Het schildersboek. Nederlandsche schilders der negentiende eeuw. Deel 4
(1900)–Max Rooses– Auteursrecht onbekend
[pagina 235]
| |
[pagina *67]
| |
[pagina *68]
| |
Reproductie naar een aquarel, in het bezit van den heer J.H. van Eeghen te Amsterdam.
| |
[pagina 237]
| |
Jan van Essen.Het is reeds zestien jaar geleden, dat er in de leeuwengalerij in Artis een ‘heer’ verscheen, die onze groote belangstelling wekte. Hij was lang en mager, maar toch stevig van bouw en had een gladgeschoren gezicht met zooiets van Engelsche deftigheid erover. Hij droeg op den ietwat wip-neus een gouden lorgnet, en op zijn zorgvuldig gladgestreken haren, waarvan een lok nuffig op het voorhoofd daalde, steeds een hoogen hoed, wat hem, in verband | |
[pagina 238]
| |
met zijn gekleede jas. iets bijzonder gewichtigs en in onze kwâjongens-oogen belachelijks gaf. Maar drommels, wat was 't een knappe schilder! En wij dwaalden bewonderend om hem heen, als hij aan het werk was; maar hij negeerde ons steeds volmaakt, en slechts, wanneer wij te dicht bij hem kwamen, keek hij ons zóó hooghartig aan, dat wij geen woord noodig hadden om stil af te druipen. Langzamerhand raakten wij aan hem gewend, en mocht het ons al niet gelukken plezieriger kennis met hem te maken, 's avonds snuffelden wij naar hartelust in de achtergalerij, waar hij zijn werk, de prachtige studies naar leeuwen, tijgers en panters, bewaarde. Die meneer heette Jan van Essen, een naam die van toen af een zekerevermaardheid verkreeg als die van een buitengewoon begaafd dierenschilder.
Van Essen werd te Amsterdam geboren in het jaar 1854. Precies bekend is 't niet, wie de eer had hem te bakeren; maar zeker is 't dat Jan volmaakt ongeschikt bleek om koopman te worden, en zijn vader ten laatste toegaf aan den wensch van den jongen om zich tot kunstschilder te bekwamen. Hij kwam bij den ouden heer Greive op 't atelier en werkte daar met Joan Berg, Kever, ten Hoet en Jan ten Kate. Greive was toen niet meer zóó in zijn volle kracht, als in den tijd dat Aug. Allebé, Jamin, Lingeman en Koen Greive door hem in de kunst ingewijd werden. Een beroerte had hem veel van zijn werkkracht ontnomen, zoodat van Essen na twee-en-een-half jaar wegging, en een korten tijd bij Valkenburg op 't atelier kwam. | |
[pagina 239]
| |
Nog geen twintig jaar oud, verdroot 't hem steeds aan den leiband te loopen, en huurde hij een atelier, om van nu af op zich zelf te staan. Hoewel de bewoners van Artis hem toen reeds aantrokken was dat toch nog meer het geval met figuur en behandelen zijne eerste schilderijtjes dan ook dit genre. Een zijner aardigste uit dien tijd is de voorstelling van een paar besjes, die de pelikanen aan 't voeren zijn, een wel wat bruin maar zeer knap werk, waar men in de schildering der vogels reeds zijn grooten aanleg voor het dieren-genre ontwaart. De jonge man was zich echter nog niet bewust, van wat eenmaal zijn kracht zou worden, en, voor indrukken uiterst vatbaar, voelde hij zich, na 't zien van een schilderij vanStraatje in Naarden.
Jacob Maris, zóó getroffen, dat hij onmiddellijk een op dezen meester geïnspireerd landschap maakte. De kunsthandelaar Tersteeg, met wien hij toen reeds druk zaken deed, was, bij hem komende, zoo verrukt, dat hij 't niet alleen onmiddellijkkocht, maar hem dringend aanraadde zijn eerste genre te verlaten, en op den nieuwen weg door tegaan. ‘Wat moest ik doen,’ zegt van Essen, ‘mijne ijdelheid was gestreeld - en ik verdiende goed geld. Ik werd dus landschapschilder.’ Na eenige jaren begon hem dat te vervelen, en voelde hij zich onbevredigd. - 't Nu nog maar eens geprobeerd met stadsgezichten. - ‘Ik kwam toevallig in Naarden, zag een mooi straatje en maakte 't. Tersteeg was één en al bewondering er over.’ ‘Van Essen,’ zei hij, ‘je hebt nu ten slotte gevonden, wat eigentlijk je talent is. Ga nu door, thans weet je, wat je wilt.’ 't Schilderijtje werd onmiddellijk aan den lateren minister Tak van Poortvliet door Tersteeg verkocht; maar enthousiast als deze zeer bijzondere kunstkooper is, verzocht hij den kooper het paneeltje nogmaals in zijn winkelkast te mogen tentoonstellen. Toevallig was Jacob Maris er tegelijk met van Essen, drukte dezen met warmte de hand en wenschte hem geluk met dit werk. ‘Dat was eene onderscheiding, hè, en ik ging toen dapper aan 't straatjes schilderen; maar 't woû niet meer. Geen der latere kon ooit meer halen bij dat eerste.’ Dus ook dàt was zijn genre niet. Toen begon een sukkeltijd van nu dit en dan dat beproeven en hij kwam niet verder. | |
[pagina 240]
| |
't Was het toeval, dat hem ten slotte den Engelschen schilder Swan op zijn weg voerde. In '85 kwam deze in Amsterdam, en van Essen, die reeds dweepte met den grooten leeuwenschilder, vóórdat hij hem persoonlijk kende, werd groote vrienden met Swan, die hem aanraadde zich ernstig toe te leggen op het dierengenre, waarvoor hij in Artis zulk eene uitmuntende gelegenheid kon vinden. En de jonge schilder volgde dien raad en werkte een drietal jaren met al zijne energie in den mooien dierentuin, dien trots van onze hoofdstad. En 't was in dien tijd, dat wij dien deftigen, hooggehoeden, gehandschoenden meneer op ons gebied zagen verschijnen. Met zijne groote vaardigheid in 't métier en zijne liefde voor dieren, wasBegrafenis in Nunspeet.
het hem zeer spoedig mogelijk belangrijke werken te scheppen, die hoewel geïnspireerd op Swan, van dezen meester absoluut verschilden. Zag Swan in den majestueuzen leeuw in de eerste plaats het dichterlijke en plaatste hij hem steeds in eene daaraan geëvenredigde omgeving, van Essen voelde zich voornamelijk aangetrokken door het dier, zooals het werkelijk zich aan hem voordeed. Hij maakte dus zijne leeuwen in het hok, en hij genoot van hun huid, waarvan hij in zijn faktuur zoo mooi en wáár het maaksel weergaf. Hij genoot van hun bouw en bevalligheid en zóó ernstig vatte hij zijne taak op, dat hij maandenlang naar 't skelet teekende. Men moge | |
[pagina *71]
| |
‘Maraboet’
naar een schilderij in het Stedelijk Museum te Amsterdam. | |
[pagina 241]
| |
den dichter-schilder Swan hooger stellen, ik weet geen schilder, die zóó juist de werkelijkheid weergaf, als van Essen. Toen ontstonden die reusachtige aquarellen, die een ieder verbaasden door de machtige behandeling en 't mooi aspect. De rijke liefhebbers betwistten elkander zijne werken, wat een gedeeltelijk slechten invloed had op den maker, omdat hij daardoor gedwongen werd fabriekmatig te produceeren. De kunstkoopers konden niet genoeg verzenden voor de aanvragen uit het buitenland, wat ook nu nog het geval is. Reproductie naar eene teekening.
Bizonder fraaie leeuwen-teekeningen zijn in 't bezit der heeren Van Eeghen, Schorer en Molière, en in het Teylers' museum te Haarlem. Ik vroeg van Essen, waarom hij niet op reis ging om het land te zien, waarin zijne lievelingen thuis behooren. ‘Ik ben bang, dat ik 't er leelijk zou vinden, en dat ik daar ginds een mogelijk veel juisteren, maar leelijker indruk der dieren zou ontvangen. Hier in 't hok met de dikke, ijzeren tralies zie ik het gevangen dier, dat als 't wilde, zijne bewakers en gevangenis zou kunnen verpletteren. Dáár ginds is hetzelfde grootsche dier een stipje in de oneindigheid der woestijn, zooals b.v. Gérôme zoo kranig geschilderd heeft. Wáár is de | |
[pagina 242]
| |
goudkleur van zijne haren, wáár zijn forsche bouw en machtig gebrul? 't Is een schoothondje geworden, zoo nietig op die geweldige vlakte.’ ‘En dingen trachten te maken als Swan wil ik evenmin, want de enkele malen, dat ik 't beproefde werd ik uitgescholden.’ ‘De vogels trokken mij ook steeds aan. Ik heb een groot schilderij in Artis hangen vol met pelikanen en eenden en 't verder gedierte, dat je in Artis aan den Vijver vindt. Maar 't meeste succès had ik met den “Marabout”, die nu in het Museum Lopes Suasso te Amsterdam is. Dat is een goed ding, waarvan ik veel plezier had. Willet kocht er een aquarel naar, Vosmaer schreef er een mooi artikel over, en te Londen, waar ik 't ook exposeerde, vonden ze 't inPelikanen (schets voor het schilderij, behoorende aan Artis).
de bladen, en van zeer bevoegde zijde, uitmuntend. Maar is 't nu niet hard, dat Preyer, die 't indertijd van mij kocht, het maar niet kon kwijtraken en 't ten slotte aan 't Museum ten geschenke gaf? 't Publiek dwingt je tot fabriekwerk, als 't maar in zijn smaak valt’. Ik vroeg hoe hij zoo 'n schilderij als de ‘Marabout’ gemaakt had. ‘Dat deed ik heelemaal naar een krijtkrabbel. Ik ging dagelijks met den tram naar Artis, keek heel serieus naar 't beest, en spoedde mij dan naar mijn atelier, zonder op- of omzien. Want was ik op de plaats zelf gaan schilderen, dan had ik mijzelf niet kunnen bedwingen, mee te gaan met de wisselende stemmingen en was er wel een studie; maar geen schilderij van gekomen.’ | |
[pagina 243]
| |
‘Weet je, wat ook een plezierig ding geweest is? Dat was die “question brûlante”; je herinnert je wel die St. Bernard, dat puppy, dat met z'n kop scheef naar een rookend eind sigaar kijkt. Ik ging in den stal, 's morgens vroeg, toen ik van een partij kwam. Jawel, ik had een hoogen hoed, of fijner nog, een claque op, en glacé's aan! Nu, daar krielde het jonge goed over den grond, toen ik mijn sigaar weggooide - en daar keek me zoo'n geestig klein ding, net zooals ik 't trachtte te schilderen. Ik ging op slag aan 't werk, en 's middags was 't klaar. Op de Tentoonstelling was 't onmiddellijk verkocht, en ik kreeg van alle kanten aanvraag voor 'tzelfde onderwerp. ‘Question brûlante.’
Van Essen had op zijn atelier een paar begonnen landschappen staan, en was bezig met eenige aquarellen van slootjes met eenden. ‘Dat doe ik zoo maar eens; ik heb veel bestelling op dit werk, ook van die Mauve-achtige dingetjes. Maar weet je wat 't is, zóó als Mauve 't maakte, kan niemand anders 't en probeer ik 't zelf, omdat ik 't werk van Mauve zóó heerlijk mooi vind, dan wordt 't nooit meer dan slappe grog. Ik vind 't prettig om een meester, dien ik hoog stel, goed te bekijken en ondanks mijzelf tracht ik dan zijn “doen” te pakken. Dat lukt mij meestal gemakkelijk. Zoo heb ik geschilderd als Diaz, die hier eens een machtig imponeerende expositie had, en als Maris en Mauve, en zooals Bosboom kon aquarelleeren; maar! zie je, het eigentlijke van die meesters, dàt pak je nooit! - Ik | |
[pagina 244]
| |
kom dan telkens op een dwaalspoor, en meen een oogenblik, dat als ik hunne techniek afgezien heb, ik 't óók zoo kan. Als ik jongelui ontmoet, die ook zoo'n te groote handigheid hebben, dan waarschuw ik hen ernstig. 't Is vreeselijk gevaarlijk, en je verliest maar al te makkelijk je persoonlijkheid.’ Van Essen had nu weer grootsche plannen om gieren te aquarelleeren. Hij had een heel mooie schets er van gemaakt, die uitmuntend was om de grootschheid van opvatting. Dit werden nu eens geen opgesloten dieren; maar ontembaar woeste beheerschers der bergen. Ook had hij ontwerpen van honden voor een kar, waarvan hij zich evenzeer veel voorstelde. Van Essen is in Nederland zeer zeker de knapste dierenschilder. Dóór enLandschap met eenden.
dóór schilder, ziet hij de natuur niet alleen mooi, maar ook zeer juist en is hij daarbij uiterst conscientieus. Ik geloof, dat hij nu ten slotte overtuigd is, dat dierenschilderen zijn eigenlijk werk is en dat hij daarbij blijven moet. Hij studeert thans ijverig, en wij kunnen van dit streven weer heel mooie dingen verwachten. Hij heeft zijn talent niet altijd even verstandig gebruikt en heeft wel eens vergeten ‘l'art pour l'art’ te beoefenen. Hij moest te vroeg op eigen beenen staan, en wanneer een flink, kranig man hem in den beginne geleid had, was zijn eigenaardig talent veel spoediger en beter tot ontwikkeling gebracht. Van Essen heeft steeds te kampen gehad met ‘les défauts de ses qualités;’ Zooals ik hierboven reeds zijne eigen woorden aanhaalde, weet hij zelf maar al | |
[pagina 245]
| |
Royal Prisoners, naar een aquarel, eigendom van den heer J.D. Ferwerda te Hilversum.
| |
[pagina 246]
| |
te goed, hoe te groote vaardigheid en daarbij zucht, het publiek te behagen, hem in zijn leven gehinderd hebben. Hij is altijd een prettig kameraad geweest, geestig en vroolijk en daarbij een groot jager en visscher. Van den jager heeft hij de neiging, om zijne jachtverhalen te borduren met de ongehoordste avonturen en doorleefde ontberingen, en als men hem in die stemming aantreft is er géen opgewekter mensch denkbaar. Van den visscher heeft hij 't kalme en koele, 't bedaarde van den man, die uren lang zich in 't zonnetje koestert, en den dobber in 't oog houdt. Na 't ongeluk, dat hem zijn arm kostte, is hij van 't jagen af, en daarmede is veel van zijn jagers-opgewektheid verloren gegaan; hij is nu doorloopend in de visschersstemming. Korenschoofjes (schilderij in 't bezit der Koningin).
Van Essen kan zeer geestig en ad rem zijn. Als 't één collega goed gaat, zijn er zes, wien het tegenloopt, en daarbij minstens één, die zijne ontevredenheid tracht te wreken op den gelukkigen makker. Op eene tentoonstelling had van Essen reeds den eersten dag zijne teekening verkocht, toen hij een zeer onfortuinlijk collega ontmoette. ‘Zeg, amice,’ vroeg deze hem, ‘op welke buitenlandsche reis heb je 't gediert ontmoet, dat nu met “verkocht” prijkt?’ ‘O!’ antwoordde v. Essen, ‘dat “gediert” ontmoette ik in het land, waar al jouw beren rondloopen.’ Dat was niet vriendelijk, maar raak! Ten slotte nog een paar woorden, hoe van Essen over de kritiek denkt. | |
[pagina 247]
| |
Liggende hond.
‘Zie je, kritiek is een mooi ding, als ze uitgeoefend wordt door volkomen bevoegde en eerlijke menschen, en een jong artist vooral, kan onmogelijk buiten de kritiek, die hem bekend maakt en de handelswaarde van zijn werk verhoogt. Maar hoewel ik zéér veel aan kritiek te danken heb, en ik door Staande hond.
| |
[pagina 248]
| |
die ‘reclame’ spoedig verder ben gekomen, worden de kolommen der bladen dikwijls te lichtvaardig opengesteld voor den eersten den besten kwajongen, die zich ‘solidair’ verbonden heeft aan een klein troepje vrindjes, die ten koste van alles en ieder verheven moeten worden. Nog erger is 't, als die kritikus zèlf schilder is. Dan benadeelt hij zooveel hij kan, hen, die 't zelfde genre beoefenen als hij of zijn vriendjes. Zeker, er zijn wel eens uitzonderingen, maar in den regel is 't toch zooals ik daareven zei. En jongelui hebben zooveel steun noodig. Dat herinnert mij nog iets van mijne jonge jaren. Kever, Poggenbeek en ik
Leeuwenkop.
wilden ons werk verkoopen, maar niemand kon 't gebruiken. Toen gingen wij met z'n drieën naar den Haag, om te trachten met Tersteeg zaken te doen. We kwamen voor den winkel en ons hart zakte ons allen in de schoenen. We lootten er om, wie binnen zou gaan en 't lot viel op Kever, die zenuwachtig de zware taak aanvaardde. In 't kort, wij deden alle drie zaken met den heer Tersteeg, die ons goeden raad gaf en... 't verdiende geld! Ik zou 't den menschen zoo willen inprenten: ‘helpt de jonge artisten. Hun leven is dikwijls zoo moeilijk.’ Nu rest mij alleen nog de vermelding zijner onderscheidingen. Van Essen kreeg in 1883 een verguld zilveren medaille op de tentoonstelling te Amsterdam, een in Melbourne, in Nizza, in Keulen en een mention honorable te Parijs. De Société des Aquarellistes en de Haagsche Teeken-Maatschappij benoemden hem tot honorair lid, terwijl onze koningin een schilderij van hem kocht. Aan waardeering heeft 't hem dus niet ontbroken. En hiermede besluit ik mijn schetsje, in de hoop u eenigszins nader een man te hebben doen kennen, van wien wij ongetwijfeld nog veel mooie dingen te verwachten hebben. |
|