| |
| |
| |
[Hans van Saramacca]
‘Kukeleku kukelekuuu! Zes uur 's ochtends,’ roept het alarm van de pratende klok.
Langzaam strekt Hans zijn hand uit om de knop in te drukken. Hè hè, alweer zo vroeg op. Nog even doorslapen, denkt hij.
Daar roept moeder: ‘Hans, Hansje opstaan.’
‘Oef... pff,’ zucht hij. ‘Ja ma, ik kom.’
Hij rekt zich uit, trekt zijn kamerslippers aan en maakt zijn bed netjes op. Dat heeft ma hem geleerd. Hij piept even in de kamer van zusje Loes, die gekruld als een poesje ligt te slapen. Dan gaat hij een beetje tegen zijn zin tree voor tree de trap af.
Moeder, die in de keuken bezig is, ziet hem onder aan de trap staan en loopt naar hem toe.
‘Een beetje koud hè, maar je kan echt niet langer in bed blijven. Je weet dat papa het leuk vindt als je hem helpt.’ Moeder omhelst hem even en wrijft met haar warme handen over zijn rug. ‘Ga maar gauw je gezicht en handen wassen. Ik heb cacao gemaakt en pannekoeken gebakken,’ zegt ze.
‘Hee lekker! Nu ben ik helemaal wakker,’ roept Hans. Hij gaat aan tafel zitten en geniet van de dikke pannekoeken en van de warmte in de keuken.
‘Pa vond dit zeker lekker hè?’ vraagt hij aan moeder, terwijl hij een hap neemt.
‘Ja hoor,’ antwoordt moeder. ‘Pa moet vandaag een voerbak maken. Hij is vroeg naar de stal gegaan, want koe Mina is een beetje onrustig. Ik heb haar horen loeien.’
| |
| |
Hans is acht jaar oud en woont met zijn vader, moeder en zusje Loes op een boerderij in La Poule.
La Poule is een plaatsje in het distrikt Saramacca. Het ligt dichtbij Groningen, de hoofdplaats van dit distrikt.
Zijn vader plant groenten, bananen en cassave.
In de stallen zijn er melkkoeien, geiten, schapen en varkens. Zij hebben ook een paar kippen. Er zijn niet zoveel dieren, want het is een kleine boerderij.
Pa heeft twee mannen in dienst om hem te helpen met de groenten en de beesten. Een andere boer, die iets verder woont, komt twee keer per week om de groenten van vader op te kopen.
| |
| |
‘Hmm..., dat was lekker hoor ma, ik heb mijn buik vol gegeten,’ zegt Hans.
‘Nee hoor, je hebt je bekomst,’ verbetert ma hem.
‘Ma, ik ga nu naar pa, ik moet wel gauw doen, anders kom ik laat op school,’ zegt Hans. Hij trekt zijn laarzen aan en gaat naar de stallen.
Elke dag helpt hij zijn vader, om kleine werkjes te doen.
‘Goedemorgen, pa,’ groet Hans.
‘Dag jongen, lekker geslapen?’ vraagt vader.
‘Ja hoor, maar veel te kort!’ antwoordt Hans.
‘Dat weet ik wel,’ zegt vader. ‘Kom naast mij zitten, dan zal ik je laten zien, hoe je een koe moet melken. We zullen de uiers eerst goed wassen,’ zegt pa.
‘Waarom dan?’ vraagt Hans.
‘Wel jongen, als de koe gaat liggen kunnen de uiers vies worden. Ook als ze plast, spat het op de uiers. Wanneer ze dan niet gewassen worden, valt er vuil in de melk. Dat is toch niet goed,’ legt vader hem uit.
Hans trekt een vies gezicht. Bah, zal ik, dat later ook moeten doen? Dan word ik liever geen boer of ééntje, die niet hoeft te melken, denkt hij.
En alsof Mina het aanvoelt, begint zij heel hard te loeien. Hans is altijd een beetje bang daarvoor en gaat dichter tegen pa aanzitten.
| |
| |
Plotseling gaat die vervelende Mina haar staart omhoog en... tjrrrrr-tjorrrr, een dikke straal plas valt naar beneden. Het spat aan alle kanten, ook op Hans.
Hij springt geschrokken op en roept: ‘Bah, jakkes! Mina je bent gek noh?’
Mina kijkt om en loeit klagend.
‘Haha, wat een doop,’ lacht pa. Hij is ook opgestaan en trekt Hans naar zich toe. Plagend woelt hij met zijn hand door het haar van Hans en brengt het keurig gekamde haar in de war.
‘Weetje hoe vaak ik dat heb meegemaakt, jongen?’ zegt vader. ‘Zo heb ik ook naast mijn vader gezeten om dit te leren. Ga maar gauw naar huis, straks moet je naar school. Laat Mina maar aan mij over.’
Zo vlug als hij kan, rent Hans naar het huis.
‘Ma, mama, weet je wat er is gebeurd?’ roept Hans.
‘Nee, Hansje, zeg het maar,’ antwoordt moeder.
En hij vertelt wat hij daarnet heeft meegemaakt bij zijn eerste echte melkles.
Moeder glimlacht, maar zij zou heel hard willen lachen. Vooral als ze naar de grote opgewonden ogen van haar zoon kijkt. Na zijn verhaal stuurt ze hem naar de badkamer.
Als Hans gekleed is, pakt hij zijn schooltas en rent de trap af. Ma heeft een glas warme melk klaar. Daarvoor krijgt zij van Hans een dikke zoen.
| |
| |
Krieng krieng... klinkt er een fietsbel.
‘Haaaans,’ wordt er buiten geroepen. Het is Prem, zijn vriend. Hij is Hans komen afhalen op zijn nieuwe fiets.
Moeder doet de deur open.
‘Dag mevrouw,’ groet Prem vriendelijk.
‘Dag Prem, wat heb jij een mooie fiets,’ zegt ma.
‘Ja mevrouw,’ antwoordt Prem. ‘Ik heb het voor mijn jaardag gehad.’
Prem zijn verjaardag was gezellig. Ze zijn met zijn allen naar zwembad ‘Pireng’ geweest. Pireng is de naam van een roofvis. Maar het zwembad is een gezellige plek, om plezier te maken. Nou, dat hebben ze op die dag ook gedaan.
Hans heeft vorig jaar op zijn jaardag ook een nieuwe fiets van zijn ouders gekregen. Hij haalt het uit het berghok en samen rijden zij naar school. Vrolijk bellend komen ze aan.
Ting, ting...daar gaat de schoolbel. Oeff, net op tijd. Netjes gaan zij in de rij voor de vlaggeparade.
Zij zitten beiden in de derde klas.
Na de vlaggeparade lopen ze naar de klas.
‘Vandaag komt de nieuwe juf,’ zegt Prem aan Hans.
‘Ik hoop, dat zij net zo lief zal zijn als juf Annie. Jammer, dat ze moest verhuizen. Denk je dat de nieuwe juf vanuit de stad komt?’ zegt Hans.
| |
| |
‘Ik hoop het niet, anders gaat zij straks ook weg,’ zegt Prem. ‘Kijk, ik denk dat zij daar aankomt.’ fluistert hij.
Ja hoor, daar is ze. De nieuwe juf is lang en heel mooi. Zij heeft een dikke paardestaart. En...zij heeft een heel lieve stem.
‘Dag jongens en meisjes. Ik ben juf Sonia en ik ben ook van het distrikt Saramacca. Mijn moeder is van het inheemse dorp Columbia. Ik ben groot-gebracht in Misgunst, de oude houtplantage. Als je van daar uit doorrijdt kom je bij Uitkijk. Daar was er vroeger een veerbootverbinding. Dat weten jullie toch?’
De kinderen knikken. Ze fluisteren verheugd: ‘Juf is ook van ons distrikt.’
Juf zet haar vinger op haar mond: ‘Ssssst.’
‘Wie wil iets over zichzelf vertellen?’ vraagt zij.
Iedereen wil iets vertellen. De kinderen praten door elkaar. Dat had de juf niet verwacht. Ze steekt haar hand op en zegt: ‘Oké! Oké, kinderen. Rustig maar. Dat wordt dan teveel. Zullen wij dat dan maar maandag doen? Dan krijgt een ieder een beurt.’
‘Ja juf,’ antwoorden de kinderen blij.
‘Het is vandaag mijn eerste dag hier op school. Het lijkt mij leuk om jullie iets te vertellen over ons distrikt. Goed luisteren ja?’
Juf vertelt: ‘De hoofdplaats van het distrikt Saramacca heet Groningen. Met de volks-telling van 2004 heeft men geteld dat er 16.135 mensen hier
| |
| |
wonen. Er zijn javanen, hindostanen, enkele creolen en afstammelingen van Nederlanders, die boeroe's genoemd worden. De grensdistrikten zijn Para, Coronie en Wanica.
Twee andere belangrijke plaatsen zijn: Het bedevaartsoord Batavia, en het vissersdorp Boskamp. De grensrivieren zijn: De Coppename-, de Tibiti- en de Saramacca rivier.
Ons distrikt heeft veel kleine agrarische bedrijven. Het zijn familiebedrijven, waar men aan landbouw doet. Er wordt ook aan bacoven - en rijstteelt gedaan door grote landbouwbedrijven. Eén van die bedrijven is Jarikaba. De bacoven wordt verkocht aan het buitenland. Er is nog veel meer te vertellen hoor, maar daarover zal ik het de volgende week hebben. Het is zo pauze, daarna doen wij nog taal en rekenen.’
Zo gaat deze schooldag voorbij. Als het tijd is om naar huis te gaan, wordt er opgeruimd.
‘Dag kinderen,’ groet juf Sonia, ‘tot morgen en voor straks smakelijk eten.’
De kinderen groeten terug en lopen een beetje druk de klas uit. De juf schudt haar hoofd en glimlacht.
‘Prem, kom je vanmiddag bij mij spelen?’ vraagt Hans. ‘Misschien kunnen wij met mijn vader meegaan om gras te snijden.’
| |
| |
‘Ik wil wel, maar ik zal het eerst aan mijn moeder vragen,’ antwoordt Prem.
Zij fietsen snel, want de kleine magen knorren al van de honger.
‘Ik hoop dat mijn moeder lekkere kerrie-vis heeft gekookt,’ zegt Prem en hij likt zijn lippen af.
Hans knikt. ‘En ik hoop, dat mijn moeder vandaag die heerlijke soep zal koken met rund - en kippenvlees erin. Hmm, jammie-jammie! Of misschien vandaag met varkenspoot. Lekker! Ik zou bijna willen vliegen boi, dan kan ik nog vóór jou eten,’ plaagt Hans.
Ze trappen flink door. Hans maakt een scherpe bocht naar zijn erf. ‘Tot straks hoor,’ groet hij. Hans rijdt het erf op en zet zijn fiets naast het huis.
‘Dag ma, dag pa, dag Loesje, ik ben er al!’ roept hij.
Moeder glimlacht. Zij is blij dat haar druktemaker weer thuis is. Hans rent naar boven en gaat zich verkleden.
‘Hans kunnen wij aan tafel?’ roept moeder.
Hans holt de trap af. ‘Mmmm, ik ruik de soep tot in mijn kamer,’ zegt hij. Er wordt heerlijk gegeten. Hans vertelt over de nieuwe juf en wat hij op school heeft gedaan.
Het is vier uur 's middags. De regen is net opgehouden.
| |
| |
Prem komt aanrijden. Hans is blij dat zijn vriend er is. Samen gaan zij naar vader, die de boerenkar al gereed heeft. Dat werd vroeger voortgetrokken door een ezel of een paard.
| |
| |
Maar vader heeft nu een kleine tractor, waarmee hij zoveel dingen kan doen. De kar wordt eraan vastgemaakt en beide jongens klimmen erin. Zij hebben van ma een mandje met koekjes en lekkere sinaasappelsap meegekregen.
Luid zingend hobbelen zij mee met de kar.
Vader stopt de tractor. De jongens klimmen uit de kar en krijgen van vader een sikkel. Dat is een gebogen mes, waarmee het gras gesneden wordt.
| |
| |
Vader wijst ze hoe de sikkel moeten gebruiken en waarschuwt, dat ze er voorzichtig mee moeten zijn. Het lukt de jongens om ermee te snijden. Zij zetten het gras op een hoop en vader gooit het met een hooivork in de kar. Als dat vol is, mogen de jongens op de tractor. Dat vinden zij zo stoer.
‘Goed vasthouden hoor, er zijn kuilen in de weg,’ waarschuwt vader. Net te laat...
Hans glijdt van de motorkap en valt op zijn bil in een modderpoel. Dat doet pijn.
‘Auw,’ roept hij uit.
| |
| |
Pa springt lachend van de tractor en helpt hem opstaan. Prem wil eigenlijk hard lachen, vooral als hij de modderspatten op Hans zijn gezicht ziet.
Hij grinnikt en Hans lacht mee, omdat hij het toch ook grappig vindt.
‘Hans, zit maar op het gras in de kar, dan voel je de schokken niet zo erg,’ zegt vader. Hans gaat liggen op het gras. Hij wil het niet toegeven, maar zijn bil doet nog een beetje pijn. Hij steekt zijn duim op voor vader en Prem. Zij lachen alle drie. Vader start de tractor. Bij de boerderij aan-gekomen, rijdt hij naar de stallen.
Hans spoelt zich met de tuinslang schoon. Prem helpt vader, om wat gras voor de dieren te zetten.
‘Ziezo, dat is vlug gedaan,’ zegt vader.
‘Gelukkig maar,’ zegt Hans ‘want vandaag is mijn boerderij-pech-dag.’
Zij lachen weer en lopen naar huis.
Hans gaat direct in bad en zeept zich goed in, anders blijft hij naar de vieze modder ruiken.
Prem wacht totdat Hans klaar is. Daarna spelen zij met de autootjes van Hans.
Moeder roept dat het al zes uur is.
‘Zo laat al?’ schrikt Prem. ‘Mijn vader zal al thuis zijn.’ Hij helpt vlug met opruimen van het speelgoed voor hij weggaat.
‘Doe de groeten voor ons thuis,’ zegt de moeder van Hans.
| |
| |
‘Ja mevrouw,’ antwoordt Prem en hij springt op zijn fiets.
Hans ziet nog net hoe Prem om de bocht gaat. Wat een vaart! Hans roept hem na: ‘Tot maandag hoor, want wij gaan zondag naar de stad.’
Prem steekt zijn duim omhoog.
De vader van Prem werkt bij Staatsolie. Dit bedrijf haalt ruwe olie uit de grond. Het werd op 13 december, 1980 opgericht en ligt in het plaatsje Catharina Sophia. Men ontdekte bij toeval jaren geleden dat er aardolie was in Suriname. De eerste boring vond plaats in Tambaredjo.
De olie werd eerst met Ja-knikkers naar boven gepompt. Nu werkt men met moderne pompen.
| |
| |
Een bekend verhaal is, dat men water wilde boren op een schoolerf in Calcutta. Maar in plaats van water kwam er aardolie naar boven.
Vanuit Saramacca gaat de olie door een hééél lange pijpleiding helemaal naar de Surinamerivier in Tout Lui Fout. Daar is een soort fabriek die de olie verwerkt en helder maakt. Men noemt het een olieraffi-naderij.
Meneer Eddy Jharap is de eerste directeur van Staatsolie. Hij heeft samen met een groep dappere werknemers heel hard heeft gewerkt om het bedrijf op te zetten.
Prem zijn vader is ook één van die werknemers. Hij is als heel jonge man daar gaan werken. Van het geld dat hij verdiend, heeft hij flink gespaard en een nieuw huis voor Prem zijn Adji gebouwd.
Je mag geen slechte dingen van Staatsolie zeggen. Prem zijn vader wordt dan heel boos. Hij maakt geen grappen, als het om zijn werk gaat en is erg trots dat hij bij Staatsolie mag werken.
Het is zondag. In het huis van Hans is iedereen al vroeg op. Zij gaan naar oom Bert in Weg naar Zee. Hans en Loes stappen achter in de auto. Ma gaat voorin naast pa zitten. Ze vertrekken. Al gauw zijn ze
| |
| |
bij de Saramaccabrug. Vroeger was er geen brug, maar een veerboot. Het werd stoepen-veer genoemd.
Het was een grote ponton dat door een stevige kabel van het plaatsje Monkshoop naar Bethlehem heen en terug getrokken werd. Men stond vroeger uren in de rij om over te steken met deze veerboot. Nu kan men sneller van en naar het westen van Suriname reizen omdat er drie grote bruggen gebouwd zijn. Eentje over de Saramaccarivier, eentje over de Coppenamerivier en ook eentje over de Nickerierivier.
‘Ik heb een verrassing voor jullie,’ zegt vader.
‘Echt...echte? Alsjeblieft pa, zegt het no?’ roept Hans uit.
‘Dan verklap ik alles, dat is niet spannend meer,’ plaagt vader.
Ze zijn al bij de Henry Fernandesweg, dat is de weg naar zee. Pa slaat linksaf. Hij heeft een neef daar, die Bert heet. Pa moet iets afhalen.
Zij worden vrolijk begroet door de hele familie, want het gebeurt niet vaak, dat zij op bezoek gaan.
Het wordt een heel gezellige dag.
Oom Bert vraagt aan vader en Hans om even met hem mee te gaan naar het achter erf.
‘Kijk jongen, daar is er een hok, wil je het even openmaken?’ vraagt hij.
Hans gaat ernaar toe en...hoort een zacht gejank.
‘Kaing...kaing.’
| |
| |
Opgewonden maakt hij de deur open. Er rennen twee mollige bruine puppies uit het hokje.
Hans valt achterover van plezier en de hondjes springen uitgelaten op hem.
‘Zie je, Hans, dat is de verrassing,’ zegt vader.
Hans had dat helemaal niet verwacht. Hij kan even niets zeggen.
‘Zijn ze echt van mij, pa? Dank u wel hoor, oom Bert. Maar, hoe heten zij dan? Hoe oud zijn ze en wat moeten zij eten?’ vraagt Hans.
Vader en oom Bert lachen om zoveel vragen tegelijk. Wat is die Hans toch blij!
Oom Bert slaat zijn sterke arm om Hans zijn hals.
Hij antwoordt: ‘Rustig aan jongeman. Zij hebben nog geen naam hoor. Het zijn een mannetje en een wijfje, dus een reu en een teef.’
Hans mag een doos in de schuur halen, om de hondjes erin te zetten. Trots als een pauw toont hij zijn puppies aan de anderen. Deze dag zal hij niet gauw vergeten.
Het is alweer tijd om te vertrekken. Onder-weg wordt er druk gepraat. Zij proberen een passende naam voor de hondjes te bedenken en verzinnen de gekste dingen. Eindelijk zijn ze het ermee eens; de hondjes zullen Fido en Herta heten..
Zij komen thuis aan, het is al een beetje donker. De kinderen zijn moe van de reis. Zij gaan gauw in bad. Moeder geeft ze een broodje en thee. Hun ogen vallen al bijna dicht van de slaap.
| |
| |
‘Kom kinderen, naar boven,’ zegt moeder. Zij tilt Loes op. Hans rent nog even naar de doos en aait de hondjes. Ma kijkt om en glimlacht.
Vlug lopen ze de trap op. Hans gaat in zijn slaapkamer en springt in zijn bed. Ma legt Loes in haar bed en gaat dan nog even terug naar Hans. Hij slaapt al. Zij dekt hem nog even toe.
Moeder doet nog wat werkjes in de keuken en vader kijkt naar het nieuws.
‘Zullen wij nu naar boven gaan?’ vraagt ma, als ze klaar is.
‘Ja hoor,’ antwoordt pa. ‘Ik moet morgen vroeg op, want ik wil een hondenhok maken.’
Het is nu erg stil in huis. Alleen de geluiden van de kikkers en van de krekels zijn te horen
Bij het krieken van de nieuwe dag is Hans al wakker. Het is nog donker. Hij gaat heel stil naar beneden, zodat hij de anderen niet wakker maakt. Hij haalt de puppies uit de doos en gaat met ze op de vloer liggen. Ze likken aan zijn gezicht, aan zijn oren, en trekken aan zijn haar. Plotseling voelt hij hoe een paar scherpe tandjes in zijn been bijten.
‘Au, au Fido, nu is het genoeg hoor,’ roept Hans. Hij neemt wat melk en een stuk brood. Hij breekt dat in kleine stukjes in een bakje en zet melk erbij.
Met hun tongetjes likken de hondjes snel alles op en gaan tevreden naast elkaar op de vloer liggen.
| |
| |
Moeder en vader zijn nu ook al wakker. Zij schrikken als ze Hans beneden zien.
‘Vandaag hoeft niemand je wakker te maken hè,’ zegt Pa plagend.
Hans kijkt op en lacht naar vader. Hij gaat snel met vader mee om zijn werkjes te doen. Daarna maakt Hans zich klaar voor de school. Ma roept hem voor het ontbijt.
Als hij klaar is, wacht hij ongeduldig op Prem.
Tring...tring, daar is hij al. Hans doet vlug de deur open.
Prem krijgt niet eens de tijd om netjes te groeten, want hij wordt snel naar de keuken getrokken.
Prem zijn ogen worden heel groot.
‘Wauw, wat zijn ze mooi. Ik wil ook graag een hondje,’ zegt Prem.
‘Als Herta puppies krijgt, zal ik één voor je houden hoor,’ belooft Hans.
‘Zo jongens, opschieten! Straks komen jullie te laat op school,’ waarschuwt moeder.
De jongens groeten en rijden weg. Prem stelt veel vragen over de zondag. Hans vertelt hem hoe leuk het was.
Juf Sonia is al in de klas als de kinderen op school komen. ‘Goede morgen kinderen. Hebben jullie een leuk weekeind gehad?’ vraagt de juf.
| |
| |
Enkele kinderen vertellen de juf over hun gezellige dagen. Daarna vraagt de juf aan de kinderen, om iets over zichzelf te vertellen.
Na de pauze zegt de juf: ‘Vandaag zal ik jullie wat vertellen over de komst van de eerste kolonisten in het distrikt Saramacca.’
De leerlingen gaan er aandachtig bij zitten.
‘Vroeger was er in Nederland veel armoede. De boeren moesten vele uren werken voor weinig geld. Er waren ook geen goede huizen. Toen kregen drie dorps-predikanten het plan, om 200 gezinnen van Nederland naar Suriname te laten overkomen. Eén van de predikanten kwam eerst met drie boeren naar Suriname om te kijken hoe het hier was en waar zij kleine boerderijen konden opzetten. Deze boerderijen moesten dan wel buiten Paramaribo zijn. Zij besloten het op Saramacca te proberen.
De eerste groep Nederlandse boeren die hier kwamen, werden kolonisten genoemd.
Ze zouden in Voorburg wonen. Dit was een plaatsje tegenover Groningen aan de Saramaccarivier.
Zij kwamen na 30 dagen varen met de zeilschepen ‘Suzanna Maria’ en ‘Noord - Holland’ in Suriname aan. Er waren wel meer dan 200 mensen aan boord. Maar wat een pech, de sleepboot die ze naar Saramacca moest vervoeren, was er niet. Pas na drie dagen is het gelukt.
In Saramacca wachtte er een grotere teleurstelling. Toen de boerenfamilies zagen waar zij
| |
| |
zouden moeten wonen, konden zij hun ogen niet geloven. Velen huilden en wilden niet eens van de boot. Wie nog geld had, betaalde om terug te gaan.
Voor de overgebleven boeren was er geen keus. Niets was voor deze mensen geregeld. Er waren maar 9 hutten, waardoor twee gezinnen in één hut moesten wonen. Men kon ook nog niet planten, want er stond nog veel bos. Er waren geen gronden klaargemaakt. De boeren begonnen toen zelf aan al het harde werk.
Zij hadden daarna nog veel meer pech.
Er gingen velen dood door ziekten en het warme klimaat.
Later, zijn de elf overgebleven boeren verhuisd naar Groningen. Daar hadden zij zelf huizen gebouwd. Ze kregen hulp van de slaven.
Er gingen geen mensen meer dood, maar ook de eerste oogst mislukte door de droogte. De tweede was wel goed, maar de boeren hadden nergens om de geoogste producten te verkopen. Dat kon alleen in Paramaribo.
De reis naar Paramaribo per roeiboot duurde wel tien dagen. Vele van de kolonisten gingen daarom weg uit Saramacca. Zij zijn in Paramaribo gaan wonen.
De afstammeling van deze kolonisten, die hier in Suriname geboren en opgegroeid zijn, en nog steeds hier wonen, worden “Boeroes” genoemd.
| |
| |
Er zijn wel enkele gezinnen die in Saramacca zijn blijven wonen. Zij werden allen zelfstandige boeren.
In latere jaren, is er in Groningen een monument geplaatst als aandenken van de komst van de eerste kolonisten.
Niet alle boeroes doen meer aan landbouw. Sommigen hebben nu winkels of slagerijen. Anderen hebben grote kippen- en varkenskwekerijen. Er zijn boeren, die melk leveren aan de Melkcentrale. En ook boeroes, die vliegmaatschappijen hebben zoals Gum-Air en speciaal voor de landbouw, Surinam Sky Farmers. Velen anderen werken op kantoren of hebben beroepen in allerlei andere sectoren van de maatschappij.’
Plotseling steekt Prem zijn vinger op.
‘Ja,’ vraagt de juf.
‘Juf, ik ken een directeur en een minister, die ook boeroes zijn.’
Juf knikt. Ze vraagt aan de klas naar een paar bekende boeroe-namen. Luid klinkt het door de klas:
‘van Dijk! Loor! Veldkamp! Timmer! Gummels! Moniz! van Brussel! Rozenberg! van Ravenzwaay! Stolk!
Iedereen roept door elkaar. Juf roept om stilte.
Het schoolhoofd loopt langs. De kinderen zijn direct stil. Hij lacht tegen de juf en vraagt haar of het gaat met de klas.
‘Ja meneer,’ zegt Juf een beetje verlegen.
| |
| |
De hoofdmeester loopt door. De juf kijkt naar de klas.
Ze zegt: ‘Zo jongens en meisjes, dat was het harde leven van de Nederlandse boeren, die hier een bestaan wilden opbouwen. En van deze boeren zijn er nog enkele nakomelingen, die hier in Saramacca wonen. En gelukkig, hebben wij één in onze klas. Onze eigen Hans, onze boeroe.’
| |
| |
|
|