Goethe in Dachau. Literatuur en werkelijkheid
(1946)–Nico Rost– Auteursrecht onbekend
[pagina 256]
| |
Bijlage 2Na de bevrijding bleek, dat nog een tweede actie op touw was gezet - eveneens door Duitsche en Oostenrijksche vrienden - om én onze evacuatie, én de door Himmler bevolen massamoord te verhinderen. Ik heb, enkele dagen na de bevrijding, samen met Dr. Miesen het relaas van deze moedige daad uit den mond van Karl Riemer, een der deelnemers, vernomen en genoteerd. Ik meen het aan mijne Duitsche en Oostenrijksche kameraden verplicht te zijn dit verslag, zooals het in de Nederlandsche kamp-courantGa naar voetnoot*) verscheen, ook in ‘Goethe in Dachau’ te publiceeren: ‘Op den morgen van den 26sten April kregen Karl, een gevangene die reeds 12 jaar concentratiekamp achter den rug had, Nickel, Philip, Karl's broer Hans en nog een paar mannen van hetzelfde commando bevel van de SS om aan de Joden, die op transport zouden gaan, reeds dagen lang in het station van Dachau in wagons zaten opgesloten en al dien tijd niets te eten hadden gekregen, paketten van het Roode Kruis uit te reiken. Zoodra deze opdracht was uitgevoerd, moest dit commando uit de kelders der SS-kazerne leege Roode Kruisdoozen (waarvan de SS de inhoud gestolen had,) gaan halen en vernietigen. Tijdens dit werk namen zij het besluit te ontvluchten, teneinde te pogen het plan van Karl, een Duitscher uit Neurenberg, dat beoogde de verdere evacuatie te verhinderen, uit te voeren. Zeventien gevangenen en een SS-man, die bereid was te deserteeren, rijden met een ‘moor-expres’ het kamp uit. Zij trachten contact te krijgen met 'n groep partisanen, die zich schuil houdt ergens in de buurt van Dachau. Deze pogingen mislukken. Vermoedend dat het transport Duitschers en Russen, dat Dinsdagavond laat was weggevoerd, zich op den Schleissheimer-straatweg bevindt, dringen ze door tot de schietbaan, doch stoten daar op een groep SS-mannen en zijn gedwongen terug te keeren. | |
[pagina 257]
| |
In het bosch voor de Noorder-poort van Dachau, bij het ‘Wildpark’ ontdoen ze zich van alle onnoodige bagage. Een ‘Rottenführer’, een Volksduitscher uit Kroatië, die gedwongen bij de SS is ingedeeld, trekt hier burgerkleeren aan. Nu zijn ze ook uiterlijk gelijk, de bewaker en de bewaakten, die zich innerlijk reeds verbonden voelen in hun strijd tegen hun SS-onderdrukker. ‘Het zal het beste zijn, als we hier gaan liggen slapen, zoolang het nog niet donker is’, raadt Karl aan. Hij vermoedt dat de patrouilles van de SS de vluchtelingen niet in de onmiddellijke omgeving van het kamp zullen zoeken. Ze gaan dus een paar uur slapen, zoodat ze voor de komende nacht op alle eventualiteiten zijn voorbereid. Na zich wat verfrischt te hebben naderen ze dan in groepjes van twee of drie man langs den Fischer-oever de Ampermochingenbrug, waar ze overheen moeten zien te komen, zelfs als deze bezet mocht zijn. Vastbesloten begeven ze zich op weg, dringen door de SS die hun geweren aan het poetsen zijn en de voorbijgangers nieuwsgierig opnemen. Enkele gevangenen hebben nog zebra-broeken aan, doch gelukkig hult de duisternis alles in een gelijkmatig grijs. Nevelflarden hangen over de weide langs de boorden van de Amper. Achter licht-omrande wolkenmassa's verschuilt zich de ronde maan. Behouden komen ze over de brug en marcheeren langs het ‘Schusterhof’ dwars door het dichtbijgelegen dorp. Bij de kerk vraagt een Unterscharführer der SS naar hun papieren. Brutaal bromt Karel wat voor zich uit en speelt de rol van den moeden arbeider, die van verre komt en op weg is naar zijn geboortedorp Vierkirchen. Zij werden doorgelaten, maar een paar honderd meter verder haalt de Unterscharführer het troepje weer in. Nogmaals vraagt hij hun papieren, thans met een karabijn in den aanslag. K. doet, of hij in zijn zak tast en reeds suist zijn vuist tegen de kaak van den SS man. Terwijl deze inelkaar zakt, nemen de gevangenen de vlucht; weldra zijn zij opgenomen in het donker van den stormachtigen nacht. Bij de ‘Schönbrunnerberg’ wachten Karl en Nickel tevergeefs op de uitelkaar gerukte kameraden. ‘Je bent zeker bang, dat je broer wat overkomen is, Karl?’ vraagt N. voorzichtig. ‘Mijn broer? Ja natuurlijk, maar in het kamp wachten tienduizenden!’ | |
[pagina 258]
| |
‘Auf geht's!’ klinkt dan de alaude Dachauer aansporing, die hen nu reeds zoovele jaren naar het werk dreef of naar het appèl joeg. Uit het Noord-Oosten dreunt naderend kanongebulder. Het geeft den beiden nachtelijken wandelaars, die reeds een uur lang over de dwarsliggers van de spoorlijn naar Petershausen loopen, nieuwe energie. Herhaaldelijk ontmoeten ze soldaten die plotseling uit de duisternis opduiken en na een vluchtigen groet hun weg vervolgen. Eindelijk krijgen ze weer vasten straatweg onder hun zeere voeten. Keukenwagens, batterijen en lazaret-auto's rollen hortend en stootend voorbij. Hun gedempt lawaai vult den weg, waarlangs het Duitsche leger terugtrekt. Niemand bekommert zich om de beide mannen. In het kiemende licht naderen ze bij Ilmünster den weg van Freising naar Pfaffenhofen. Doorweekt door een onvrijwillig bad in een verraderlijke beek, zoeken ze dekking in het struikgewas, om daar gedurende den dag wat te slapen. In de late schemering dringen ze dan door de vuurlinie bij Klosterscheuern. Artillerie-bommen doorploegen de aarde, rakelings suist de dood aan hen voorbij. Zware regenvlagen doorweken weer hun halfdroge kleeren. In een verlaten open schuur sterken ze zich door wat te slapen. In den vroegen Zaterdagmorgen verbergen ze zich in Winden bij een boer, dien ze kennen, en die thans ook Duitsche soldaten en SS herbergt. Karl waagt zelfs 'n bezoek in het dorpscafe en mengt zich in een gesprek met SS, die hem weten te vertellen, dat bij Klosterscheuern sterke Amerikaansche krachten met honderden pantsers opgedoken zijn. Nog een nacht slapen ze bij den gastvrijen boer in Winden, dan vertrekt Karl heel vroeg in den morgen naar Pfaffenhofen om zich daar in het raadhuis bij den Amerikaanschen commandant te melden. Omstreeks 12 uur in den middag wordt hij ontvangen, brengt verslag uit van zijn avontuurlijke vlucht en verzoekt om bescherming van het concentratiekamp Dachau, waar de gevangenen zich in het hoogste gevaar bevonden. Volgens de plannen der geallieerden, zou het kamp Dachau pas | |
[pagina 259]
| |
30 April bezet worden. ‘Kunt U geen vliegtuigen of gemotoriseerde troepen sturen?’ vraagt Karl vrijmoedig, en kijkt in het bezorgde gelaat van den commandant. Tenslotte glimlacht deze, drukt den ontsnapten dapperen Duitscher de hand en spreekt de bevrijdende woorden ‘All right!’ |
|