaan regenen stond ik op om mijn venster toe te doen. De lucht was bedekt, maar licht zoals wanneer de maan achter wolken schijnt. In de sloot langs het Hagelaantje hoorde ik de kikkers nogal druk. Toen zag ik uit de schaduw van de bomen twee gedaanten, die elkaar vasthielden. Ze liepen niet, maar kwamen vooruit of ze dansten, om en om, zonder het minste geluid. Het leken wel schimmen. Vlak voor het hek herkende ik in de ene Marion. Zij stond stil, gaf onverwachts de jongen een harde duw en rukte het hek open. Ik zag dat ze achterom liep. Die jongen stond daar nog en er vielen al regendroppels op de blaren.
Er was de volgende dagen niets aan Marion te merken.
Maar in september, toen haar vriendinnen vertrokken waren en de feeststemming voorbij was, kreeg ze op een morgen een uitbarsting. Ze had een brief van haar moeder aan het ontbijt en toen ze die gelezen had keek ze haar tante Petronel aan en zei: Gemene spion! U bent het natuurlijk die op de loer gestaan hebt die avond en aan moeder verklikt dat ik 's nachts met jongens uitga. Ze stond op en ging van tafel.
Zo, dacht ik, voor zo gemeen had ik Petronel toch niet aangezien.
En die morgen kwam Marion bij me met een brief die ze voor haar vader geschreven had. Ze zei: Ik heb hem gezegd dat ik er | |
| |
genoeg van heb, laat hij het maar uitvechten met de pastoor, maar ik ga naar de dansschool.
De dag daarna was Frans al hier. Hij liep met me in de tuin heen en weer om erover te praten. Hoor eens hier, Cheria, zei hij, als het kind dansen wil, verdikkeme, laat ze dan dansen. Maar ik wil geen drukte met de oude Staaghe, men moet altijd volgzaam blijven, dat weet je, en eerbied geven aan wie eerbied toekomt. Maar stel nu dat Marion bij jou wegloopt en op eigen houtje naar die dansschool gaat, daar kan ik natuurlijk niets aan doen. Ik ben haar vader, het spreekt dus vanzelf dat ik voor haar blijf zorgen. Als jij haar nu eens in die richting de weg wees? Denk er maar niet lang over en zorg ervoor.
Dat was zijn manier om uit de moeilijkheden te komen.
Hoe ik het precies aangelegd heb, weet ik niet meer. Maar twee dagen later bracht Ciska mij een briefje, dat ik hardop las in bijzijn van Petronel. Er stond in dat Marion afscheid van mij nam omdat zij haar brood wilde verdienen als balletdanseres, en ze dankte mij enzovoorts, en zei nog iets over Petronel, dat ik maar voor me hield.
Ik maakte van de gelegenheid gebruik om Petronel meteen te zeggen dat ik voor een paar maanden naar Amsterdam ging en mijn huis sloot. Dat moest ik ervoor over hebben om haar weg te krijgen.
Waar Marion intussen zat vertelde ik zelfs aan mijn broer niet. Ik pakte netjes al haar japonnen en vergat niet haar gitaar en haar muziektas mee te nemen.
|
|