Dichtbundeltje voor de Surinaamsche jeugd(1853)–C. van Schaick– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] De straatloopster. 's Morgens vroeg en 's avonds laat, Altijd ziet men u op straat, Om te winkelen, of te wandelen. Jére Matie! 't is niet goed; Beter dat ge thuis iets doet; Dan zoudt ge eerst verstandig handelen. Wist ge eens hoe men u bepraat, Als gij daar zoo henen gaat! Jetta lief! ge zoudt u schamen. Hoor! de tijd is veel te kort, Dan dat hij verbeuzeld wordt; Zoo iets kan ons nooit betamen. Als een ieder dacht: komaan! 'k Wil, als Jetta, wandlen gaan, Zeg! waar zou men dan van leven? 'k Denk, wij waren spoedig dood, Want hoe kwamen wij aan brood? Wie zou ons iets te eten geven? Wandlen is wel zeer gezond, Maar 't brengt niets in maag of mond; [pagina 18] [p. 18] 't Werken mag men niet vergeten. Weet gij wat het spreekwoord zegt? En ik denk, zóó is het recht: Die niet werkt mag ook niet eten. Missi! blijf voortaan van straat, Beter dat go aan 't werken gaat, Om uw eigen brood eens te eten. Werken moet men in zijn jeugd. Dat maakt opgeruimd, verheugd, En geeft een gerust geweten. Vorige Volgende