Verscheyden litanien tot ghebruyck des catholijcken leghers
(1595)–Thomas Sailly– Auteursrechtvrij
[pagina 76]
| |
Sanctorum meritis inclyta gaudia.Lae tons met blyden sanck
Den lof der heylighen,
En deught, met vreucht, en danck
Tsamen vercondighen.
Want thert heeft groot verlanck,
Tot lof der spoedighen,
Victorieuste ootmoedighen.
Dit zijnse, daermen af
Soo groot verschromen had.
Die tsweerels ydel caf,
En lust, versmaedden plat:
Daermen niet om en gaf:
Maer naer des hemels stad,
Hielden met Christo s'Conincks pad.
Dese hebben dullicheyt
Der wreede menschen fel:
Door Godts ghetrouwicheyt
Vertreden uit ghequel.
Claeu, slach, zweerdts bitterheyt
Teeckenden buyten tuel;
Maer lietse voorts van binnen wel.
Men sloeghse met het zweerdt,
Als offer-schapen doot:
En hebbent al volheerdt,
Sonder roep, cleyn, of groot;
Thert ruste, en vrede weerdt,
Van tsondigh woreghen bloot,
Hielt hem verduldigh inden noodt.
Wat voys, wat tonghe sijn,
Sal connen spreken wt,
| |
[pagina 77]
| |
Al dat v Godtlijck schijn,
Voor u dienaers besluyt?
Want sy bloedt-roodigh zijn,
Soo worden sy, als bruydt,
Gecroont met s'hemels croon, en cruydt.
Want, als soldaten coen,
In s'weerels strijdt, en slach,
T'velt door victorie hoen,
Men die te croonen plach:
Soo die vroom faiten doen,
Oft door t'lijdens verdragh,
Van sulcke is voor Godt groot gewagh.
Tleuen, dat is den strijdt;
De weerelt, die ist veldt:
Den vyandt s'duyuels nijdt:
En ons vleesch, dat ons quelt.
Deught, en tghebedt ons vrijdt,
Als wapen, wel ghestelt:
Godt siet, vecht, wint, en prijs vergelt.
Hoort ons, O Heere Godt
Drievoudigh, ende een.
Dits onser bede slot,
Maeckt ons van sonde reen.
Gheeft ons dat saligh lot:
Laet ons van v niet scheen;
Maer eeuwigh louen int ghemeen.
Amen. |
|