den, vlak op de tafel uit, teekent op hetzelve met krijt den omtrek van hetzelve, volgens de genomene maat af, snijdt het alsdan met de schaar uit, doet hetzelfde met de voering, en naait eindelijk, met behulp zijner knechten, zoo hij die heeft, de stukken aan elkanderen.
In het afteekenen en snijden der verschillende kleedingstukken bestaat de grootste kundigheid des Kleêrmakers: want het oprijgen, naaijen, stikken, profijlen, knoopsgaten maken, enz., is niet dan eene door oefening verkregene handigheid, welk werk ook de naaisters doen kunnen.
Indien dus de Kleêrmaker ieder kleedingstuk zoodanig vervaardigt, dat het noch te naauw noch te wijd is, en overal behoorlijk zonder rim-