| |
| |
| |
De frontieren over
Vanuit de Kamer trekt men veelvuldig de wijde wereld in. Ik heb die stroom zien aanwassen. Heb er persoonlijk ook aan deelgenomen. Mijn reizen kwamen meestal niet dank zij de fractie op mij af, een paar maal zelfs ondanks die fractie.
Vaak heeft de fractie(leiding) een distribuerende taak. Het aantal liefhebbers ligt steevast boven het getal der beschikbare plaatsen. Mijn burgemeesterschap bond mij aan Holland. Ik stond zodoende zelden in de rij der reflectanten, heb bijvoorbeeld in zeventien jaar kamerlidmaatschap nooit één stap in Suriname, op Curaçao, Aruba, Bonaire of een van de kleinere parels in het Caribisch gebied gezet.
Sommige delen van de wereld bezoekt een zichzelf respecterend kamerlid niet. Je mocht rustig naar Rusland, China, Cuba, het Chili van Allende gaan, maar Zuid-Afrika, Angola en Mozambique in de Portugese tijd, Taiwan, daar compromitteerde men zich mede. En in die landen nu heb ik gedurende het reces wel degelijk rondgekeken. Permissie vroeg ik daar niet voor, zou die in menig geval ook niet gekregen hebben.
De in ons land verstrekte informatie over Zuid-Afrika loopt niet over van objectiviteit en begrip voor de daar aanwezige feitelijke situatie. Toen dan ook op 31 augustus 1963 de Nederlands-Zuid-Afrikaanse Werkgemeenschap werd opgericht, welke stichting in dat opzicht enig tegenwicht trachtte uit te oefenen, trad ik direct toe. Ik bevond mij in het gezelschap van onder anderen dr. Gravemeijer, de moedige secretaris-generaal van de Hervormde Synode in oorlogstijd. Toen de eerste voorzitter, ds. Gijmink uit Rotterdam, om gezondheidsredenen aftrad, volgde ik hem op. Interne meningsverschillen - velen in die kring vonden mij bij de verdediging van de Zuidafrikaanse zaak te slap - leidden op 15 november 1975 tot mijn aftreden. Mijn gevoelens ten aanzien van Zuid-Afrika hebben zich door dat incident niet gewijzigd. Wel ben ik in de loop der jaren sterk gaan twijfelen aan de haalbaarheid van het thuislandenbeleid. Overigens ben ik er mij altijd van bewust geweest dat het thuislandenbeleid geen oplossing biedt voor de stedelijke Bantoe, kleurling en Indiër.
| |
| |
Wie in Nederland inzake Zuid-Afrika niet in de protestmars meeloopt, maakt een vlotte kans tot de voorstanders van apartheid (lees soms ‘racist’) gerekend te worden. Ik wijs aparte behandeling van medeschepselen op grond van godsdienst, taal en ras principieel af. De Bijbel verkondigt mij te dien aanzien een duidelijke boodschap. Ik ben ervan overtuigd dat ook in Zuid-Afrika de meerderheid van de bevolking op den duur niet van haar rechten als staatsburger afgehouden kan worden. Ik verwerp de huwelijkswetgeving aldaar, kleine apartheid, ongelijke beloning voor gelijke prestatie. Maar ik ben ervan overtuigd dat ons westers-democratische geneesmiddel - one man one vote - op de zuidpunt van dit continent tot een bloedbad en tot economische chaos zal leiden. Men hoeft slechts na te gaan wat zich in vele onafhankelijk geworden Afrikaanse staten te dien aanzien voltrok en voltrekt. Het ritselt er van galgen.
Hoe het dan wel moet? Ik weet het waarlijk niet! Het maakt mij wel gematigd in mijn kritiek op hen, die in dit land (welhaast een continent op zich) op zoek zijn naar oplossingen.
Bepaalde dingen werken in bepaalde staten als springstof: de religie (Ierland), de taal (België), het ras (de bloedige stammenstrijd in Nigeria (Biafra), Soedan, Tsjaad, Roeanda, Boeroendi, Somalië, Ethiopië, Angola, Centraal Afrikaanse Republiek, Oeganda). Al die springstof ligt binnen het staatsverband van Zuid-Afrika in ruime hoeveelheden opgeslagen. Westerse patentoplossingen zouden de lont in dit kruitvat betekenen.
‘Je moet er geweest zijn,’ zegt men. Wat daarvan ook zij: ik ben er geweest. Afgezien van een kort zakelijk bezoek in 1981, bezocht ik het land in 1967, 1970, 1974 en 1976, telkens drie tot vier weken. Ik was er alleen (1967), tweemaal met mijn vrouw (1970 en 1976), met collega G.C. van Dam en fractiemedewerker Joop van Rijswijk (1974). De hoedanigheid waarin was: kamerlid (invitatie Inligting), voorzitter nzaw (uitnodiging zusterorganisatie nzav), toerist (rekening man). Tijdens deze vier bezoeken ben ik in alle provincies (de Kaap, Oranje-Vrijstaat, Transvaal, Natal) alsmede in Zuidwest-Afrika geweest. Ik bezocht de voorziene thuislanden Transkei, Bophutatswana, Ciskei, Venda, Swazi, Ndebele, Gwagwa, Lebowa, Kwazulu en Gazankula, had gesprekken met diverse thuislandleiders (Buthelezi, Matanzima, Lucas Mangope, Phatudi, prof. Ntsanwisi), kleurlingleiders aan de Kaap, voormannen der Indiërs in Durban, de koning der Zoeloes in Nongoma, de regen- | |
| |
koningin in haar kraal in Modjadji nabij Tzaneen, de hoofdman Nilihv Veyulu, lid Wetgevende Raad Zuidwest-Afrika, in zijn kraal Ohaingo (het bezoek was per tamtam aangekondigd, de reis erheen kon alleen per landrover). Van regeringszijde sprak ik met Voster (mp), Mulder (Binnenlandse Zaken), Botha (Bantoezaken), Treurnich (leider Nationale Partij Transvaal), Mulder (Buitenlandse Zaken), Schlebusch (voorzitter Volksraad), Van der Berg (hoofd Veiligheidsdienst), Fourie (secretaris-generaal Buitenlandse Zaken). Ik was in Soweto (de Bantoestad bij Johannesburg), kleurlingennederzettingen aan de Kaap, Indiërbuurten in Durban. Alle universiteiten voor niet-blanken (Fort Hare, The North, Zululand, vwc bij Kaapstad, Indiëruniversiteit Durban) ken ik uit eigen aanschouwing, evenals de school voor kapiteinszonen. Ten slotte ook de Walvisbaai met haven, de enorme erts- en kolenterminal in Saldanhabaai, de marinehaven Simonstad, het
havencomplex van Kaapstad, Richardbaai, de Verwoerddam met stuwmeer in de Oranjerivier, het hoog-industriële complex Sasolburg, de rustige universiteitssteden Stellenbosch en Potchefstroom, alle provinciale hoofdsteden, de havensteden Oost Londen en Port Elizabeth, de wijnstreek rondom Paarl en Franschhoek.
Mijn bezoek in 1980 viel midden in een verkiezingscampagne. Dat was van dik hout zaagt men planken. Dan zijn Nederlandse kamerkandidaten maar tamme moederskinderen.
Bij een Bantoe-kerkdienst in Soweto zat ik samen met de handenklappende gemeente drie uur ‘onder het gehoor.’
Zuid-Afrika is toeristisch een uiterst gevarieerd land. Ook in dat opzicht werd er tijdens de werkbezoeken wat ‘meegenomen’. De Krugerwildtuin (een belevenis), wildpark Etoshapan in Zuidwest-Afrika, met als rustkamp het oude Duitse fort Namutoni (nog indrukwekkender), de tuinroute langs de Indische Oceaan, Kaap de Goede Hoop op het ontmoetingspunt van twee oceanen, de Drakensbergen (inclusief het zelfstandige Lesotho), het Kerkplein in Pretoria met het standbeeld van oom Paul, de stranden van Durban, de weidsheid van de Karoo, de luxerit per ‘Blauwe trein’ van Kaapstad naar Johannesburg, het groene, vruchtbare Ovamboland op de grens van Zuidwest-Afrika en Angola, de statige Hererovrouwen in hun victoriaanse dracht in de Kaiserstrasse van Windhoek, het strand van Swakopmund (helemaal Duits) en de verlatenheid van de Namibwoestijn. En overal de monumenten van Zoeloe- en Boerenoorlog.
| |
| |
In 1967 vloog ik er voor het eerst heen, duizenden en duizenden kilometers over het ‘zwarte’ continent. In Pretoria bracht men mij voor de nacht naar hotel Boulevard. Na scheren, bad en diner wandelde ik voor het slapen gaan even naar het Kerkplein voor een persoonlijk eerbetoon - mede namens mijn vader zaliger - aan oom Paul met zijn boerensnuit onder zijn hoge hoed, waar de duiven op en af vliegen. Op de sokkel las ik: ‘Ook op staatkundig gebied belijd ik de eeuwige beginselen van Gods Woord.’ Ik was helemaal thuis!
De reis die in Nederland het meeste spektakel veroorzaakte, was die van 13 tot 29 augustus 1973 naar Angola en Mozambique, in die tijd nog Portugese kolonieën. De directe aanleiding lag in het feit, dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking in het kabinet-Den Uyl, de heer Pronk, in de conceptbegroting voor het dienstjaar 1974 gelden zou uittrekken voor scholen en hospitalen in ‘bevrijde’ delen van Angola en Mozambique. De begrotingspost ijkte als het ware de door het Angolacomité van de heer S. Bosgra in omloop gebrachte kaarten, waarop gearceerde delen de door de bevrijdingsbewegingen op de Portugezen veroverde gebieden aangaven. Dat bracht Carlos Fernandes, ambassadeur van Portugal in Den Haag, in actie. In een brief van 4 juni 1973 wendde hij zich tot enkele kamerleden, waaronder ik. Hij ontkende dat er bevrijde gebieden waren. ‘In this connection, I think it is necessary that able and honest people go to see in loco what the real situation is. Therefore, I invite you to go to Angola and Mozambique for a month, to the places you will choose.’ Ik besloot aan deze op persoonlijke titel gestelde invitatie onder zekere voorwaarden gehoor te geven en gaf daar ook ruchtbaarheid aan. Mijn fractievoorzitter Aantjes kon de keuze van de ambassadeur niet bewonderen. Hij gaf de voorkeur aan mijn collega Boertien. Dat stak hij niet onder stoelen of banken. Maar ja, de invitatie was niet aan de fractie gericht, doch op persoonlijke titel aan Maarten Willem Schakel. En die was eigenzinnig genoeg om daar zelf maar eens te gaan kijken. Bovendien... het avontuur lokte.
Voor ik afreisde, deed ik nog twee dingen. Teneinde manipulatie door de Portugezen zoveel mogelijk te voorkomen, stelde ik de ambassadeur als voorwaarde, dat ik mijn reisdoelen zelf zou kiezen en dat ik mijn doel-van-de-dag pas in de ochtend van die dag zou mededelen. Later heb ik ervaren wat een problemen ik daardoor
| |
| |
voor mijn gastheren opriep, maar de ambassadeur gaf mij zijn woord en het werd loyaal ingelost. De medewerking die ik van mijn eigen regering verkreeg, stak daarbij schril af. Ik verzocht minister Pronk, die belastinggeld in bepaalde gebieden wilde gaan besteden, mij als een van zijn controleurs, op vertrouwelijke wijze een indicatie te geven waar ik deze moest zoeken. Hij weigerde bij brief van 19 juli 1973. Argument: ‘Zoals u bekend is, heeft de regering bij herhaling uitgesproken, dat zij de voortzetting van het Portugese koloniale bewind in strijd acht met het Handvest van de Verenigde Naties.’
Ja, ja. Beatrix bezocht in die tijd Moskou en Vondeling Peking, Schakel kreeg fijntjes onder de neus gewreven dat Luanda geen fatsoenlijk reisdoel was. Dat schoot mij in het verkeerde keelgat en per 24 juli 1973 zond ik minister Pronk de navolgende brief:
| |
M.W. Schakel Hoornaar
Hoornaar, 24 juli 1973.
Kabinet
Aan
Drs. J.P. Pronk,
Minister zonder Portefeuille,
belast met de Ontwikkelingssamenwerking
p/a Ministerie van Buitenlandse Zaken
's-Gravenhage.
Mijnheer de Minister,
Ik wil u niet verhelen, dat uw aan mij gerichte brief dd. 19 juli 1973 (D.G.I-S-157.693) inzake een eventueel bezoek mijnerzijds aan Angola en Mozambique een - zacht uitgedrukt - merkwaardige indruk op mij heeft gemaakt. U releveert daarin - wat mij betreft ten overvloede - nog eens het standpunt van de regering - en ik mag er, dacht ik, aan toevoegen, van het Nederlandse parlement - met betrekking tot de voortzetting van het Portugese koloniale bewind in de betrokken Afrikaanse gebieden. Aan deze ‘onthulling’ verbindt u dan de conclusie, dat het niet op uw weg kan liggen mij te adviseren met betrekking tot eventueel te bezoeken landsdelen aldaar. Nu is voor mij in dit stadium niet primair relevant de door Portugal gevoerde politiek, doch de door u te
| |
| |
voeren politiek. Aan de regeringsverklaring valt te ontlenen, dat het kabinet-den Uyl beleidsvoornemens heeft humanitaire hulp te verlenen in bevrijde delen van Portugese koloniën. Uw verklaringen terzake zijn eveneens helder en klaar. Het kabinet maakt een beleid, het parlement - waarvan ik een gekozen lid ben - controleert dat beleid. U wilt van burgers geheven belastinggelden besteden in genoemde bevrijde gebieden. Door uw feitelijke weigering deze gebieden op mijn verzoek grosso modo te lokaliseren bemoeilijkt u een Nederlands parlementariër, die vóór de begrotingsbehandeling in de uitzonderlijke omstandigheid verkeert zijn controlerende taak op dit beleidsonderdeel ter plaatse te kunnen effectueren, de realisering daarvan. Of ik de betrokken gebieden al of niet binnen kan reizen - uw laatste alinea - is volstrekt niet terzake dienende. Laat u de bewerkstelling van één en ander, alsmede het trekken van conclusies uit aldaar opgedane positieve c.q. negatieve ervaringen maar aan mij over.
Ik wil er geen twijfel bij u over doen ontstaan, dat ik persoonlijk deze houding van een verantwoordelijk Minister der Kroon tegenover een vertegenwoordiger van het belastingplichtige Nederlandse volk hoog opneem. Aangezien het hier niet om een private maar om een publieke zaak gaat, behoud ik mij het recht voor daaraan publiciteit te geven.
Met gevoelens van hoogachting,
De Arjos mengde zich in de zaak. Op 9 augustus 1973 deed het db een publieke oproep aan partijgenoot Schakel om alsnog af te zien van zijn voorgenomen bezoek. De jongelui kenden partijgenoot Schakel slecht. Die ging. De afscheidszoen van Anna op Schiphol haalde de frontpagina's.
In het holst van de nacht van 14 op 15 augustus landde ik op de luchthaven van hoofdstad Luanda. Niemand ter begroeting aanwezig. Ik beschikte niet over Angolees geld, maar heb in het buitenland altijd een tiendollarbiljet in mijn zakagenda. De taxichauffeur - heul en hulp in zulke situaties - gokte op hotel Tropico. De volgende dag was Maria Hemelvaart, dus was er in Luanda geen enkele instantie bereikbaar. Die dag besteedde ik toen maar aan de bezichtiging van deze toenmaals prachtige havenstad. Vóór de excursie op eigen houtje had ik Den Haag aan de lijn gekregen, in de late namiddag was ik opgespoord. Toen kwam het apparaat met volle kracht op gang. De kaarten van het Angolacomité gaven aan, dat grote delen in het noorden en oosten van Angola bevrijd zouden zijn, alsmede Cabinda, een los van de rest van Angola in het noorden gelegen enclave, geheel omsloten door Zaïre en Kongo- | |
| |
Brazzaville. Een ideale situatie om op bevrijde delen te stuiten.
Het tweemotorige vliegtuigje dat in de vroege morgen in Luanda opsteeg, voerde mij noordwaarts over de brede monding van de Kongorivier. De olieboortorens van Cabinda Oil waren normaal in werking. Beneden stond een jeep gereed. Ik doorkruiste de gehele enclave, was op drie door mij aangegeven punten aan de grens en had een uitvoerig gesprek met twee uiterst kritische Noorse studenten die de enclave per auto en te voet bereisd hadden. Zij opereerden in opdracht van een Noorse krant.
Conclusie: in Cabinda was geen vierkante kilometer bevrijd gebied, wel regelmatige infiltratie van over de grens gelegerde kleine groepen.
Mijn volgende basis was Carmona, hoofdstad van de provincie Uige, waar in 1961 de eerste klappen door de bevrijdingsbeweging waren uitgedeeld. Na twaalf jaar strijd kon ik vaststellen, dat de Portugezen dit noordelijke deel van Angola behoorlijk onder controle hadden. Zij brachten mij per helikopter, auto, landrover, motorfiets op alle punten die ik op de stafkaart prikte. Op een in Carmona lopende nascholingscursus voor leerkrachten stonden van de vierhonderd cursisten op mijn verzoek er ruim vijftig uit het directe grensgebied op, waarna zij mij op mijn kaart de standplaats aanwezen vanwaar zij voor een week nascholing naar Carmona gekomen waren.
Mijn steunpunt in het oosten was Luso aan de befaamde Benguelaspoorlijn; in het stationsgebouw trof ik de uitgesorteerde post voor Oost-Angola. Die werd vanuit Luso overal tot aan de grens met Zambia besteld. Ook daar leverde een intensieve zoekactie met diverse vervoermiddelen nergens een ‘neen’ of ‘gevaarlijk’ of ‘niet mogelijk’ op. Kampen waren in Zambia, niet in Angola.
Ook het zuiden, waar de Unita van Savimbi opereerde (ik was in Dirico bij de Caprivizipfel, de Cunene en Sa da Bandeira) kon niet als bevrijd gebied aangemerkt worden. De situatie is daar in 1982 niet anders dan in 1973, alleen mis ik nu de kaarten die gebieden arceren die van de machthebbers in Luanda ‘bevrijd’ zijn, alsmede Nederlandse belastingpenningen voor ‘in bevrijd gebied’ werkende scholen en hospitalen.
In Sa da Bandeira ontmoette ik in mijn hotel Huila een boer van de ‘plaas’ Gumgam in Zuidwest-Afrika; hij kocht die dag in Angola vierduizend schapen, zijn naam was Pieter Steenkamp. In Nederland begon zijn naamgenoot schaapjes uit drie verschillende stallen te verzamelen.
| |
| |
Op Angola volgde Mozambique. Ik vloog er op onze trouwdag (21 augustus) heen. Voor mij van belang waren het noordoosten (de districten Niassa en Cabo Delgado) en het noordwesten (Tête). De strijd in Mozambique begon op 25 augustus 1964 in de noordoostelijke sector. Inderdaad kon men een aantal jaren dat noordoosten als bevrijd gebied beschouwen. Het tij keerde evenwel met de moord op de Frelimo-leider Mondlane en de daaropvolgende interne spanningen om zijn opvolging. Van die situatie maakten de Portugezen gebruik om de Frelimo-strijders terug te drijven. In de zomer van 1973 brachten zij mij in dat grensgebied met Tanzania naar alle plaatsen die ik aanwees.
Het ‘heetste’ gebied, de noordwestpoot van de kolonie, bezocht ik het laatst: de provincie Tête, waar de Cabora Bassa-stuwdam haar voltooiing naderde. Op de vlucht van Tête naar de stuwdam sloeg het vliegtuigje bij de landing door een rukwind van de airstrip. Mijn leven dank ik aan de vakbekwaamheid van de piloot.
Tête, een provinciestad met toen vijftienduizend inwoners, waaronder vijftienhonderd Europeanen, één (stinkend) hotel aan de Zambesirivier (hotel Zambese), geen asfaltwegen, vertoonde tijdens mijn verblijf aldaar de typische trekken van een frontstad. De strijd was daar het jongst (startte in 1968 aan de grens met Zambia) en het meest virulent. ‘But we bring you where you want,’ zei de gouverneur. En hij maakte het waar. In de zomer van 1973 was zelfs in het meest omstreden deel van Mozambique van een bevrijd gebied in de normale zin van het woord geen sprake.
Afsluitend verpoosde ik mij een weekeinde in het wildpark Gorongosa ten noorden van de fraaie havenstad Beira. Een fotojournaliste uit Parijs had de opdracht om voor de regering een fotoboek te maken; zij had alle medewerking, de speciaal ingerichte jeep behoefde zich niet aan de paden te houden, nergens anders kwam ik zo dicht onder leeuwen, rhino's enz. als daar. In de hoofdstad Lourenço Marques (hotel Polano - druk bezocht door Zuidafrikaanse badgasten) verzamelde ik nog wat Portugese informatie. Op de thuisvlucht maakte ik voor mijzelf de balans op:
a. Echt bevrijde gebieden waren er niet.
b. De koloniale troepen en de guerrillatroepen bevonden zich in een volslagen patstelling; met de wapens in de hand zou geen van beide partijen het gestelde doel bereiken.
c. De dialoog zou een einde moeten maken aan deze koloniale situatie. In de middag van 29 augustus zette klm-gezagvoerder P.
| |
| |
van Tuijl zijn dc8 te 15.55 uur feilloos op de vaderlandse bodem. Het Angolacomité alsmede een brede selectie uit de Nederlandse nieuwsmedia was op Schiphol aanwezig. Niet te vergeten mijn trouwe Anna. Solidair zat ze naast mij in de daarop volgende persconferentie, die aanvankelijk door de interventie van leden van het Angolacomité meer weg had van een openbaar verhoor van de deputado holandês. Op de persconferentie waren fractie en fractievoorlichter - terecht - absent. Ik had de reis op eigen houtje gedaan. Pieter Jellema, journalist en voorlichter van de pcb-wegvervoer, had zijn voorzitter niet in de steek gelaten. Hij had de persconferentie goed geregeld. ‘Het Tweede Kamerlid Schakel heeft zich staande gehouden, toen hij op Schiphol aan een kruisverhoor werd onderworpen,’ schreef de Leeuwarder Courant van 31-8-1973. Nu, dat vond Anna ook. Met name de Volkskrant, Tijd, Brabants Nieuwsblad en nrc van 30 augustus gaven de kern van mijn verhaal uitnemend weer. ‘Ik wil in de verste verte geen advocaat voor Portugal zijn, maar naar mijn mening is wel zeker dat met de wapens er geen winst in zit voor de bevrijdingsbewegingen. De dialoog zal er moeten komen. En Portugal zal niet staande kunnen houden dat ze aan zo'n dialoog nooit zou willen beginnen’ (Brabants Nieuwsblad).
Enkele jaren later zou het heersende bewind in Portugal ineenzijgen. De strijd tussen koloniale heerser en vrijheidsbeweging was ten einde. De wapens worden nu door rivaliserende bewegingen tegen elkander gebruikt. Ik zou wel eens om het hoekje willen kijken hoe het daar nu gesteld is. Die 29ste augustus reisde de vpro-televisie mee naar Hoornaar. Kijkend Nederland was er getuige van hoe ik Anna een reusachtige slangehuid aanbood. De scène werd in 1981 in een aan mijn afscheid gewijde uitzending herhaald. In 1973 geen commentaar, in 1981 verscheidene boze brieven dat het een schande is slangen te doden uit souvenirdrift. Zo verschuiven onze mores.
Ten oosten van het Chinese vasteland, daarvan gescheiden door Taiwan Straits, ligt het eiland Formosa - nu Taiwan genoemd - op de rand van de Stille Oceaan. De generaal Chiang Kai-shek, een van de grote vier uit de tweede wereldoorlog, vluchtte voor de oprukkende communisten in 1949 met zijn getrouwen hierheen. Sindsdien zijn er twee China's: communistisch en nationalistisch. Beide houden de pretentie hoog het enige, echte China te zijn.
| |
| |
Andere staten in de wereld kunnen slechts een van de twee officieel erkennen. Dat was aanvankelijk vooral het China van Chiang Kai-shek, maar allengs verschoven de internationale gewichten zich in de richting van communistisch China. Enkele Midden- en Zuidamerikaanse staten, Zuid-Afrika, Lesotho Malawi, Swaziland, Ivoorkust en Saoedi-Arabië erkennen Taiwan nog steeds. Het land werd uit de Verenigde Naties en vele andere internationale organisaties gezet. In de volkerenwereld is het een paria. Toch leven er op dit eiland (oppervlakte van Nederland, maar tweederde is bergland), 17 à 18 miljoen ondernemende, hardwerkende, soberlevende Chinezen.
Tussen Taiwan en Nederland bestaan meer handelsrelaties dan tussen ons land en communistisch China. Regelmatig zijn er Nederlanders op Taiwan en Taiwanezen in Nederland. Bovendien beschouwt de meerderheid van de hier te lande gevestigde Chinezen - iedere vijfduizend inwoners rechtvaardigen een Chinees restaurant - Taiwan als hun vaderland. Moeilijkheden op het punt van visa, verblijfs- en werkvergunningen worden door de in Den Haag gevestigde ambassade van de Volksrepubliek China voor Taiwan-Chinezen niet opgelost. Die moeten maar zien dat ze zich op andere wijze uit de nesten werken.
Ik behoorde tot het handjevol kamerleden dat bij departementen en politie voor deze ‘vreemdelingen binnen onze poorten’ in het krijt trad. Ik ben op dat spoor gezet door de met een Nederlandse getrouwde Chinees (nu van Nederlandse nationaliteit), Cheng, die onder meer de Chinese restaurant De Kroon en Tchekiang aan het Spui (nabij de Kamer) exploiteerde. Ik heb in dat opzicht voor velen wat kunnen doen, succes wordt doorverteld en trekt weer nieuwe klanten aan. Ik heb er mijn handen vol aan gehad, maar er ook mijn genoegen aan beleefd. Chinezen zijn beschaafd, uiterst dankbaar en vergeten verleende bijstand nooit.
Dat was individuele hulp. Aan de vestiging van een semi-officiële handelsvertegenwoordiging, eerst in de Elandstraat en nu in de Javastraat, heb ik mijn bemiddelend steentje mogen bijdragen.
In het kader van deze relatie was ik enkele malen de gast van de regering in Taipei. De (politieke) onderminister van Buitenlandse Zaken, Frederick Chien, mag ik tot mijn persoonlijke vrienden rekenen. Het is een - ook uit toeristisch oogpunt - kostelijk land en Chinezen zijn verfijnde gastheren. De regering onderscheidde mij met de Order of Brilliant Star with Grand Cordon (presidentieel
| |
| |
decreet van 30-9-1980). ‘His great contribution to promotion of friendly relations and cooperation between the Netherlands and the Republic of China is deeply appreciated by the people and Government of the Republic of China.’
In dit deel van de wereld was ik voorts in Hongkong, Zuid-Korea, de Philippijnen en Indonesië.
Taiwan, Portugese koloniën, Zuid-Afrika. Het riekt allemaal wat rechts-conservatief. Ter compensatie daarvan de mededeling, dat ik met uitzondering van Rusland alle landen achter het IJzeren Gordijn bezocht. Voor de officiële delegaties uit Eerste en Tweede Kamer naar een ander land ben ik eenmaal uitverkoren: oktober 1975 Bulgarije. Toen was het goed raak ook, voorzitter Thurlings van de Eerste Kamer, die de delegatie zou leiden, moest op het laatste moment verstek laten gaan, toen viel de eer aan mij te beurt. De suite, die ik in de ontvangstresidentie Bojana in Sofia mocht betrekken, bood ruimte voor een groot gezin.
Voor Bulgarije heb ik een zwak plekje in mijn hart. Er leven daar zonnige, gulle mensen. Ondanks vele eeuwen Turkse overheersing heeft dit volk zijn culturele identiteit weten te handhaven. De ikonenkunst en de van buiten van schilderijen voorziene kloosters zijn imponerend. Een gezongen eredienst in de Grieks-Orthodoxe St.-Alexander Newsky-kathedraal in Sofia doen een mens de rillingen over de rug lopen. Wie de geschiedenis wil ‘navoelen’, moet naar de kleine bergstadjes gaan, waar in de vorige eeuw de vrijheidsstrijd begon. Toen deze staat in 1981 haar 1300-jarig bestaan herdacht en in alle landen waarmede Bulgarije diplomatieke relaties onderhoudt breed samengestelde herdenkingscomités werden opgericht, nam ik met genoegen het voorzitterschap van het Nederlandse comité op mij. Met de opeenvolgende Bulgaarse ambassadeurs onderhielden Anna en ik goede wederzijds contacten.
Dan is er nog de ipv, de internationale organisatie van parlementsleden. Politiek stelt het zo goed als niets voor, maar je ontmoet collega's uit alle delen van de wereld. Het valt niet mee om in de Nederlandse delegatie te komen, de bestuursleden genieten namelijk voorrang. Toch pikte ook ik een ipv-graantje mee: ik was aan de Ivoorkust en in Roemenië.
Onvergetelijk was een reis van de Vaste Commissie voor Verkeer
| |
| |
en Waterstaat met de hoofddirectie van de klm eind juni 1967, om in de Boeingfabrieken in Seattle aan de westkust van Amerika er getuige van te zijn, dat president-directeur Van der Wal de opdracht voor de nieuwe Boeing 747 ondertekende. Op zondagmiddag maakten wij in New York een boottocht om Manhattan heen. Er brak een hevig onweer los. Een opmerking van Sake van der Ploeg in het Fries deed zijn medefries Tjebbe Walburg in een schaterlach uitbarsten. Tjebbe vertaalde. Wijzend naar de bliksemschichten had Sake droog opgemerkt: ‘Dat komt ervan als “fijnen” op zondag op een boot gaan zitten.’
Na het opstijgen van het toestel in Chicago viel er een motor uit, wij vlogen terug en landden binnen een kordon van brandweerwagens. Tijdens de vlucht naar San Francisco sloeg Jo van Koeverden, agrarisch parlementariër uit de Betuwe, een krant open: op een binnenpagina een landkaartje met de omgeving van Buren, Geldermalsen; op dat kaartje de baan van een windhoos die grote vernielingen had aangericht. ‘Die hoos,’ aldus Van Koeverden, ‘is dwars door of net langs mijn boerderij getrokken.’ Net langs, bleek uit een telefonisch contact vele uren later.
Op de thuisreis van Seattle namen wij nog even de wereldtentoonstelling in Montreal mee.
Vier jaar later, op 27 februari 1971, vlogen wij de net afgeleverde 747 ‘in’ tijdens een dagje Rome heen en weer.
Afstand is minder een zaak van tijd, veel meer van gekozen transportmiddel. Op 3 mei 1966 vloog de klm de Verkeerscommissie naar Tunis en op 4 mei terug. Tunis-Amsterdam nam beduidend minder tijd in beslag dan Amsterdam-Hoornaar per openbaar vervoermiddel. Op het station Utrecht voegde ik mij die 4de mei om acht uur bij de kransleggende president-directeur Lohman met zijn mede-directieleden.
|
|