Het vermakelyke minne-spel, of toneel der liefde(ca. 1730)–Jakobus Rosseau– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 173] [p. 173] Zang. Vois: Daar was een Meisje jong van jaren. KNier in 't zingen trots een Lyster, ô Een wond're gauwe Vryster, En in alles even vroom, Zat onlangs in 't gras te rusten, Daar zy Kees haar Minnaar kusten, Bloet dat smaakten haar als Room. Kees behebt met rare knepen, Deed veel misselyke grepen, Nu eens hier, en dan eens daar; Knier door al dat zoete mallen, Schaamde niet om neêr te vallen, Dat 's te zeggen zy was klaar. Om haar eens te laten grazen; Mit keek Besje door de glazen, En zy riep al zagjes Knier, Wilt gy zo met Kees braveren, Dan zal ik u kome smeeren Met een stok, jou loze dier. [pagina 174] [p. 174] Mit is Kniertje opgerezen, Zy sprak Kees het kan niet wezen, Besje ziet ons stoeien aan; Kom van avond voor de Stal-deur, Dan staan ik hier weder pal veur, Nu moet gy na huis toe gaan. Goet sprak Kees myn Sopp're Groentje, Zuiker Peertje, myn Lamoentje, Bolle bekje, malsse pry, Klaverblaatje zonder steeltje, Alderaangenaamste Beeltje, Ik kom u van avond by. Ja sprak Knier gy moogt wel komen, Want dan heb ik voorgenomen, Om te boeten myne lust; Krelis riep myn trekkebekje, Alderliefste zoete gekje, Op dees zaak nog eens gekust. Vorige Volgende