De bungalow aan het wiel
(1970)–Mien van 't Sant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
De boerin van ‘Zon rondom’ en haar kinderen | |
[pagina 7]
| |
1.Ga naar voetnoot*Met een zucht van opluchting rijdt Dien de Jong de dag na Nieuwjaar weer op huis aan. Toch mag ze over haar verblijf bij Reina niet klagen. Kleine Bert is nu al een bijdehand kereltje. Reina zelf heeft echt haar best gedaan van de oudejaarsavond iets te maken. Zelfs Leo, haar schoonzoon, had zich behoorlijk gedragen. Ze schiet in de lach. Het ging op hem nu blijkbaar ook indruk maken dat de vorstin van ‘Zon rondom’ zich de laatste tijd zo keurig, haast ingetogen gedragen had. Graag had ze haar kleinzoon nog voor een weekje in de auto meegenomen, maar dat had ze toch niet gedaan kunnen krijgen. ‘Hij is nog geen jaar,’ had Leo gezegd. ‘Reina en ik hebben bij zijn geboorte afgesproken dat we hem in geen geval vóór zijn eerste verjaardag zonder een van ons erbij laten weggaan.’ Nu ze weer op de snelweg zit, treurt Dien er al niet meer zo erg om. Ze voelt zich zo ongeveer barsten van braafheid. De dagen gaan alweer lengen, al merk je er nog niet veel van. Het kerstfeest in het dorp is gelukkig voorbij. Ze heeft veel van haar goede voornemens ten uitvoer gebracht. Een kruippak voor de kleine Bert gemaakt, voor Reina's volgende - of misschien zelfs wel voor twee volgens de dokter - heeft ze truitjes gebreid, op de krans heeft ze zich als een der ijverigsten geweerd. Het kerstfeest met de kinderen van het dorp heeft ook voldoening geschonken; zelfs het doorbrengen van de kerstdagen in Drenthe bij haar schoonzuster en zwager is niet eens tegengevallen. Haar besluit dit te ondernemen was moeilijk geweest. Feitelijk was het door Arie, dat ze doorgezet had. Voor het eerst had haar zoon een redelijk rapport mee naar huis gebracht. Hij | |
[pagina 8]
| |
hield niet op met zeuren over de aankoop van opnieuw een drachtige merrie. Jennifer zou straks haar tweede kind ter wereld brengen, maar ze was voor Dien, die nog niet zó goed reed, nog geen partij. ‘We kopen er een die een jaar ouder is, moeder,’ had hij enthousiast gezegd. ‘Oom Willem kan er ons misschien tegen een billijke prijs aan helpen. Als jij dan zover bent dat je er alleen op uit mag, hebben we allebei een beestje ter beschikking.’ Ze had even gelachen. ‘Je wilt me toch niet wijsmaken dat jij dan met je oude moeder uit rijden wilt gaan?’ had ze gepareerd. ‘Toch wel! Je ziet er maar patent uit voor je jaren. Vooral niet dikker worden, hoor!’ ‘Daar zorg ik wel voor. Maar jong! Je zult wèl moeten kiezen. Òf weer een wintersportreis òf een paard erbij.’ Zijn antwoord was geen moment uitgebleven. ‘Dan een rijpaard natuurlijk. Weet je, moeder? Ga met de kerstdagen mee naar oom Willem. Anders zit je hier toch maar alleen te kniezen. Ze hebben het al zo vaak gevraagd. Wie weet in hoe goede stemming je er oom Willem mee brengt. Tante Neel moet je dan maar op de koop toenemen. Al te veel zul je haar trouwens niet zien. Het liefst staat ze achter het fornuis. Zelf is ze gek op lekker eten. Met de feestdagen grijpt ze elke kans aan om tegen haar dieet te zondigen. Nu wel helemaal... om jou te overbluffen wat koken en bakken betreft.’ ‘Dat mag ze. Is ze echt nog zo dik, Arie?’ Hij schiet in de lach. ‘Als een rollade, moeder! Ze heeft stellig in geen jaren de punten van haar schoenen meer gezien. Een gemoed als...’ Met in haar ogen een behaagzieke blik kijkt ze naar haar zoon op. ‘Je zou mij toch niet zo willen zien zeker?’ ‘Alsjeblieft niet! Doe in de manege je best maar, dan blijf je slank. Zal ik bellen, moeder? Dat we met zijn tweeën naar ginds komen? En mag ik dan rijden? Terug ook? Ik heb mijn rijbewijs ten slotte niet voor niets behaald.’ ‘Toe dan maar! Meen je het echt dat je het andere, dat voor vrachtwagens en zo, ook wilt halen?’ ‘En of! Het lijkt me mieters.’ ‘Arie? Zeg eens eerlijk!’ Haar stem klinkt ongewoon ernstig, zodat hij wat verbaasd naar zijn moeder opkijkt. ‘Ligt het dan | |
[pagina 9]
| |
werkelijk in je bedoeling volgend jaar op het bedrijf te komen? Waarom moet je anders dat andere rijbewijs hebben?’ Hij had zijn schouders opgehaald. ‘Ik zal er met kerst nog eens met oom Willem over praten. Als het zo zou kunnen dat ik er niet veel mee te maken had... De paardenfokkerij moet nummer één blijven. Dat is iets wat ik nu al zeker weet.’
Arie had niet te veel beweerd over de corpulentie van Diens schoonzuster. Hoe is het mogelijk dat je zelf zo'n figuur wilt hebben, dacht Dien de Jong. En maar eten, jongens! Neel had een veel te hoge bloeddruk, ze mocht geen zout gebruiken. Snoepen was er helemaal niet bij. Nu ja! Dat was dan ook het enige geweest waartegen ze niet zó erg gezondigd had. Maar zo'n sappig konijneboutje, in louter goede boter gebakken, dat kon je toch niet laten staan. Na alle feestdagen, als het werk op de boerderij haar weer opeiste, zou ze wel wat gaan miniseren. Het was voor Diens gevoel eerst allemaal wat stroef gegaan. Ze had Willem, de broer van haar overleden man, in geen jaren ontmoet. Indertijd had ze hem alleen maar erg futloos gevonden. Hij zag er toen ook veel boerser uit dan nu het geval was. Maar dat kòn ook. Nu hij zich haast niet meer met het bedrijf bemoeide - op de boekhouding na dan - nu hij vanwege de leveranties van fokpaarden vaak op reis moest, was hij beslist veel meer heer geworden. Hij had ook een pracht van een wagen. Een B.M.W. liefst! Dien had haar binnenpretje gehad. Hoe was het mogelijk dat Neel er nog in paste! ‘Ik heb de oude Volvo ook nog steeds,’ had Willem gezegd, toen hij de onuitgesproken vraag zeker in haar ogen gelezen had. ‘Neel wìl niet eens in deze hier. Voorin wil ze niet zitten en ze beweert dat haar kerkhoed achterin in de verdrukking komt.’ Dien had het uitgeschaterd. ‘Niet haar hoed alleen, denk ik zo. Ze zal er zo ongeveer met haar knieën aan haar kin in zitten. Rijdt ze zelf ook nog?’ ‘Al lang niet meer! Ze mag niet van de dokter vanwege haar hoge bloeddruk. Haar hart schijnt ook niet al te best. Maar wat doe je eraan? Ze is genoeg gewaarschuwd. Altijd al heeft ze het zelf het best geweten.’ En zijn ogen voor één moment op Diens figuur gericht houdend: ‘Jij kunt wel twee keer uit | |
[pagina 10]
| |
haar. Hoe houd je het zo?’ ‘Ik kan mezelf in bedwang houden. En.... ik rijd paard tegenwoordig.’ ‘Ik weet het, ja. Arie vertelde het me. Hij is er geweldig trots op.’ Er was zo maar een warm gevoel door haar heen getrokken. Dat Arie dat gezegd had! Begon ze haar kinderen dan terug te winnen? Reina, haar dochter, die haar voor oud en nieuw uitgenodigd had? Arie, die vroeger zulke lelijke dingen tegen haar gezegd had, had nu beweerd dat hij trots op haar was... ‘Je moet maar een mooi rijpaard voor hem kopen, Willem. Of... misschien heb je zelf wel een beestje, dat een goede kans in het leven maakt.’ ‘Ik zal zien wat ik voor hem doen kan. Ik vind het knap leuk dat hij dezelfde liefhebberij heeft als ik. Als het wat meer naar de lente gaat, moest ik maar eens bij jullie komen kijken.’ ‘Doe dat!’ had ze alleen nog gezegd. ‘Op “Zon rondom” zul je de boel niet meer terug kennen. Een mooi spul, Willem.’ ‘Heb ik gehoord, ja! En een boerin erop, die van wanten weet, geloof ik. Ja, ik wil mijn geboortedorp nog best eens weerzien. Neel zal er wel niets voor voelen. Die is zo honkvast als wat. Enfin! Het zegt haar ook weinig natuurlijk. Ze zeggen wel eens: een Drent blijft een Drent, al zet je hem tot zijn nek in de klei. Maar ik doe het. En voor die merrie zal ik zorgen, dat beloof ik je. Als je er maar geen haast mee maakt. Een mens moet altijd zijn tijd kunnen afwachten.’
Toch weer blij dat ze op honk is, strekt Dien de Jong zich 's avonds behaaglijk op de bank uit. Gelukkig! Ze kan haar schoenen nu ook weer uitdoen. Stel je voor dat ze 's avonds op haar pantoffels - of wat ze nog liever deed, de dikke geiteharen sokken aan - in het huis van haar dochter en schoonzoon gezeten had! Hu! Je gruwde soms van Leo's puriteinse en conventionele opvattingen. Wacht maar! Met al dat staan dat hij als tandarts toch al deed, zou hij vroeg genoeg platvoeten krijgen. Dan zou hij 's avonds ook graag naar zijn pantoffels grijpen. Enfin! Oud en nieuw zijn gelukkig ook weer voorbij. In haar hart houdt Dien helemaal niet van die feestdagen in de toch al sombere en kille decembermaand. Nu is het tenminste januari. Voor mijn part komt er ijs, denkt ze. Ze heeft | |
[pagina 11]
| |
van haar jeugd af goed kunnen schaatsen. Al deed Bertus het al gauw niet meer, ze vond altijd wel iemand op de ijsbaan die met haar wilde rijden. In jaren had ze het niet meer gedaan. Toen ze haar werk in Rotterdam had, was er niets van gekomen. De laatste twee winters was er nagenoeg geen ijs geweest. Ze móet weer eens een verzetje hebben. Met de kleuren-tv kon ze de avonden wel doorkomen. Maar zo overdag met dat miezerige weer, dat je dan nog niet buitensluiten kon, was het maar afschuwelijk saai. Landerig pakt ze de krant. Dan wordt haar oog getroffen door een hele pagina met uitverkoopadvertenties. Ziezo, dat is dan weer wat. Morgen direct naar Utrecht rijden. Ze kan er best nog iets bij gebruiken. Er meteen een gezellige dag van maken! Die heeft ze best verdiend na het strenge regime dat ze zich in de afgelopen weken opgelegd heeft.
Begin februari! Een stralende dag. Het heeft behoorlijk gevroren, maar helaas zijn er opnieuw depressies aangekondigd. Op dit moment kunnen ze Diens humeur niets maken. Haar rode auto staat al glimmend gepoetst voor de deur. Ze wil zo maar wat gaan rijden. Ze heeft er nog even over gedacht de doktersvrouw mee te vragen. Och nee! Toch maar niet doen! Lena kan nooit erg lang van huis weg en ze kent zichzelf. Als er onverwacht een ander plan in haar hoofd opkomt, kan Dien ook niet laten daar onmiddellijk gevolg aan te geven. Misschien rijd ik wel even bij Reina langs, peinst ze. Die begint ook alweer op te schieten. Er dan meteen op aandringen dat ze Bert naar mij zal sturen, als ze naar het ziekenhuis gaat. Een tweeling! Het stond nu wel vast dat het er twee zouden worden. Ze schiet in de lach. Reina krijgt wel haar zin. Zij en Leo willen graag zo spoedig mogelijk een behoorlijk gezin hebben. Zo met twee tegelijk kom je gauw een heel eind. De telefoon! Ze is zó met haar gedachten bij haar dochter, dat het door haar heen flitst: Er zal toch niets met haar zijn? Zeven maanden! Het zóu kunnen. Het is de stem van Willem, haar zwager uit Drenthe. De boodschap is niet mis te verstaan. Alsof hij een van buiten geleerd lesje opdreunt, zegt hij: ‘Je moet maar niet schrikken. Neel is vannacht onverwacht gestorven... Ja, het hart. Twee aanvallen achter elkaar. Ze heeft nog een paar uur geleefd; is niet | |
[pagina 12]
| |
meer bij kennis gekomen... Nee, ze wordt hier begraven. Dat was haar wens. Ze is hier ten slotte geboren en getogen... Ja, aanstaande vrijdag. Vertel jij het maar aan Arie. Die heeft haar beter gekend dan jij...’ Neel dood! Nog geen zestig jaar! Het doet haar toch wel wat. Maar het zat erin. Kilo's te zwaar! De dokter had haar genoeg gewaarschuwd, maar ze had alle goed bedoelde adviezen in de wind geslagen. Werken en lekker eten! Als ze dat niet meer mocht, zou ze net zo lief dood zijn, had ze herhaaldelijk beweerd. Nu had ze dan haar zin. Of... moest je zeggen: God had haar wens verhoord? Even is de lust om te gaan winkelen verdwenen, dan bedenkt ze zich. Een begrafenis in Drenthe! Neels stijve familie vertegenwoordigd. Ze kon niet anders dan in het zwart gaan. Arie had zijn blauwe pak. Maar hij moest een paar zwarte schoenen hebben. Ook donkere sokken en een grijze das. Ze moet toch maar naar de stad gaan. Nu dan voor de dingen die noodzakelijk waren voor de begrafenis. Over enkele dagen kon ze immers opnieuw gaan om wat vrolijker kleren aan te schaffen. Weet je wat! Ze kan voor die minder leuke kleren best naar de naburige stad gaan. Meteen even langs Arie's school rijden. Ze zal de directeur vragen of ze haar zoon even spreken mag; er meteen aan toevoegen het heel prettig te vinden wanneer Arie 's middags vrij mocht hebben. Het ging toch maar om een paar uur en ze zou wat de jongen nodig had met hem samen kunnen kopen. Zó erg zou ook hij wel niet onder de indruk van het gebeurde zijn. Ze had altijd het idee dat Arie meer naar Drenthe ging om zijn oom en de gesprekken over zijn paarden dan tante Neel om.
‘Moet ik mee, moeder? Jij vertegenwoordigt de familie feitelijk toch al?’ Dien de Jong kijkt haar zoon met een zekere verwondering aan. ‘Ik zou jou net zo goed kunnen vragen of jij het niet kon opknappen ginds. Ik ben er na jaren nu één keer geweest en ik ben er achteraf blij om. Maar jouw plicht is het helemaal. Jij hebt er zoveel gastvrijheid genoten, jij hebt tante Neel extra drukte bezorgd, jij...’ ‘Schei er nu maar over uit. Ik zal wel gaan... Moeder? Mag ik dan meteen bij oom Willem een nieuwe merrie uitzoeken?’ | |
[pagina 13]
| |
‘Ik zou daar op de dag van de begrafenis van zijn vrouw maar even mee wachten. Je bent wel èrg egoïstisch, niet?’ Arie haalt zijn schouders op. ‘Of ik niet veel te goed weet hoe dat huwelijk was ginds!’ En met een schamper lachje: ‘Ik moet zelf maar nooit trouwen. De huwelijken van de De Jongs zijn niet bepaald geslaagd te noemen. Vader en jij... Oom Willem en tante Neel...’ ‘Praat niet zulke onzin! Teun, vaders oudste zoon, is een voorbeeld van hoe het óók kan zijn.’ ‘Op een afstand, ja! Hoe kun je uit een enkele brief en een bedankje voor wat je met kerst gestuurd hebt, beoordelen hoe zijn huwelijk is? Je hangt je vuile was niet zo maar buiten. Zou ik ook niet doen.’ ‘Ik ben dan blij met die brief. O, ik zou nog best eens naar Australië willen.’ En haar zoon lachend aankijkend: ‘Misschien gaan wij nog wel eens samen. Jij wilt immers ook graag veel van de wereld zien?’ ‘Allicht! Ik zal er wel voor zorgen dat ik dat doen zal ook.’ ‘Als je je diploma krijgt op school dan.’ ‘Ik krijg het wel. Die paar maanden houd ik het nog wel uit. Maar toch gooi ik bij oom Willem een visje uit naar het paard dat hij me beloofd heeft. Zo hard zal hij heus wel niet treuren. Of... misschien in verband met de moeilijkheid wie de boerderij nu moet runnen. Als ik hem was, deed ik haar meteen aan de kant. Hij is nooit een echte Drent geworden; zijn hart trekt nog altijd naar het water. Met zijn paardenhandel kan hij tenslotte wonen waar hij wil.’ ‘Je vergeet dat hij toch over een behoorlijk stuk grasland zal moeten beschikken. De opstal moet ook weer naar de aard zijn.’ ‘Dat vindt hij best. Centen zat! Wedden dat hij vroeg of laat naar Holland komt afzakken?’ ‘We zullen wel zien. Ik kan alleen maar zeggen dat ik blij zal zijn, als die begrafenis achter de rug is. Ik houd niet van nare dingen. Het leven is toch al zo kort. Dat zie je nu weer aan tante Neel.’ |
|