Okorié en Agambé. Een verhaal over twee jongens uit verschillende dorpen
(2008)–Sherida Sabajo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
[pagina 5]
| |
In het binnenland van Suriname wonen twee jongens, Okorié en Agambé. Allebei zijn ze acht jaar. Okorié is een inheemse jongen en Agambé een marron. Ze wonen in verschillende dorpen aan de Coesewijnerivier. | |
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
In de dorpen worden verschillende talen gesproken, het Karaibs, een inheemse taal en het Saramaccaans, een marrontaal. Alle mensen in het binnenland spreken ook Sranan, zodat ze toch even een gesprekje kunnen hebben als ze met hun korjalen op weg zijn en elkaar tegenkomen.
De vrouwen bewerken de kostgronden, de mannen jagen en vissen. Zo hebben de families toch te eten want supermarkten heb je niet in het binnenland en de meeste mensen hebben weinig geld. | |
[pagina 8]
| |
[pagina 9]
| |
Okorié en Agambé zijn flinke jongens en sterk voor hun leeftijd. Okorié houdt van leren. Hij zit in de tweede klas. Hij krijgt steeds hoge cijfers en gaat zeker over. Hij is een rustige jongen die weinig praat. De kinderen op school plagen hem soms en zeggen dat hij te rustig is. Vechten doet hij nooit uit zichzelf. | |
[pagina 10]
| |
[pagina 11]
| |
Zijn moeder vindt dat ze een flinke zoon heeft. Hij helpt haar graag op haar kostgrond. Vooral cassave uit de grond trekken, doet hij graag. Okorié gaat vaak alleen het bos in, waar veel gevaarlijke dieren leven.
Mama en papa waarschuwen hem vaak. Het is gevaarlijk, maar hij blijft maar gaan. Hij is een nieuwsgierige jongen. Hij wil het bos met de vele bomen, planten en dieren goed leren kennen.
Hij vindt het ook spannend, want iedere keer beleeft hij weer iets anders. De ene keer ziet hij apen, de andere keer prachtig gekleurde bloemen in een boom, dan hoort hij weer papegaaien en soms eet hij heerlijke bosvruchten. | |
[pagina 12]
| |
[pagina 13]
| |
Agambé is niet zo rustig als Okorié. En hij kan vechten... De jongens in zijn dorp zijn bang voor hem! A tranga! Hij slaat van zich af. Gelukkig vecht hij niet altijd, hoor.
Agambé gaat met de andere kinderen uit zijn dorp in een korjaal naar school. De school is in een dorp aan de overkant van de rivier. Ook hij zit in de tweede klas. Hij doet zijn best en zal zeker over gaan. Hij houdt van lezen, dan is hij rustig. Hij leest graag in zijn leesboek ‘Van hier en daar en overal’. | |
[pagina 14]
| |
[pagina 15]
| |
Ook Agambé houdt van het bos. Als hij even de kans krijgt, gaat hij er in zijn eentje in. Hij luistert dan naar de prachtige geluiden van de vogels en hij jaagt soms op leguanen, van die grote groene, hagedisachtige dieren.
Switi, lekker, zijn ze! Als hij er eentje gevangen heeft, neemt hij hem mee voor mama, die het vlees dan klaarmaakt op een vuurtje.
Wat smult hij dan. Hij eet bijna zijn vingers erbij op. Het smaakt een beetje naar kip, maar veel lekkerder. Vandaag roostert mama een bosvarken. Dat vindt hij ook lekker en de hele familie kan ervan eten. | |
[pagina 16]
| |
[pagina 17]
| |
Zo hebben de twee jongens een prettig leven, ieder in zijn eigen dorp. Op een dog speelt Okorié met zijn nichtjes en neefjes. Schuiltje spelen ze. Maar eigenlijk wil hij dat ze gaan eten. Moeder heeft gisteravond cassave geraspt en het sap eruit geperst in een matapi. Nu is ze druk bezig cassavebrood te bakken. Wat duurt het lang!
Eigenlijk wil hij niet meer spelen, maar hij loopt toch het bos in om zich te verschuilen. Hij ziet een mooie blauwe vlinder, een morpho heet die, heeft papa hem geleerd. Hij wil die vlinder vangen en rent achter hem aan met uitgestrekte armen. Steeds als hij hem bijna kan pakken, schiet de vlinder weer weg. Zo komt het dat Okorié tussen de bomen door, steeds dieper het bos in komt. | |
[pagina 18]
| |
[pagina 19]
| |
Een stuk verderop speelt ook Agambé met zijn vriendjes. Ze rennen achter elkaar aan en wie gevangen wordt, krijgt klappen. Daarom rent Agambé hard het bos in. Wat ziet hij daar? Konkoni, een konijn! Wat een snel beest. Hij springt het bos in. Agambé wil hem pakken en rent achter hem aan. Iedere keer als hij het dier bijna te pakken heeft, springt het weer verder. Zo komt ook Agambé steeds verder in het bos terecht.
Okorié en Agambé, twee jongens die elkaar niet kennen. Ze zouden elkaar nooit ontmoet hebben, als ze niet verdwaald waren in het grote bos. Ze lopen en lopen en vinden de weg naar hun eigen dorp niet terug. | |
[pagina 20]
| |
[pagina 21]
| |
Agambé, djaffer, opschepper, als ie met zijn vriendjes is, is nu bang, vreselijk bang. Hij roept steeds hard om zijn papa. ‘Papa, kom me halen, papa, ik ben bang’. En hij huilt heel hard. Okorié is ook bang. Hij wil ook naar zijn dorp terug, maar hij blijft kalm. Ineens hoort hij in de verte een geluid.
Tussen de struiken en bomen door gaat hij in de richting van het geluid. Ineens ziet hij een jongen zitten, tegen een boom, een huilende jongen. Tussen zijn snikken door hoort hij hem zeggen: ‘Mi lasi na busi, mi lasi na busi’. | |
[pagina 22]
| |
[pagina 23]
| |
Okorié vraagt: ‘Suma na yu?’ Wie ben je? Dan maken ze kennis en ze vertellen elkaar wat er gebeurd is. Ze slaan hun handen tegen elkaar, uit blijdschap dat ze niet meer alleen zijn. Ze lopen verder en Okorié is de flinkste. Juist die vechtersbaas Agambé is het bangst. | |
[pagina 24]
| |
[pagina 25]
| |
Okorié's moeder merkt het eerst dat haar zoon weg is. Ze roept luid om haar man. Die gaat samen met een paar andere mannen het bos in om zijn zoon te zoeken. En zo gebeurt het ook in het dorp van Agambé.
Het wordt al donker en de beide jongens komen steeds dieper in het bos. Ze plukken grote palulubladeren om zich mee te bedekken. Ze worden ook nog geplaagd door een zwerm bijen, ‘Wasi, wasi’, roept Okorié, bang dat ze gaan steken. Gelukkig vliegen ze weg. Ze zoeken droog hout en Agambé vindt een paar stenen die hij tegen elkaar slaat. Ineens lukt het; vonkjes. Hij kan een takje aansteken: ‘Ai faya!’, roept hij. Wat zijn ze blij: ze hebben vuur, zelf aangemaakt. | |
[pagina 26]
| |
[pagina 27]
| |
Die nacht slapen de jongens dicht tegen elkaar aan. Ze zijn bang met al die geluiden in het bos. Af en toe vallen ze toch van vermoeidheid even in slaap. Als ze wakker worden, hebben ze honger. Gelukkig vinden ze wat vruchten om te eten, bosbessen en bosmarkoesa's.
Okorié hoort ineens water stromen: ‘Watra, watra!’, zegt hij blij. Ze vinden een kreekje en eten daar rustig hun vruchten. Dan zwemmen ze even. Ze zijn niet meer bang, maar willen wel heel graag naar huis. | |
[pagina 28]
| |
[pagina 29]
| |
Maar ze lopen steeds verder het bos in. Don zien ze een grote boom met wortels boven de grond. Als je op die wortels slaat, heeft Okorié van zijn opa gehoord, dan kan men je horen. ‘Een telefoonboom’ zegt zijn opa.
De jongens slaan hard met de stokken op de wortels. Het wonder gebeurt: de mannen die naar de jongens zoeken horen het en gaan naar de plek waar het geluid vandaan komt. Daar zien ze Okorié en Agambé. Wat een vreugde!!
De bewoners van de beide dorpen zijn vanaf die dag vrienden geworden. En als jij een keertje verdwaalt in het bos, sla op de wortels van de ‘telefoonboom’ en je krijgt hulp, van Inheemsen en Marrons! |
|