Verworpen vaderland
(1979)–René de Rooy– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
[pagina 113]
| |
René André de Rooy werd op 1 oktober 1917 te Paramaribo (Suriname) geboren. Zijn moeder, Marguerite Grimard, stamde uit een kunstzinnige Haïtiaanse familie; zijn vader was een Surinaamse telegrafist, die telkens ergens anders in het Caribische gebied gestationeerd werd. Toen René de Rooy drie jaar was, stierf zijn moeder. Al in zijn jeugd verbleef hij een jaar lang op Curaçao, omdat zijn vader daar was aangesteld. Hij ging er op de muloschool. In Suriname volgde hij de onderwijzersopleiding. Vlak na het overlijden van zijn vader slaagde hij op zeventienjarige leeftijd. Hij verliet Suriname en ging naar Aruba, waar hij een jaar lang les gaf. Toen hij achttien was ging hij naar Curaçao. Zijn eerste Curaçaose periode duurde tot 1954. Hij behaalde er de lo-akten Engels, Spaans, Frans en gymnastiek. Daarna studeerde hij voor de akte Nederlands mo-a, maar hij kon niet aan het examen in Nederland deelnemen omdat de overheid hem een reisbeurs weigerde. Daarom legde hij zich toe op het Spaans; hij haalde de ongedeelde mo-akte. Later zou hij in Suriname nog de akte Engels mo-a aan de rij akten toevoegen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was René de Rooy schutter. In die tijd debuteerde hij onder het pseudoniem Marcel de Bruin in De Stoep, het enige Nederlandstalige tijdschrift dat gedurende de hele oorlog verscheen. Op 1 februari 1947 trouwde hij met Thelma ten Meer. René de Rooy ontpopte zich als bewonderaar van het Papiamentu, de moedertaal van de Curaçaoenaars, die door de koloniale situatie in het gedrang dreigde te komen. Samen met zijn vrienden de dichters Jules de Palm en Pierre Lauffer maakte René de Rooy vijftien Curaçaose liedjes om de waardering voor het Papiamentu te stimuleren. Zij gebruikten hiervoor het pseudoniem Julio Perrenal. (In 1979 verschijnen deze liedjes bij De Bezige Bij in de bundel van Jules de Palm en Julian Coco Julio Perrenal, dichters van | |
[pagina 114]
| |
het Papiamentse lied; daarin is het artikel herdrukt dat René de Rooy in 1949 over deze liedjes schreef, ‘De miskenning van Julio Perrenal’.) Samen met Nicolas Piña en Pierre Lauffer richtte René de Rooy in 1950 het tijdschrift Simadán op, dat een Papiamentstalige tegenhanger moest zijn van het Nederlandstalige De Stoep. Daarin publiceerde hij onder het pseudoniem Andrés Grimard een essay in het Papiamentu, ‘Riba balor literario’ (Over de literaire waarde). Naast talloze gedichten heeft René de Rooy ook veel toneelstukken geschreven, waarvan er slechts één is uitgegeven, de uit 1954 stammende tragikomedie Juancho Picaflor, die het Cultureel Centrum Curaçao bekroonde. ‘Huis aan de rivier’ werd in 1956 op Curaçao opgevoerd. In 1954 kwam een einde aan de eerste Curaçaose periode van René de Rooy. Aan zijn vertrek van Curaçao lagen verschillen van mening met zijn schoolbestuur ten grondslag. De doorslag gaf dat niet René de Rooy benoemd werd als leraar Spaans aan een middelbare school, maar een leerling van hem. Hij vertrok naar Suriname. Tussen 1954 en 1957 gaf hij er les aan de ams en de kweekschool. Hij nam intussen intensief deel aan het Surinaamse literaire leven. Samen met Henny de Ziel en Jan Voorhoeve richtte hij het tijdschrift Tongoni op, waarin hij het verhaal ‘De edelstenen van Oom Brink’ publiceerde, dat in Engelse vertaling opgenomen is in de bloemlezing From the green Antilles. Writings of the Caribbean. Interessant is het gedicht ‘Haika mi sten’ (Luister naar mijn stem), omdat René de Rooy erin experimenteert met een combinatie van het Sranan Tongo en het Saramaccaans. Vanaf 1957 tot 1967 werkte René de Rooy weer bij het Curaçaose onderwijs. Na zijn pensionering vertrok hij naar Mexico, waar hij op de Nederlandse ambassade onder meer belast werd met cultureel werk. Op verzoek van Suriname ging hij in 1969 daarheen als | |
[pagina 115]
| |
cursusleider van de opleiding Spaans mo. Daarnaast werkte hij op het lyceum, waar hij onderdirecteur was. In 1970 publiceerde hij een Spaanstalig gedicht in het tijdschrift Watapana. Gedesillusioneerd in Suriname vertrok hij in 1973 naar Guadalajara (Mexico), waar hij zich als ambteloos burger vestigde. Hij schreef er Verworpen vaderland en vertaalde op verzoek van uitgevers Antilliaanse, Surinaamse en Nederlandse literatuur in het Spaans en het Engels. Op 17 oktober 1974 overleed hij aan een hartaanval. Naast schrijver was René de Rooy ook beeldhouwer. Hij exposeerde te Curaçao, Paramaribo en Guadalajara. Verreweg het meeste werk van René de Rooy is nooit gepubliceerd. Voor een deel komt dat door het gebrek aan tijdschriften in het Nederlandstalige Caribische gebied. Zowel Simadán als Tongoni beleefden maar twee nummers. Andere tijdschriften waarin werk van René de Rooy verschenen is, zijn De Stoep, Moetete, Vox Guyanae en Watapana. Werk van hem is opgenomen in de bundels Kri, kra! Proza van Suriname (samengesteld door Thea Doelwijt, Paramaribo 1972), Wortoe d'e tan abra, Bloemlezing uit de Surinaamse poëzie vanaf 1957 (samengesteld door Shrinivasi, Paramaribo 1974) en Di Nos. Antología di nos literatura (samengesteld door Pierre Lauffer, Curaçao 1971). Van zijn toneelstukken, die hij vaak op verzoek van een vereniging schreef, zijn de meeste verloren gegaan. |
|