Brieven uit Zuid-Nederland
(1871)–Max Rooses– Auteursrechtvrij[p. 84] | |
zijn schrijversarbeid alleen in dagbladartikelen en gedrukte redevoeringen. Als dagbladschrijver werkte hij voornamelijk mede aan het liberaal-Vlaamschgezinde weekblad Recht door zee, het orgaan zijner partij, te Antwerpen. Maar, zoo het al mogelijk ware hem als politieken schrijver uit de korte opstellen te beoordeelen, die handelen over de vragen van den dag, die in der haast en dikwijls naar de behoefte der polemiek geschreven worden, het zou ons toch onmogelijk zijn van die bewijsstukken een zeker gebruik te maken, omdat zij ongeteekend verschenen en niets ons dus verzekert, wat van Lenaerts, wat van zijne medewerkers was. Overigens Lenaerts’ bijzonderste arbeid waren zijne redevoeringen; met deze te beschouwen, zuilen wij tevens den schrijver enden spreker herdenken. Lenaerts’ bijzondere roeping, zijne macht, zijne bekendheid lag in zijn talent als spreker. In den winter van 1864-1865 werd in Antwerpen een komiteit van volksvoordrachten gesticht; Lenaerts voegde zich bij de inrichters en werd hun secretaris. Gedurende de vier jaren, dat het werk duurde, was hij een vurige medewerker en ijveraar voor die beschavende en verlichtende instelling. Het komiteit had de goede gewoonte onder de aanhoorders afdrukken der voorgaande voordrachten kosteloos te laten uitdeelen. Een twaalftal der kleine boekskens dragen den naam van Lenaerts, maar bevatten slechts een deel der voordrachten, die hij hield. De onderwerpen zijn ontleend aan de vaderlandsche geschiedenis, aan de algemeene geschiedenis der hervorming, aan die der Fransche omwenteling, aan enkele vragen van maatschappelijk belang. Dit was de kring, waarin de jonge overledene zich bij voorkeur bewoog; hij was in de hoogste mate een didaktiek spreker. Het volk leeren, het doen nadenken over vragen, die met zijnezedelijke en stoffelijke ontwikkeling in verband staan, was zijn bezonder doel. Lenaerts had eenen bijval van ernstigen aard, hij werd aanhoord door het volk, en geacht door zijn aanhoorders. Niet alleen tot Antwerpen bepaalde zich zijn werkkring; alras werd zijn naam elders bekend en gedurende de jaren, dat hij als spreker in de volksvoordrachten van Antwerpen optrad, werd hij van wijd en | |
[p. 85] | |
zijd gevraagd. Lenaerts was even mild in het toestaan zijner voordrachten als men hem er graag om verzocht. Zijn leven werd dus een spreektocht, een kruistocht tegen onwetenheid en vooroordeel. Geene stad, hoe groot of hoe klein in Vlaamsch België, of Lenaerts werd er gehoord en toegejuicht. In Vlaanderen betaalt men eenen volksspreker ternauwernood zijne reis-en verblijfkosten; geen winstbejag kon hem dus tot die afmattende taak uitlokken. Hoe veel maanden en jaren van zijn leven moet hem elk dier uitstapjes, immer in den winter volbracht, gekost hebben! En niet alleen als didaktiek, maar ook als politiek spreker was Lenaerts altijd bij der hand. Geene zitting van een maatschappij aan wier hoofd hij stond; geene vereeniging zijner partij, geene gelegenheid waar het pas gaf, of Lenaerts trad vooruit - altijd even moedig altijd even krachtdadig zijne overtuiging vooruitzettende en verdedigende. De bijval, dien Lenaerts als spreker verwierf, was eerder ernstig dan uitbundig, en dit was wel te wachten van den aard zijner bedaarde en bewijzende manier van zijn onderwerpen op te vatten. Onder dit opzicht was hij geheel de tegenvoeter van zijnen stad-en tijdgenoot Jan Van Ryswyck, het toonbeeld van den volksspreker, die dollen bijval najaagt. Terwijl Van Ryswyck zich liet medeslepen door zijne sprankelende fantazij, door de onmatige scheppingen zijner verbeelding, en onder het beheer dier scheppingen geraakte en ze afdwalend van zijnen weg op hun grillig spoor volgde - ging Lenaerts zijn eigen weg, recht door, zonder slingerpaden in te slaan, zonder naar schilderachtige gezichtspunten te zoeken, maar met gelijken stap op effen grond voorttredende, waar zijn onderwerp hem riep, nimmer zijn doel uit het oog verliezende en het vlak en klaar voor de oogen zijner aanhoorders blootleggende; kon Van Ryswyck schaterend gelach, of uitzinnig gejuich of honend gejouw verwekken; kon de zweep zijner uitspattende luim bij eiken knal zijne duizende toehoorders doen opspringen en ze met hem in toomelooze vaart mede doen hollen - Lenaerts wist stilte te wekken en aandacht te boeien en gedachten te doen ontkiemen. Nederiger en nuchterder welsprekendheid, maar vruchtbaarder; minder schitterend maar duurzamer. Wanneer Van Ryswyck gesproken had, had iedereen een aangenaam | |
[p. 86] | |
uurtje doorgebracht, maar zelden hadde men kunnen herhalen wat hij gezegd en gewild had, en hij zelf zal het wel niet langer onthouden hebben dan zijne toehoorders. Van Lenaerts’ voordrachten bleef er altijd iets over, men leerde en onthield, wanneer hij met zijne klare heldere stem zijne klare heldere gedachten had uiteengezet. Wanneer men zelfs zijn uiterlijk, zijn aangezicht vergeleek met dat van Van Ryswyck, was er eene treffende tegenoverstelling tusschen beide te vinden. Van Ryswyck met zijn één oog, zijne gezette gestalte, de trekken rond zijn mond tot een grijnslach geplooid, was de man die sceptisch wist te spelen met zijn onderwerp en zijn aanhoorders - Lenaerts met zijn open oog, eenigzins koortsachtig schitterend, zijn bleek en mager aangezicht en tengere gestalte scheen meer een verkondiger van wat hij innig gevoelde en meende, en wat hij door anderen wilde doen gelooven. Van Ryswyck schitterde en werkte voor het oogenblik, Lenaerts scheen te werken voor de toekomst en stellig zal men langer zijne lessen onthouden, dan men lachen zal om de kwinkslagen van den spreker, die hem in het graf voorafging. |
|