Rethoricale wercken(1562)–Anthonis de Roovere– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Sotte amoureusheyt. JCk heete Pantken, mijn lief Pampoeseken Dat gheerne een croeseken Licht met vruechden daert niet en gheeft Ghy en saecht ten daghen noyt blijder droeseken, Alst appelmoeseken Sijn buycxken al vol gheten heeft Jck mindse soe dat mijn herte beeft Godt wilse vercnapen Want alle de sorghe die in haer cleeft Dats eten en slapen (Men schreue niet in ses vellen van schapen) Als ick haer wille een pintken schincken Hoe vriendelijck dat haer ooghskens pincken. Tis in mijn herte een dyamantken Ende huer callantken Ben ick eenpaerlijck sonder vercoelen Als ick met haer drincke een quantken Godt loondtse Pantken Seydt sy gheringhe, dats blijde gheuoelen Pampoeseken seg ick voor al mijn boelen Hebtstu proper sede Dan seegtse Pantken, laet staen dijn loelen Du foolster mede Dan lachtse met rechter minnelijckhede. [Folio 53v] [fol. 53v] Men soudes nemmermeer voldincken Hoe vriendelijck dat haer ooghskens pincken: Sy gaet met eenen bruynen Coocxkene Ende vanden Roocxkene Soe zijn haer handekens peper wit Haer mondeken dat rieckt vanden loocxkene Van haren ghesproocxkene Soe is ontsteken mijnre herten pit Waer Paesschen hier door minnen verhit Wy houweden ghereedt Ende als ick haer wille verclaren dit Lachtse duymen breedt Hy en leeft niet die ten vollen weet Als ick segghe Pampoeseken ghaen wy drincken Hoe vriendelijck dat haer ooghskens quincken. ¶ Prinche. Ghelijcke treckt tot ghelijcken Natuere can selden haer helden mincken Ick en liete v nemmermeer vol gheblijcken Hoe vriendelijck dat haer ooghskens quincken. Vorige Volgende