| |
| |
| |
IV Het verhaal van de directrice
Ah, que le bon Dieu veuille s' en mêler! Het hoofd wordt er mij soms duizelig van al de bisbilles, al de snakerijen, al de capriolen en intrigues onder mijn meisjes!
Het is helemaal niet waar dat de Hollanders een koudbloedig ras zijn, neen integendeel, de vijf Hollandse dametjes zijn de levendigste die ik ooit in huis heb gehad, dat is te zeggen, dat vier van haar misschien bedaarder zouden zijn als zij niet van het ontwaken af door de onvergelijkelijke Marion tot hun vlugger tempo werden aangedreven. C'est elle qui conduit le bal, et avec fougue. Een tresoor, een engeltje gewoon uit de hemel nedergedaald.
Ik schaam mij als ik bedenk dat het mijn taak is haar op te voeden en te onderwijzen. Wat heeft zij van mij te leren? Hoe men zich in het leven behoort te gedragen, ah wel, dat is een kennis die zij bij de geboorte heeft meegebracht. Dan, wat meer? De rekenkunde, de cosmographie, de universele historie? Die zal zij nooit leren omdat haar hoofd daartoe niet geëigend is, zelfs de orthographe zal tot de dag des oordeels een gesloten boek voor haar blijven. En zou de bon Dieu daar niet een wijs voornemen mee hebben? Hij zal duizend meisjes scheppen, bestemd om beschaafde dames te worden, die kunnen lezen, borduren, converseren, die hun echtgenoten weten te behagen, om eerzame huismoeders te worden, die hunne kinderen weten groot te brengen. Hij zal er bij de duizend slechts één formeren die niet anders verstaat dan de dingen van de vreugde. Een dusdanige is mijn Marion.
Zij is reeds vier jaren onder mijn hoede en wellicht zal zij nog twee jaren blijven. Wanneer zij mij verlaat, weet ik niet hoe ik het zal te boven komen. Ik zal tot mijzelve zeggen: Clémentine, voortaan zijt gij een oude vrouw. Want de bron waaruit ik de jeugd schep heet Marion. Juist de lasten, die zij mij veroorzaakt,
| |
| |
zijn beter dan enige kosmetiek tegen de rimpels, en ik verzeker u dat zulke lasten niet te tellen zijn. Ik moet mij daartegen beveiligen door voor te wenden dat ik het Vlaams nauwelijks versta, want als ik al haar ondeugendheden begreep zou ik de ganse dag foei! hebben te roepen, om de schijn op te houden, pour ainsi dire, de regard aan de andere meisjes. Ik denk dat de heer Ringelinck wijs gehandeld heeft toen hij zijn dochter bij mij bracht, omdat zij in een pensionnat met al te strikte reglementen gekwijnd zou hebben, gelijk de onschuld bij de heidenen.
Dezelfde dag dat zij haar entrée hier deed, met Adeine, Hélène en Cécilie, begon het schone leven. Na het souper al nam zij haar landgenote Johanna Karsten, de lange blondine, die een ernstig karakter had en ook ouder was, bij de hand om haar te leren hoe men de valse behoort te doen, en zij veranderde op staande voet haar naam in Jeanneton. Steeds gedurende de ogenblikken van recreatie hoorden wij haar speeldoos, de meisjes werden zo zeer aangetast door de dansmanie, dat zij het niet laten konden onder de lessen te neuriën. De enige die hiertegen strenge opmerkingen liet horen was Mlle Mélanie Plancher, die bij ons de mathémathiques onderwijst, en dit was van het begin aan de malentendu tussen haar en Marion. Mademoiselle heeft gelijk, zonder twijfel, dat de meisjes hier ook leren moeten, niet alleen zich vermaken. Evenwel, dat is de theorie. De praktijk in het pensionnat wil dat men de meisjes in de tedere leeftijd een gelukkige jeugd laat doorbrengen en als zij dan met een onvolmaakte kennis van de wetenschappen het leven binnentreden, wat zou het schaden? In de eerste trimestre al onder de Hollandse invloed maakten de meisjes minder vordering, de Wallonnes evenzeer. Zij waren zo rusteloos, zo uitbundig dat ik ze vaker dan de gewoonte in promenade moest nemen, en op straat lachten zij zo luid dat het de aandacht trok. Welke maatregelen kan men nemen? Het lachen van de jeugd laat zich niet onderdrukken.
De vrolijkheid nam spoedig toe nadat de heer Ringelinck met alle vijf de Hollandsen naar de operette was geweest, tot tweemaal toe. De valse werd afgezworen, het moest de mazurka zijn en Marion rustte niet voor zij mij had meegenomen naar de rue Royale om een speeldoos te kopen die de mazurka inhield. Van die dag was het de bevlieging van een-twéé-drie presto. Alles wat Marion deed was presto presto. Behalve de mazurka | |
| |
hadden zij de rondo, met de Vlaamse zang van: Kon paterken kom langs de kant, en diergelijke, bij voorkeur gezongen in de nachtkleding voor het te bedde gaan.
In die tijd nu was er herhaaldelijk bezoek voor de meisjes, met het gevolg van veel langs de magazijnen flaneren, veel uitgaan naar opera of de komedie. De heer Ringelinck, die alle twee weken kwam, bejegende zijn dochter als een prinses. Aan mij had hij gezegd dat zij met gulle hand mocht kopen wat zij wenste, tot tweehonderd franken per maand toe, en ook wel meer, maar hoewel Marion dit wist maakte zij daar in de aanvang geen misbruik van. Zij trakteerde de genoten bij tijd en wijle, alhoewel zij zelve geen snoepster was en wanneer zij wist dat een der anderen een kleinigheid begeerde, gaf zij het ten geschenke. Het was de heer Ringelinck zelf die haar leerde alle wensenswaardige voorwerpen te kopen, gelijk dewelke, al naar het hart behaagde. Gelukkig had zij van nature een deftige smaak, alzo zij geen voyante stoffen voor haar kleding wenste. Maar niettemin trof het bij de keuze altijd zo, dat de stof waarop zij haar zin gezet had tevens de kostbaarste was. En madame Hadee, die haar evenzo vaak bezocht, scheen een flair te hebben voor de huizen waar men fijne couture en chic verstond. Zij zelve nochtans kleedde zich zeer eenvoudig, gelijk zij zeide, daar zij zich van haar pensioen geen extravagances kon vergunnen.
Madame Gokkelveld bezocht Hélène steeds alleen. Zij was een hartelijke vrouw, voor wie, vermoed ik, het huwelijk een deceptie was gebleken. Haar echtgenoot kwam op andere tijden.
Ik spreek thans van madame Gokkelveld, omdat zij het was die, te zamen met madame Hadee, zonder het te weten een berg van moeilijkheden op mijn pensionnat wierp. Het was, als ik het wel heb, een maand voor de vasten van verleden jaar, toen de beide dames het vijftal medenam naar de voorstelling van de operette Mam'zelle Nitouche. Geen sterveling kan beseffen hoezeer deze operette een beproeving betekent voor ons directrices. Ik heb haar zelve bijgewoond, ik erken dat de muziek schoon is, maar de componist had een ander libretto moeten kiezen. Daarvan gaat een oneindig pernicieuze invloed op jonge geesten. Na de Nitouche hadden al mijn meisjes de enige gedachte hoe zij, op welk uur van de dag of van de nacht ook, het huis konden ontvluchten om het avontuur te zoeken. Mijn argwaan werd het eerst gewekt door het aantal billets doux die hier | |
| |
bezorgd werden. De Hollanders waren toen ongeveer vijftien jaar. Nadat ik hun gezegd had dat dames van hun leeftijd ongetwijfeld reeds wisten waar de grens moest zijn aan de guitenstreken, had ik met drie van haar weinig last meer, althans voorlopig. De moeilijksten bleven natuurlijk Marion en, men zou het niet gedacht hebben, de eertijds zo bezadigde Jeanneton. Daarover maakte ik mij het meest bezorgd, want als de extremen verwisseld worden kunnen zich dwaze dingen voordoen.
In de maand mei waren Marion en Jeanneton op een middag ontsnapt. Om tien uur, het uur voor de nachtrust, waren zij nog niet wedergekeerd. Men verbeelde zich de talloze angsten welke ik leed. Ieder ogenblik liep ik de vestibule op en neer, menende de schel te horen. En ziedaar, een uur na middernacht hield er een voiture stil voor de deur. Ik opende haastig en behalve de meisjes traden er een man en een vrouw binnen, die mij wensten te spreken. Ik ontving hen in mijn kabinet. De dame, die bleek madame Singhemans te heten, zeide dat zij de meisjes tot aan het huis begeleid hadden om haar te beschermen. Zij had haar kennis gemaakt bij Keerseleer - dat was de man -, waar zij pommes frites waren gaan eten. Vermits haar echtgenoot kapelmeester was beschikte zij over billets de faveur, daarom had zij de demoiselles en Keerseleer uitgenodigd de revue van haar echtgenoot bij te wonen. Dat was een onschuldig vermaak, zij hield zich te mijner beschikking om mij de volgende avond daarheen te geleiden opdat ik mijzelve kon overtuigen. Hierop nam de heer Keerseleer het woord. Hij was medegekomen, zeide hij, om mij met nadruk te verzekeren dat de jonge personen zich oprecht behoorlijk gedragen hadden en dat zijn maison het vertrouwen van achtenswaardige cliënten genoot. Natuurlijk twijfelde ik daar niet aan, wie zou er kwaad denken van een maison de pommes frites? En ik dankte de ene en de andere voor hun vriendelijke bedoelingen.
Behalve het vergrijp tegen de discipline kon er weinig kwaad gedaan zijn, meende ik, en een ernstige vermaning kon volstaan. Ik bemerkte echter spoedig dat zich een besmetting had voorgedaan, ook deze niet van rampspoedige aard, het is waar, maar niettemin zodanig om een herhaling van de escapade te vermijden. Marion en Jeanneton kenden thans liedekens, waarvan de bron gemakkelijk te vermoeden viel, ook de andere meisjes kenden ze dadelijk. Hoewel de Wallonnes de woorden niet verston- | |
| |
den, zongen zij de ganse dag de wijzen mee. Ik had nooit geweten dat er in Brussel zulke liederen gezongen werden en het was maar goed geweest dat ik van den beginne geveinsd had het Vlaams slecht te verstaan. Het minst aanstotelijke, dat ik Jeanneton hoorde zingen, was: Ge hebt zwarte knieën, Melanie, ge moet ze wassen dat ik het zie... Mademoiselle Plancher kende geen Vlaams. Maar ik twijfel of de kinderen zulke liedekens zelf wel begrepen. Marion zong ze met in haar zuivere ogen de ernst van een gelukzalige.
Zij was ook allerliefst. Het roerde mij te zien hoe zij, toen Jeanneton ziek lag, uren bij haar bed zat om haar gezelschap te houden, terwijl zij zulke zotte dingen zong.
Daarna had ik reden te vermoeden dat de Hollandsen, aan wie ik weleens vergunde te zamen, maar zonder toezicht, een magazijn te bezoeken, ondanks het verbod wederkeerden in de maison Keerseleer en dat zij ook de heer en madame Singhemans ontmoetten. De werkmeid vond onder de kast een billet van die hypocriet Keerseleer, waarin hij zijn ‘beminde hartsvriendin’ Marion uitnodigde naar ‘de bal in de Philharmonie’ te gaan. Zij vond ook een billet van een zekere Matthieu, die garde-civil scheen te zijn. Trouwens, iedere dag bracht zij mij een mandje vol billets.
Hoe kon ik het verhoeden? Zelfs één enkel meisje kan men niet iedere minuut van de dag gadeslaan, hoe dan een aantal als ik huisvestte? Ik getroostte mij steeds met de gedachte dat de wegen van de jeugd op bijzondere wijze door de hemel beschermd werden en overigens vervulde ik zo strikt mogelijk mijn plichten aan haar. Het uitgaan zonder mijn toezicht werd ook ten zeerste bevorderd door de bezoeken der ouders en vrienden. Vooral de heer Ringelinck en de dames Gokkelveld en Hadee komen sedert vorig jaar veelvuldig in de stad. Gewoonlijk nemen ze dan alle vijf mee uit en laten ze zonder hun toezicht huiswaarts keren. Wanneer dat dan te middernacht is, hoe kan ik weten of zij inderdaad al de tijd met ouders of vrienden hebben doorgebracht?
Onlangs heb ik mij tot de heer Ringelinck moeten wenden en hem verzoeken mij bij te staan in mijn taak. Ik vrees echter dat hij lichtvaardig is en al te zeer vertrouwt in het gesternte van zijn dochter. Hij lacht maar en zegt: Hoe pessimistisch zijt ge, mademoiselle Vervarcke! Ik was genoodzaakt geweest strengere maatregelen te nemen. De jeugd is onnadenkend en dat is het | |
| |
bewijs dat ze niet kwaad voorneemt. Ware er boos opzet in het spel, de meisjes zouden niet zo dom zijn altijd de getuigen van haar handelingen, de billets doux te laten slingeren. Als ik die dingen bewaard had zou ik thans een curieuze collectie bezitten.
Ik ontdekte een komplot van zeer ernstige aard, dat mij ertoe geleid heeft onze maître-de-maintien M. Vangeughem terstond te ontslaan. Het bleek dat Marion, daartoe in staat gesteld door de grote sommen waarover haar vader haar liet beschikken, de professeur de danse had weten te bewegen te zijnen huize de meisjes gelegenheid tot de dans te bieden. Hij houdt namelijk een dansschool. Wie de jongelieden daar introduceerde, Marion, Jeanneton of M. Vangeughem, is mij onbekend. Het lekte uit dat een tiental leerlingen van de école militaire daar onze dametjes ontmoetten. Het moet daar feestelijk toegegaan zijn, volgens rekeningen die werden aangeboden voor mademoiselle Ringelinck, van de confiseur, van de wijnkoper, van de fleuriste. Het spreekt vanzelf dat er aan deze onregelmatigheden terstond een einde werd gemaakt. En wat zeide de heer Ringelinck toen ik hiervan mededeling deed met overlegging van de bewijsstukken? Ah, mademoiselle Vervarcke, als ik nog jong was zou ik wensen élève van de école militaire te zijn en door een schone dame gelijk gij zijt ten huize Vangeughem te worden geïnviteerd. Hij is onverstandig, op zijn leeftijd zo te spreken. Hij zeide nog andere dingen, over de vrijheid en de lust van te leven, waardoor ik het inzicht kreeg dat zijn dochter zich beter onder mijn hoede bevindt dan onder de zijne. Met Micarême, zeide hij, geef ik gaarne toelating aan Marion om met anderen te verkeren.
Hoe het zijn moge, ik heb mijne plichten te vervullen, hoe zwaar zij mij ook gemaakt worden.
Nauwelijks was het geval Vangeughem onderdrukt of een ander, van veel ernstiger aard, deed zich voor.
Op een zondagmiddag, toen ik mij gekleed had om met allen de gebruikelijke promenade te maken, kwam een der meisjes mij zeggen dat de Hollandse reeds uitgegaan waren, zij wist ook waarheen en zij gaf mij het adres van een heer, die een landgenoot van hen was, de major Frayboon, of diergelijk. Ik houd niet van verklikken. Evenwel, ik was verplicht hiervan gebruik te maken. Ik liet de leiding van de promenade over aan Mlle Plancher en ik spoedde mij naar het adres. Het was niet ver van mijn | |
| |
huis avenue Louise, een lieflijke villa in een tuintje. De knecht, die de deur opende, geleidde mij zonder spreken naar een vertrek, waar ik muziek hoorde. Toen ik hier binnentrad kon ik van verbazing niet spreken. Het was een zaal, die op een museum geleek, tot het plafond toe opgestapeld met curiositeiten. In een veranda als een exotische tuin zaten, in een halve kring, mijn meisjes als Napolitaansen verkleed, met tamboerijnen in de hand. Voor de staartpiano was een heer van zekere leeftijd gezeten, in de hemdsmouwen, een ongedistingeerde tenue om dames te onderhouden. Met de handen uitgestoken trad hij lachend op mij toe en hij sprak mij aan in een gemarteld Frans: Wees welkom, mademoiselle, gij ziet mij hier mij vermakende met de schoonste bloemen van uw cultuur. Gij kent mij niet? Ik heet monsieur Frayboon, major en retraîte, die de rest van zijn levensdagen doorbrengt in het onderzoek van het goede, het ware, het schone. Daarvan ben ik de amateur. Ik neem het waar ik het vinden kan, in de oudheid, in de moderne tijd, in de natuur en in de cultuur, het meest, ik beken het, in de fraaie kunsten. En ziehier dat ik ontdek welke schatten gij onder uw vleugelen verborgen houdt, vijf adepten van de danskunst, van wie er twee zonder twijfel een universele vermaardheid zullen verwerven. Neem plaats, mademoiselle, en schouw toe hoe Mlle Marion en Mlle Adeline de tarantella dansen, waarin ik de eer had haar te onderrichten.
Geheel ontdaan nam ik plaats en terstond begon de major te spelen, Marion en Adeline dansten al, rinkelend met de tamboerijnen, door de anderen begeleid. Of het schoon was gelijk zij dansten kan ik niet zeggen, daartoe ontbrak mij op het ogenblik het oordeel, verstomd als ik was van verontwaardiging. Toen ik de bezinning herkreeg, verrees ik en ik sprak de major toe: Mijnheer, gij behoort u diep te schamen, om jonge dames, die mij zijn toevertrouwd, in de gelegenheid te stellen het vermaak te zoeken waartoe zij geen vergunning hadden. Ik meen dat gij oud en wellicht wijs genoeg zijt dit te begrijpen. Daarop gebood ik de meisjes zich zo spoedig mogelijk behoorlijk te kleden en zij verlieten de zaal om te gehoorzamen. Daar ik, gedurende de tijd dat ik wachten moest, geen gesprek met de major wilde voeren, zette hij zich weer aan de staartpiano en speelde de bekende melodie uit Le petit duc: Pas de femmes, c'est l'ordre de mon colonel. Het was schaamteloos, maar ik had moeite de glimlach te onderdrukken.
| |
| |
Toen wij vertrokken groette ik de major koud. Wanneer een amateur van een zekere leeftijd niet alleen het schone en het goede, maar ook het ware bij zeer jonge meisjes onderzoekt, ben ik sceptisch, ik kan het niet helpen. Zulke gevallen als van de heer Frayboon acht ik hopeloos. Moge Saint-Antoine hem te hulp komen.
In deze dagen nu is de ernst voor Marion aangebroken, de ernst van het hart welteverstaan. Kortweg, zij is verliefd en de liefde heeft een vreemde vorm gekozen.
Toevallig ontmoette ik Isabella de Moralis, die ik ken sedert onze meisjesjaren op de school en er was altijd wederzijds sympathie. Zij was het ook die met haar bijstand mij in staat stelde mijn pensionnat in te richten. Ik zag haar met haar zoon, een hoffelijke jongeman, bij de couturière, waarheen ik Marion had begeleid. Zij nodigde mij haar te vergezellen naar de opera Mignon en vermits zij van het eerste ogenblik behagen schepte in Marion, nodigde zij ook haar. Na de voorstelling begaven wij ons naar haar hôtel Belvédère, waar bal was, met haar zoon, een vriend van deze en zekere heer Deursting, die zich toevallig bij ons gevoegd had en de professeur van haar zoon bleek te zijn. Deze heer had de fureur van dansen hoewel hem daartoe het minste talent ontbrak, hij danste gelijk een brouwerspaard. Het gelukte hem mij de hak van een schoen te breken. Daar ik van dat ogenblik gedwongen was toe te schouwen kon ik de twee jongelieden waarnemen.
Welnu, het was helder te zien dat hier het vuur was ingeslagen, men vergist zich daarin niet. De jongeman had een gezicht of hij in een angstige spanning verkeerde, Marion had een bleke kleur, met de gloed in de ogen en de glimlach op de mond die slechts eenmaal in het leven komen. Zij merkte niet hoe dikwijls zij uit de maat ging, tot hij haar de hand vaster scheen te drukken, dan sloot zij de ogen en keerde in de maat terug.
De volgende dag kwam Isabella ons halen voor een rijtoer naar den buiten. Met twee landauers reed zij voor aangezien ook de heer Deursting haar vergezelde. Zij, deze heer en ik namen plaats in de voorste, de jongelieden in de andere. Hoewel ik bezwaar hiertegen voelde rijzen moest ik toegeven dat dit het beste arrangement was. Het was juni, het schoonste van de zomertijd, de hoge bomen van het bos van Soniën praalden rustig met hun lommer in de overdadige zonneschijn. Hier wandelden wij ook,
| |
| |
genietend van het groen en de zoele lucht. Wij hoorden de jongelieden, nu eens achter ons, dan weer voor ons, met hun schone lach.
De heer Deursting bleek in de conversatie een aangenaam man te zijn, hoewel hij zich moeilijk uitdrukte. Ik kon mij voorstellen dat hij van zijn leerlingen veel door de vingers zag en dat hij van hen geliefd was. Ook op Isabella maakte hij een goede indruk. Hij zegde mij toe bij zijn volgend bezoek aan Brussel mij niet te vergeten.
Een drukke correspondentie volgde tussen Marion en de jonge Walewijn.
Ja waarlijk, de coup de foudre was hard bij haar ingeslagen. Het was zuchten na iedere brief. Het hart moet haar wel overvol geweest zijn, want ik vroeg haar niets toen zij naast mij stond bij mijn écritoire, ik tikte haar alleen zacht op de hand omdat ik weer een zucht gehoord had. Zij knielde, zij verborg het gezicht in mijn schoot en zij snikte. Ik hoorde haar zeggen, hartstochtelijk: O ik moet hem haten, hij zal mij ongelukkig maken omdat ik nooit zo dansen kan als hij.
Was dit de taal van een kind? Wie had zulk een uiting verwacht van de jonge liefde? Was het misschien de eerste roep van wat men in de boeken noemt l'amour fatal? Ah bon Dieu, bescherm haar daarvoor en laat het niet eindigen in tranen.
|
|