Dichtbundeltje voor de Surinaamsche jeugd(1853)–C. van Schaick– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] Bakroe. pieter. Hebt gij 't nieuwtjen al gehoord? Kijk, ik sta er van te beven. Daar, op buurmans negerpoort, Maakt Bakroe een schriklijk leven. 't Is een stompen, bonzen, slaan, Dat de lust u zou vergaan. frits. Ah!... kaba!... wat zotte praat! Piet! hoe benje er aan gekomen? Houd uw mond toch!... 't is al laat: En je mogt er maar van droomen. Poti! foei! gij doet verkeerd! Hebt gij dat op school geleerd? pieter. Nu, maak maar zoo'n leven niet! Denk!... frits. Bakroe mogt anders komen... O, wat zijt ge een lafaard, Piet! [pagina 46] [p. 46] pieter. Hadt gij 't ook maar eens vernomen, 'k Denk gij zoudt, als onze Daan, Op een loopen zijn gegaan. frits. Nog zoo gaauw niet! hoor je, troe! 'k Lach om al die zottigheden, Spook, ásiman of bakroe, 'k Durf er best op los te treden. Dwaas is hij, die daarvoor vreest, Bakroes zijn er nooit geweest. Leer maar braaf en doe geen kwaad, Dan behoeft gij nooit te vreezen. Op plantagie, in huis, op straat, Dan zal God uw leidsman wezen. En, geloof wat ik u zeg, Dan blijft ieder spook wel weg. Vorige Volgende