| |
| |
| |
IV
De voorraad victualie was zeer geslonken, hoewel er gedurende het verblijf op Tahiti voornamelijk voedsel was gebruikt dat daar geleverd werd. Daarom ankerde de Bounty, westwaarts koersende, eenige keeren voor andere eilanden om water, vruchten en varkentjes in te nemen. Kapitein Bligh zag scherp toe op zijn voorraad en aangezien ieder man gemakkelijk zooveel hij wenschte had kunnen krijgen, hoefde er weinig uitgedeeld te worden.
In de Tonga-groep, waar indertijd Cook zoo gastvrij was ontvangen dat hij haar den naam Friendly Islands gaf, ankerde
| |
| |
de Bounty voor Namuka. De inboorlingen stonden gewapend aan het strand. Christian werd met eenige mannen aan wal gezonden om vaatjes met water te vullen en hij kreeg uitdrukkelijk bevel geen gebruik van de wapens te maken. Toen de matrozen de vaatjes naar de beek droegen begonnen de inboorlingen steenen te werpen. Christian richtte een musket om hun schrik aan te jagen, zij begrepen dat het slechts een bedreiging was en hieven op gelijke wijze hun speren op. Er vielen nog meer steenen, eveneens als waarschuwing bedoeld want zij raakten niet, zoodat Christian, ofschoon alle vaten nog niet gevuld waren, het raadzaam vond naar boord terug te roeien. Hij zei den kapitein dat hij niet geheel geslaagd was omdat de eilanders het hem lastig maakten.
Bligh gaf hem scheldwoorden erger dan
| |
| |
een man verdragen kan. Vervloekte lafaard, ben je bang voor naakte wilden met wapens in je hand?
Er stonden matrozen bij, mannen die al eens geranseld waren. Christian beheerschte zich en antwoordde eerbiedig:
De wapens hebben geen nut, commandant, als zij volgens uw bevel niet gebruikt mogen worden.
Maar de maat werd vol. Heel de reis, zestien maanden lang, was hij, die een groot deel van de verantwoordelijkheid voor de tucht moest dragen, beleedigd zooals geen man, die gevoel van eer heeft, verduren kan. Nog een half jaar die behandeling door te staan, de beleedigingen als een geslagen hond onderdanig aan te nemen, met de geringe kans bij thuiskomst de grieven door den Admiraal hersteld te zien, zou te veel voor zijn krachten wor- | |
| |
den. Christian was een zachtzinnig man. Een ander zou driftig geworden zijn en een grof woord terug gezegd hebben. Maar hij had altijd dienst gedaan zoo het hoorde. Dwaze gedachten kwamen in zijn hoofd, aan ontvluchten, aan overboord springen, alles liever dan nog meer hondsche behandelingen. Dwaze gedachten, want er was geen vluchten mogelijk.
Na drie dagen voor Namuka gelegen te hebben zette de Bounty weer zeil. De maan liep naar eerste kwartier, de zee was glad met zeer weinig koelte.
Christian had de dagwacht. Om acht uur werd hij afgelost door den schipper. Hij lag nog pas in zijn kooi toen hij geroepen werd omdat de kapitein opheldering verlangde over vruchten die verdwenen waren. Daar de schipper noch Christian voldoende antwoord wist te geven herhaalde Bligh
| |
| |
in den middag het onderzoek.
Bij de kanonnen lagen kokosnoten en yamknollen tusschen latten vastgesjord. Kapitein Bligh had ze bekeken en was overtuigd dat er sedert den vorigen dag kokosnoten ontbraken. Hij had vastgesteld dat de officieren, ieder op zijn wacht, verantwoordelijk waren. Toen zij voor hem stonden vroeg hij nogmaals of zij wisten wie ze weggenomen had. Niemand had opgemerkt dat er een van het volk ze had aangeraakt.
Dan moeten jullie ze zelf genomen hebben, riep Bligh.
Toen ondervroeg hij ieder afzonderlijk hoeveel noten hij op Tahiti en op Namuka voor zichzelf had gekocht en hoeveel er nu op zijn stapel lagen. Vooruit stonden de matrozen toe te zien bij dit smadelijk verhoor. Wanneer iemand geantwoord
| |
| |
had, liet Bligh hem natellen. De beurt kwam aan Christian, die antwoordde:
Ik weet niet hoeveel ik er gekocht heb, maar ik hoop dat u mij niet voor zoo laag aanziet dat ik de uwe zou stelen.
Bligh voer uit: Jawel, vervloekte hond, daar zie ik je wel voor aan, jij moet ze van mij gestolen hebben, anders zou je er beter verantwoording van geven.
En tot de andere officieren: Vervloekte schurken, jullie zijn allemaal dieven en jullie spannen samen met het volk om mij te bestelen. Misschien gaan jullie nu mijn yams stelen. Maar ik zal het je betaald zetten, schooiers, ik zal zorgen dat de helft van jullie overboord springt voor wij door Straat Endeavour zijn.
Daarna riep hij den commies en beval: Geen grog voor de ellendelingen en geef ze morgen maar een half pond yam-knol.
| |
| |
Als ze er van stelen krijgen ze een kwart pond.
Iedereen was gedurende heel de reis uitgescholden, maar de woorden lafaard en dief had Bligh tot nu toe niet gebruikt. Een uur later, de woede bedaard zijnde, besefte hij dat hij te ver gegaan was en daar hij op Christian nooit iets aan te merken had gehad, wilde hij de barre strengheid goed maken, hij zond zijn kok om Christian uit te noodigen dien avond bij hem aan tafel te eten. Christian liet zich verontschuldigen, zeggend dat hij zich niet wel voelde.
Er werd gemompeld en gefluisterd op het schip. De adelborsten spraken ter sluiks over het geval, zij hadden weer een klacht die tot Londen bewaard moest worden, maar geen een van hen die niet liever over boord zou springen dan de beleediging te verdragen die Christian had moeten
| |
| |
aanhooren.
De lastigsten onder liet volk, Cole de bootsman, Purcell de timmerman, hadden al voor Namuka, toen Christian voor lafaard was gescholden, gezegd dat zij, in zijn plaats, vluchten zouden en zij hadden aan hem gezien dat hij er over dacht. Christian stond nu telkens ergens met hen in gesprek, met gebogen hoofd en gefronste wenkbrauwen.
Toen kapitein Bligh de uitnoodiging voor het avondeten zond, broeide het plan van de ontvluchting.
Er was weinig wind, het schip zeilde langzaam ter hoogte van de eilanden Tofoa en Kotu die heel dien dag zichtbaar bleven. De bootsman en de timmerman zorgden voor een paar smalle planken en touw. Christian maakte er zelf op het voorschip een vlot van waarop hij nauwelijks zou
| |
| |
kunnen zitten, hij deed het zoo heimelijk hij kon, maar de matrozen die daar te doen hadden zagen het. Later merkten ook de adelborsten Stewart en Hayward het. Hij vertelde hun zijn voornemen en zij gaven hem gelijk. Zij waren vrienden en zij hielpen hem. De een bracht een zak waarin hij gebraden vleesch, beschuit en rhum van zijn eigen rantsoen had gedaan, de andere voegde er kralen en spijkers bij als ruilmiddel bij de eilanders. Alle mannen vooruit hadden nu de toebereidselen bespeurd, misschien ook andere officieren, maar niemand sprak er van.
Christian hing den zak aan de haak van een hangmat. Toen Robert Tinkler, een jongen van vijftien jaar die als leerling adelborst voer, zou gaan slapen vond hij dien zak en vroeg luid hoe die daar kwam. Twee anderen zorgden er voor dat hij da- | |
| |
delijk zijn mond hield.
Het was een stille, warme avond, de kleine maan spiegelde op de onbewogen zee. De stuurman Elphinstone had de wacht van acht tot twaalf uur. Morrison, de bootsmansmaat, merkte op dat Christian herhaaldelijk het logies der matrozen binnenging, hetgeen hem ongewoon voorkwam. Ook had hij Cole tegen Purcell hooren zeggen: Het zal vannacht niet gaan. Hij dacht er het zijne van.
Behalve in de kajuit wist iedereen dat er iets gebeuren ging, er bleven meer matrozen dan anders aan dek.
Tegen tien uur kwam de kapitein zooals gewoonlijk op de kampanje om rond te kijken en het een en ander met den schipper te bespreken. Zij berekenden dat zij met dezen wind bij volle maan voor de gevaarlijke Straat Endeavour zouden
| |
| |
komen. Toen de kapitein Christian zag liet hij hem roepen en hij noodigde hem weer aan zijn tafel, nu voor het middagmaal den volgenden dag. Het werd afgesproken en zij wenschten elkander goeden nacht.
Christian ging naar zijn kooi, maar hij deed geen kleeren uit, hij zat onrustig te wachten tot het gestommel aan dek verminderen zou en de mannen die er niet te doen hadden omlaag zouden gaan. Hij stond ieder oogenblik op om te zien of hij het wagen kon.
Peckover had de hondenwacht met den bootsman. Telkens wanneer Christian boven kwam zag hij dat er te veel volk aan dek bleef om ongemerkt het vlot overboord te zetten. Het ergste was dat het schip nauwelijks gang had. Ook al lukte het hem er af te komen dan zou hij toch
| |
| |
door de trage vaart in de nabijheid blijven en over een paar uur, bij zonsopgang, gezien worden. Zijn vriend Stewart waarschuwde hem en ried hem het plan op te geven. Om half vier eindelijk ging hij ontmoedigd naar kooi, in groote onrust, want de toebereidselen konden ieder oogenblik ontdekt worden en dan wachtte hem schande.
Hij had maar eenige minuten geslapen toen Stewart hem kwam roepen om de wacht over te nemen. Stewart vond hem geheel van streek en ried hem nogmaals het plan te laten varen.
Vermoeid, met een gloeiend hoofd en verwarde gedachten kwam Christian op de kampanje. De morgenkoelte maakte hem wakker en zijn oogen werden scherp. Het was het stilste uur aan boord. De adelborst Hayward, die met hem wacht liep,
| |
| |
strekte zich uit op de wapenkist voor den bazaansmast en viel dadelijk in slaap. Hallet, de andere adelborst die ook boven had moeten zijn, was in zijn kooi weer ingeslapen. Als Christian ook ging slapen kon het schip doen wat het wilde. Maar hij was wakker, de eenige die bevel voerde op het oogenblik, hij was het die met het schip kon doen wat hij wilde, hij zou het op een rif kunnen laten loopen terwijl iedereen sliep.
Hij keek naar beneden op de wapenkist waar Hayward lag. Met de wapens die er in waren en vier, vijf mannen was hij baas op het schip.
Op de kampanje stonden twee mannen naar hem te kijken. Zij wachtten of hij nu overboord zou gaan. Het waren Quintal en Martin. Aan bakboord en aan stuurboord stonden Churchill en Thompson,
| |
| |
allen mannen die eenige keeren geranseld waren. Vooruit zag hij Smith, een man die op zijn recht stond, Williams en M'Koy, weerbarstige, ruwe kerels. De zon rees juist boven de kim, er was geen tijd te verliezen.
Christian zeide tegen de mannen die bij hem stonden dat zij wapens moesten hebben. Quintal en Martin begrepen en lachten. De een ging naar voren en sprak met Churchill en Thompson. Churchill sprak met Smith, Williams en M'Koy, die dadelijk klaar stonden, en gezamenlijk gingen zij naar den bak van Coleman, den wapensmid, om de sleutels te vragen. Christian wilde een musket hebben, zeiden zij, om een haai te schieten. De wapensmid gaf de sleutels en sliep weer in. Naast de trap naar de kajuit vonden zij den adelhorst Hallet, eveneens slapende, zij wek- | |
| |
ten hem en zeiden dat hij aan dek verlangd werd. Daarna wekten zij den adelborst Hayward op de andere wapenkist. De timmermansmaat Norman, die niet wist wat er gaande was, riep Hayward om naar den haai te kijken. Zij leunden over de verschansing en bemerkten niet dat Christian en zes matrozen gewapend naar het achterschip kwamen. Thompson, die bij de kist op wacht was blijven staan, deelde nog wapens uit aan Burkitt, Lamb den slager, en anderen die snel aankwamen.
De adelborsten, zich omkerend, zagen gewapende matrozen voor zich en Christian die met negen man naar de kajuit ging.
Kapitein Bligh sliep, zijn hut stond open. Toen hij beseffen kon dat er iets met hem gebeurde hadden Churchill, Bur- | |
| |
kitt en Mills zijn handen stevig op den rug gebonden. Christian ziende, die toeschouwde met een hartsvanger in de hand, vroeg hij wat dit alles beteekende, waarop een der mannen hem zei dat hij neergeschoten zou worden als hij zijn vervloekten mond niet hield. Toch schreeuwde hij om hulp. In de hut aan den overkant zag hij Sumner en Quintal die den schipper vasthielden, verder op klonk geraas tusschen de andere matrozen en den stuurman Elphinstone. Geen der andere officieren kwam te hulp. De adelborsten Stewart en Heywood lagen in hun kooien; de twee aan dek, Hallet en Hayward, waren van streek. Alleen Young, een der sterkste mannen aan boord, had een gevaarlijke tegenstander kunnen zijn, maar iedereen wist hoe hij over den kapitein dacht.
Peter Heywood, geroepen door den
| |
| |
bootsman die langs zijn kooi liep, verloor de bezinning toen hij in het rumoer der gewapende en vloekende matrozen kwam. Op de kampanje, achter den bazaansmast, stond kapitein Bligh gebonden, zonder jas, omringd door vier matrozen met musketten en Christian, die bevelen gaf. Heywood hoorde zich toeroepen vooruit te gaan om te helpen de sloep te strijken. In zijn verbijstering trok hij zijn hartsvanger en hield hem bij het lemmet vast. Er werd geschreeuwd, anderen reikten hem aller lei dingen aan, zeil, touwwerk, levensmiddelen, vaatjes, die hij weer overboord moest reiken. Er werd van allen kant geschreeuwd, gevloekt, met bajonetten gedreigd.
De eersten die in de sloep moesten gaan waren de adelborsten van de wacht en Hayward was zoo in de war dat hij stond
| |
| |
te schreien. Waarom iemand Heywood een duw gaf en beval weer omlaag te gaan, wist hij niet. Young en Stewart waren niet aan dek.
De schipper had intusschen van Sumner en Quintal gehoord wat de oproerlingen in den zin hadden. Dien vervloekten schurk van boord zetten, hadden zij gezegd, en zien of hij van een half pond yam-knollen kan leven. Fryer keek naar de twee pistolen boven zijn kooi. Maar Quintal was sterk. De schipper voelde geen verontwaardiging noch geestdrift om den onbeminden kapitein in den nood bij te staan; hij kende echter zijn plicht en hij bedacht wat er te doen was om het schip te behouden. Dat de kapitein van boord gezet werd zou hij niet kunnen verhinderen, maar indien hij zelf bleef kon hij misschien het gezag weer in handen ne- | |
| |
men. Daar de mannen achting voor hem hadden kreeg hij gedaan dat hij naar boven mocht om met Christian te spreken. Hij vond hem somber, grimmig of hij een moord zou kunnen doen, met een musket tegenover den kapitein. Fryer bezwoer hem zich te bezinnen en het dolle voornemen te laten varen, hij zei overtuigd te zijn dat de kapitein alles zou vergeven als er onmiddellijk een eind kwam aan den waanzin.
Christian antwoordde:
Het is te laat. Ik leef al weken lang in een hel en je weet zelf dat ik de heele reis als een hond behandeld ben.
Sla den kerel neer, riep Bligh, en Christian scheen het niet eens te hooren, maar toen de schipper, na met den kapitein wenken gewisseld te hebben, vooruit wilde gaan om met den matroos Martin te spre- | |
| |
ken, op wien hij dacht te kunnen vertrouwen, zette Christian hem de bajonet op de borst en beval Quintal hem weer naar de kajuit te brengen.
Telkens kwam iemand Christian vragen wie er van boord moest. Dat gaf ruzie, slagen, worsteling, want sommigen die op het schip wilden blijven moesten er af en anderen die gaan wilden moesten blijven. Christian besliste snel wie hij houden wilde. Purcell, den timmerman, hoewel hij nuttig kon zijn, en Lamb den slager, liet hij in de sloep gaan omdat zij moeilijk onder tucht te houden waren en altijd tot geweld gereed. Daarna was de beurt aan den kanonnier en aan Elphinstone, den stuurman, die uit de kajuit werd gehaald en gedwongen over boord te klimmen. Den commies en den botanicus wisten de mannen te overreden hun meer mondkost en
| |
| |
eenige instrumenten mee te geven. Toen de bootsman een kist met timmergereedschap over boord wilde reiken ontstond er hevige twist onder de matrozen; sommigen vonden het billijk hun kameraden een kans op behoud te geven, anderen riepen dat zij met de gereedschappen binnen een maand een schip zouden bouwen.
Christian keek zwijgend toe met het musket tegenover Bligh. De oproerige mannen waren wild van lang verkropte ontevredenheid, zij gingen met lust te keer in hun bandeloosheid. In hem echter brandde de haat. Hij beheerschte zich om geen bloed te doen vloeien, maar een ieder zag in de starre houding en de strakke oogen dat hij de macht had die zonder een moord hem niet ontnomen kon worden. Hij gaf den bootsman verlof de gereedschappen mee te nemen, hij beval ook
| |
| |
levensmiddelen en benoodigdheden ruimschoots te geven.
Er werd een ton drinkwater neergelaten, met honderdvijftig pond scheepsbrood, rhum, wijn, spek.
Toen den schipper bevolen werd over boord te gaan vroeg hij te blijven. Christian weigerde. Bligh, hopend dat de schipper kans zou zien het schip terug te nemen, gelastte hem te blijven, waarop Christian hem met de bajonet dwong terstond te gaan.
De volgeladen sloep lag maar enkele palmen boven water en de mannen die er al in zaten, vreezend dat er nog meer zouden komen, riepen ongeduldig om den kapitein. Kapitein Bligh, zeide Christian, het is uw beurt te gaan.
Bligh poogde ten laatsten male Christian te overreden. Hij behoorde dit te
| |
| |
doen omdat hij verantwoordelijk was voor schip en bemanning, maar het waren niet deze redenen die hij noemde. Ik verpand mijn eer, zeide hij, ik sta er u borg voor, mijnheer Christian, nooit meer hieraan te denken als u het er bij laat. Bedenk dat ik vrouw en kinderen heb die mij noodig hebben.
Christian antwoordde:
Neen, kapitein Bligh, als u eer had zou het nooit zoover gekomen zijn, en als u aan vrouw en kinderen gedacht had zou u eerder aan ze gedacht hebben en u niet als een schurk gedragen hebben.
Ook Cole de bootsman trachtte nog eens Christian tot andere gedachten te brengen: Laat de kapitein naar de kajuit gaan en ik ben er zeker van dat er nooit meer over gesproken zal worden.
Christian kon niet terug omdat hij nu
| |
| |
niets dan de gedragen vernedering voelde en de toekomst: tucht, eer, bevordering, verloren was.
Het is te laat, herhaalde hij, ik leef al weken in een hel en ik heb besloten dat nooit meer te verduren.
Hij beval, een paar mannen brachten den kapitein vooruit en nadat zij hem over de verschansing gezet hadden maakten zij zijn handen los. Anderen hielden de musketten gericht op de sloep beneden. Terwijl de lijn gevierd werd en de sloep langszij dreef scholden en vloekten de mannen wederzijds; die aan hun lot overgelaten werden riepen om wapens, kleeren en nog meer spek, de muiters antwoordden met aardigheden, de groeten aan een vrijster of een kroegbaas in Londen, maar toch wierpen zij terwijl de sloep bij den achtersteven lag nog spek en kleeren en vier
| |
| |
hartsvangers. De lijn werd losgelaten. Drie mannen aan boord, de wapensmid en de twee timmermansmaats, riepen den kapitein toe er aan te denken dat zij niet hadden meegedaan.
Het was rustig aan boord, de wapens werden neergelegd. Daarna beval Christian de zeilen te zetten en hij veranderde den koers naar Noord-Noord-West. Die in de sloep zaten hoorden nog dat er gejuicht werd: Hoezee voor Tahiti!
Maar dat lag in de tegenovergestelde streek. De Bounty voer weg voor den passaat, de sloep dreef langzaam naar een eiland.
|
|