Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990
(1996)–Frans Ruiter, Wilbert Smulders– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 339]
| |
XIII Besluit: genootschappelijkheid - gemeenschapskunst - personalisme - postmodernismeOverzien we het hele proces van modernisering in de periode 1840-1990, dan valt op dat rechte lijnen vrijwel ontbreken. Ambivalente momenten en paradoxale veranderingen hebben de overhand. Elke ontwikkeling mobiliseert meteen tegenkrachten, die - als ze succesvol zijn - op hun beurt weer andere tegenkrachten oproepen. Kracht en tegenkracht modificeren elkaar gestaag. Toch tekent zich in deze wirwar wel een zeker patroon af. Het begint ermee dat het liberalisme erin slaagt meer vrijheid te verwerkelijken. Het onbedoelde effect daarvan is dat groepen burgers hun verworven vrijheid aangrijpen om de verwezenlijking van antiliberale ideeën na te streven (hoofdstuk ii, iii en iv). Door het succes van deze antiliberale beweging is het cultuurideaal dat de liberalen koesterden, voorlopig van de baan. De opkomst van de confessionelen en socialisten torpedeert namelijk het liberale visioen, waarin alle rangen en standen convergeren naar één homogene cultuur van moderne, kritische burgers. Het middenveld versplintert (hoofdstuk iv en v) en verschillende groeperingen zoeken naar een eigen antwoord op de moderniteit (hoofdstuk vi en vii). Maar wanneer de confessionelen en socialisten na de Eerste Wereldoorlog tegenover de vrijzinnigen hun apartheidscultuur verwerkelijkt hebben (hoofdstuk ix en x), komt er opnieuw ruimte voor een beweging naar het midden. Dit nieuwe convergentieideaal, de doorbraakgedachte, is dan wel van aard veranderd. Het liberale verlichtingsidee blijkt in de loop van de tijd aangelengd te zijn met gemeenschapsidealen van christelijke en socialistische aard: het personalisme (hoofdstuk xi en xii). Maar op het moment dat het personalisme alom gepraktiseerd wordt in een gedaante die men voor restauratie verslijt (hoofdstuk xi), valt de christelijke bodem er weer uit en treedt de ontzuiling aan de dag. We zien dan, in de jaren zestig en zeventig, opnieuw een individualisme ontstaan, ongebreidelder dan ooit. Dit ontplooit zich overigens wel binnen het stevige raamwerk van de pragmatisch georganiseerde solidariteit van de verzorgingsstaat (hoofdstuk xii). En als dat ongebreidelde individualisme vervolgens in de loop van de jaren tachtig een legioen van calculerende burgers blijkt te hebben opgeleverd, komt de basis van solidariteit opnieuw onder druk te staan. Als gevolg daarvan weerklinkt in de jaren tachtig en | |
[pagina 340]
| |
negentig de roep om wat nu communautarisme heet. Dit lijkt weer een revival te zijn van het personalistische gedachtegoed uit de jaren veertig en vijftig, maar dan met een afgezwakt christelijk karakter (hoofdstuk xii). Elke tegenkracht die in het leven wordt geroepen, verliest op den duur door eigen succes haar werking. Op die manier worden tegenstellingen telkens opgeheven, waarna een nieuwe toestand ontstaat die weer haar eigen tegenkracht zal voortbrengen. Naarmate het proces vordert, nemen de tegenstellingen in spanning af, omdat de verschillende kampen strijdpunten van elkaar overnemen, als gevolg waarvan ideologische posities kracht verliezen en afgevlakt worden. Tegenstellingen worden opgeheven, aufgehoben. Bij Hegel resulteert het dialectische proces van Aufhebung in de zege van de Absolute Geest, in ons verhaal in het einde van alle ideologieën. Geleidelijk doven oude ideologische geschillen uit, met als resultaat een steeds bredere middenstroom, waarin de waarden van de verschillende ideologiën nog volop als sporen herkenbaar zijn, maar hun plaats hebben gevonden in een nieuwe, elastische consensus, die wij parasensus hebben genoemd (hoofdstuk xii). Laten we dit quasi hegeliaans perspectief op de ontwikkelingen van de afgelopen honderdvijfig jaar bij wijze van Gedankenexperiment eens in een schema van these-antithese onderbrengen: Het schema biedt natuurlijk een wel erg gecomprimeerde weergave van hetgeen in de voorgaande hoofdstukken is uiteengezet. Toch geeft het de gelegenheid om | |
[pagina 341]
| |
in beknopte vorm te laten zien hoe de moderniteit zich ontrolt en hoe de literaire ontwikkeling zich daartoe verhoudt. We zouden in dit schema drie lijnen kunnen trekken: lijn a, lijn b en lijn c. De denkbeeldige lijn a verbindt liberalisme en nivellering rechtstreeks met elkaar Zij geeft de klassieke, lineaire kijk op het moderniseringsproces weer. Hier regeert de kritische geest, die de redelijkheid vooropstelt, de emancipatie van het individu bevordert, en die op gespannen voet staat met de godsdienstige traditie. De denkbeeldige lijn b verbindt verzuiling, personalisme en communautairisme met elkaar. Zij volgt het spoor van de tegenkrachten die lijn a heeft opgeroepen. Hier domineren gemeenschapszin, solidariteit en christelijke traditie. De visie op het culturele proces die in dit boek uiteen is gezet, wordt gerepresenteerd door lijn c, die de conflictueuze verwevenheid van de denkbeeldige lijnen a en b symboliseert: Het schema toont dat het proces zich op verschillende manieren laat lezen. Zo kan men beweren dat de liberale droom van een homogene maatschappij van louter kritische burgers rond de eeuwwisseling door confessionelen en socialisten om zeep is geholpen. Maar voor hetzelfde geld kan men beweren dat de verwerkelijking van deze droom door het proces van verzuiling alleen maar is uitgesteld en in de jaren zestig van deze eeuw alsnog haar beslag heeft gekregen. Is de route langs verzuiling en personalisme slechts een omweg geweest, of hebben deze tegenprocessen de liberale droom getransformeerd tot iets dat wezenlijk verschilt van hetgeen zij oorspronkelijk was? | |
[pagina 342]
| |
Welke van deze twee beweringen de juiste is, is in laatste instantie niet uit te maken. Wel kunnen we constateren dat de moderne cultuurgeschiedenis in Nederland de resultante is van vele kruisverbindingen, die steeds intensiever plaatsvonden. Het is een dialectisch proces geweest, dat traag, maar ook gestaag is verlopen. Bijna altijd heerste de ambivalente sfeer van zowel crisis als vernieuwing en konden momenten van schijnbare stagnatie (rond 1870 en 1950) plotseling omslaan in versnelde verandering (rond 1890 en 1960). Hoe men het schema ook verkiest te lezen, in ieder geval is duidelijk geworden dat de zogenaamde seculariseringsthese - de voorstelling van de moderniteit als een lineair proces van secularisering - herziening behoeft.Ga naar eind1 De literatuurgeschiedenis plaatst de moderne literatuur doorgaans uitsluitend tegen de achtergrond van de cultuurhistorische lijn a. De literaire verschijnselen die hierbij naar voren worden gehaald, vormen de traditie van een bepaald type literatuur: de innovatieve literatuur. Deze traditie kenmerkt zich door een centrifugale beweging, weg uit het midden. Door concentratie op deze traditie is de suggestie ontstaan dat moderne literatuur iets is dat zich voortdurend afwendt van de gemeenschap en aanhoudend de neiging vertoont het midden te ontvluchten. Men besteedt wel zo nu en dan aandacht aan literaire verschijnselen die voortkomen uit de lijn b, maar alleen als deze artistieke innovaties opleveren. Aangezien dit (althans in Nederland) maar sporadisch het geval is geweest, duikt deze traditie slechts incidenteel in het literair-historische beeld op. Beschouwt men de moderne literaire verschijnselen die samenhangen met de cultuurhistorische lijn b wat nader, dan blijken deze een sterke aantrekkingskracht van het midden te ondergaan. Deze literatuur is gericht op en toegewend naar de gemeenschap. In kringen waarin deze soort literatuur geschreven werd, bestaat steeds een sterke hang naar voormoderne, restauratieve of zelfs volkskunst. Deze centripetale literaire traditie wordt meestal op stiefmoederlijke wijze behandeld. Ze wordt afgedaan als marginaal of ze wordt wel in het beeld ingeschreven, maar dan als een gebrekkige serie halfwas innovaties, die bovendien voor het merendeel uit losse flodders bestaat. Naar onze mening wordt het historisch beeld nogal vertekend als de artistieke preoccupaties van deze centripetale literaire traditie worden weggeschreven uit de cultuur- of literatuurgeschiedenis. Het loont juist de moeite haar te nemen voor wat zij is. Zij is de literaire vertegenwoordiger van stromingen die op het eerste gezicht misschien weinig aanspreken, maar die toch een integraal onderdeel van de cultuur vormen. Het culturele verzet dat deze kracht heeft geleverd en nog levert, is geen achterhoedegevecht, maar de expressie van een vitale en formerende kracht in de strijd om de moderniteit. Bovendien krijgen de centrifugale, innovatieve literaire stromingen pas tegen de achtergrond van dit verzet hun | |
[pagina 343]
| |
zeggingskracht. De vernieuwingen in de literatuur ontlenen hun vitaliteit aan de gespannen verhouding tot andere bewegingen. Het is niet onze bedoeling geweest een geschiedenis te schrijven van de literaire verschijnselen die met de cultuurhistorische lijn b samenhangen, en deze als alternatief te presenteren voor de bestaande literatuurgeschiedenis. Maar wij hebben wel geprobeerd deze literaire verschijnselen meer tot hun recht te laten komen. In de gemarginaliseerde regionen van de moderne literatuur blijken dezelfde problemen aan de orde te zijn geweest als in de gecanoniseerde literatuur. Alleen zocht men de oplossing ervan meestal in een andere richting. Deze gezamenlijk ondervonden, maar tegengesteld geïnterpreteerde problemen werden steeds opgeroepen door de moderniteit. Ze concentreerden zich rond de verhouding elite-massa, kunstenaar-burger en geloof-nihilisme. Het bleken taaie problemen te zijn en ze keerden steeds terug in de verschillende emancipatie-, individualiserings- en seculariseringsrondes, die elk hun eigen literaire reacties opriepen. Schrijvers van de centrifugale en centripetale literatuur troffen elkaar generatie na generatie, of ze wilden of niet. De gezamenlijke route bewerkstelligde dat het onderscheid tussen beide tradities steeds minder duidelijk te maken viel. Beide tradities bleken zich gaandeweg met elkaar te accommoderen. De verschillende stadia van accommodatie zijn uitgedrukt in de titel van dit hoofdstuk: genootschappelijkheid, gemeenschapskunst, personalisme en postmodernisme. Deze wederwaardigheden van de moderne literatuur weerspiegelen een proces dat zich ook in de cultuur als geheel heeft voltrokken. De postmoderniteit betekent geen breuk, maar is het zoveelste stadium in een proces van culturele accommodatie en recycling dat al ruim anderhalve eeuw aan de gang is. De Nederlandse cultuur van de jaren negentig kent geen dominerende posities meer. De tijden van consensus en dissensus - literair, politiek of religieus - liggen achter ons. Ervoor in de plaats gekomen is een situatie van parasensus, waarin niet de uitersten, maar het midden oppermachtig is geworden. Dit midden heeft intrigerende eigenschappen, die nog nauwelijks in kaart zijn gebracht. Het absorbeert alle uitersten en verhindert daardoor dat er excentrische verschijnselen ontstaan. Toch is dit midden niet vlak of ongedifferentieerd. Integendeel, het genereert juist een permanente dynamiek. Het uitdijende midden is ideologisch helemaal niet meer te benoemen en het lijkt onmogelijk een punt te vinden van waaruit zijn dynamiek nog bestuurd kan worden. De situatie mag dan soms wat bevreemdend zijn, maar levert ook een subliem schouwspel op. |
|