Hoe hij in 't roestige blik getrapt had. Hij moest ook de zwaluw laten zien. Hij moest alles vertellen.
Aan tafel legde moeder alles beter uit. Broer en zus moesten zeggen hoe het geweest was bij tante.
Voor ze klaar waren met het avondeten was het al donker. Francisco had geen zin meer om naar buiten te gaan. Hij voelde zich moe en vreemd. Hij had het zelfs een beetje koud.
- Ga naar bed - zei moeder.
Dat hoefde ze vanavond niet twee keer te zeggen.
Francisco hinkte de kamer uit. Even later lag hij al op zijn mat.
Als iemand koorts heeft, kan hij niet goed slapen.
Dat zou Francisco wel merken. Hij was in slaap gevallen, maar hij sliep niet rustig. Zijn lichaam was warm en koud tegelijk. Maar dat voelde hij niet.
Francisco sliep en hij droomde. Hij was uit de bus gestapt in de stad. Moeder was ergens in een winkel gegaan. Maar hij kon haar niet vinden. Hij liep langs alle winkels. Toch zag hij haar nergens.
Toen liep hij de steeg in, tegenover de markt.
Het was een smal en donker straatje.
Opeens hoorde hij hard lachen. Hij keek om en zag wel tien grote jongens.
Ze hadden een wit masker voor hun gezicht met zwarte strepen. Het leken wel duivels.
Francisco begon harder te lopen maar de lelijke duivels kwamen hem achterna.
Francisco wilde hard gaan lopen, maar hij kwam slechts langzaam vooruit. Wat waren zijn voeten zwaar. Hij hijgde van moeheid.
Toen hadden de duivels hem ingehaald. Ze stonden in een grote kring om hem heen. Elk had een lange zweep in de hand. Daarmee sloegen ze naar zijn armen en zijn benen. O, wat deed het een pijn.
Toèn pakten ze hem beet en bonden hem vast.
- Wij zullen je leren vliegen, jongetje -, lachten ze.
- Wij laten je omlaag vliegen in een put -.
Ze trokken hem mee naar een put.
- Stil maar jongen, stil maar. Moeder is hier bij je, wees nou kalm -.
Francisco opende zijn ogen. Hij voelde dat moeder bij hem zat. Zijn hoofd lag op haar schoot.
Met een natte lap veegde ze over zijn gezicht. Op de grond stond een kom met water.