aankomst en meld onze reederij dat ge ons hebt gezien’.
‘Het is de sleepboot “Zwarte Zee” van Weismuller, die een tinmolen naar ons toebrengt,’ zegt een verlofganger van de Singkep Tin Maatschappij.
De mannen hebben ontroerde oogen, en terwijl ze hun gezichten expres strak trachten te houden, praten ze erover, wat zoo'n tocht van Holland naar Indië wel kost; - en toch voordeeliger dan de stukken verzenden, want niemand kan zoo'n molen in Indië monteeren; - de reis duurt twee maanden; - in den Indischen oceaan zal 't wel zwaar zijn...... Ze praten zakelijk, maar de trots over hun landgenooten juicht achter elk woord.
‘Hollanders zijn zulke beste sleepers dat de assurantie de premie een kwart percent verlaagt, als ze weten, dat er een Hollandsche sleepboot voor zit.’
‘Ventkerels, in zoo'n klein schuitje.’
Ze staan verbroederd naast elkaar, voor 't eerst geanimeerd en energiek van houding.
Maar ik kijk naar dat kleine lapje rood-wit-en-blauw, dat ze voorop voeren, en dat zoo uitdagend tegen den hemel klappert. Voor 't eerst voel ik: ‘Hòlland, Holland, mijn land’. Voor 't eerst lijkt het dichtbij te komen, en kan ik blij zijn.
Rood, wit en blauw - in den Indischen oceaan;...... maar nu weet ik weer, dat het net zoo te wapperen staat op den goeden, ouden toren van Dordrecht, in het hart van ons eigen vaderland.
Maar we hebben ook minder nobele afleidingen voor onze verveling: de meneer uit de eerste klas, die zoo mateloos flirt met de mevrouw van de tweede, dat iedere passagier van beide klassen er schande van spreekt; het ruziënde echtpaar, dat aan tafel geen woord tegen elkaar zegt, waarvan de man op het sloependek logeert en de mevrouw op de hoogte van den eetsalon, over wie de hevigste scènes worden gerapporteerd, ofschoon niemand begrijpt, wanneer ze gelegenheid hebben elkaar iets toe