1686. 6. Junij.
73. OVer-vallen zijnde met groote pijnen in het hooft, had ick my vertrocken in mijn camer om wat te rusten: ende ick scheen op eenen subiet te sien Christus heel ghewont vanden hoofde tot de voeten, met eene Croone van doornen op het hooft, de handen over malkanderen gebonden, met een riet inde handt, die my seer bitterlijck aen-sagh; ende scheen my berispens-gewijs te vermaenen, dat ick my sou begeven tot het ghebedt, dat hy wel meer voor my geleden hadde. Verstelt zijnde, kreegh ick terstont achter-dencken dat het den boosen vyandt was, die my socht het hooft te krencken. Soo bleef ick sitten ontrent den tijdt van dry Pater nosters, sonder mijn inwendigh ghesicht daer af te connen