Sonnetten(1921)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Inhoudsopgave Liefde [Hoe keur ik, kostbaar als antieke gemmen] [Ik had mijn avond stil van storm gedacht] [Ik ben alleen. De nacht is hol en klam] [Mijn droom is in uw zoete ziel verzonken] [Gij zijt een ouderloos vereenzaamd kind] [Ik ben uw zwellend zeil en strakke vlag] [Mijn ziel bevlagd met zangen zonder end] [Ik zoek uw lokken langs mijn peluwzoom] [O zeg niet dat dit enkel grillen zijn] [Hoe kwam dit drijven, dat men leven noemt] [Gelijk de maan steeds wentelt om en om] [Laat mij toch zeggen, hoe ik u bemin] [Laat mij van u geen stonde zijn verstoken] [Als gij u arm waant in dit rijk bestaan] [Wie bracht ik milder ooit en zoo verheugd] [Buig u te mij waart. Ach, de Goden ook] [Hoe vieren wij den herfst, geliefde mijn] [Lief, laat de herfst de schoone pracht verwoesten] [Gij zijt de herfst van mijn gerijpt gemoed] [Wanneer ik in de rust van mijn geluk] [Ga toch niet heen. De wereld ìs zoo wijd] [O Tijd die leeft van altijd weer verderven] [Het vuur is in den haard een roode mijn] [Denk niet dat gij mijn warme lippen vreemd] [Gaat gij voor verder stranden dus te scheep] [Zoo gij gelukkig zijn kunt zonder mij] [Kom niet in droom meer tot mij als te nacht] [Neem van mijn schouders nu 't verleden af] [Nu zal ik tijden lang als blindgeslagen] [Uw beeld is aan den einder van mijn droom] [Het broos geluk van liefde, zoo kortstondig] Inkeer [De wereld is zoo leeg al waar ik schouw] [Ach, sedert stilte nu gekomen is] [Ik heb om 't vallen van den nacht geklaagd] [Gij hebt mijn leven in zijn roos geraakt] [Laat me maar zwijgend aan Uw hart mij vlijen] [Is goede wil dan niet voldoende, Heer?] [Gij zult de beetre lente zijn der ziel] [Gij blijft, waar alles in den nacht verzinkt] Limburg [Ik wil dat dit lied zeilt onder de vlag] [Wij gaan vereend naar 't land van louter prachten] [Laat me in den spiegel uwer oogen staren] [Wij gaan en zullen niet voor avond keeren] [Zingende heuvels stijgt voor mijn gelaat] [Dit is het mooist dat mij beschoren werd] [Daar houdt de Maas den blanken arm gebogen] [O pracht van water binnen bloemge zoomen] [De vlier weegt op zijn witgespreide handen] [Ginds bloeien dreef en glooiend groene delling] [De merel - stil! - dien 'k nooit genoeg aanhoor] [Laat me in de holle hand maar 't zilver scheppen] [Ik vraag mijn dagen niet den schoonen schijn] [En voor mijn oogen rees het milde beeld] [De zomerzon pijpt met haar gouden mond] [Heil, heilig koren dat de wereld voedt] [Nu schuift het woud de groene loofgordijnen] [Rustlooze boomen over mijn moe hoofd] [De zon zonk koel in 't ruischend groen der zee] [Gezegende avond na den heeten dag] [Het avondrood zwijmt over 't park en bleekt] [Het Najaar teer getint, heeft teederheen] [Ik min u, Herfst, met meer bezonken gloed] [Zoolang ik leef, zal ik de pracht bestaren] [Wanneer ik door 't priëel van blad en twijgen] [Ach, 't is verdriet te weten dat geen woord] [Gij waart vertrouwd mij van mijn prilste jaren] [Geboorteland mij dierbaar om uw schoon] [Mocht ik niet sterven waar ik ben geboren]