Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 285]
| |
Zoekt gy, O mensch, na heyl en Zaligheid.
Dwaas, die in armoe, voor veel stukken goud.
Waarom of Godes leerzaam Woord.
Hy spiegelt zich aan andre recht.
Hoe klaar stelt onzen Heer voor oogen.
Wel aan, mijn ziel die hier beneden.
Als ik aan ’t eeuwig zalig Leven.
De weg, die na den Hemel leid.
Hoe troostlijk is ‘t, en overzoet.
Wie als Leerling wil verkeeren.
’t Harte, door uw Liefd’ bevangen.
Van alle deugd te loven, als Psalm 15. uit
Camphuysens Rijmen.
Waar gy uw oog verspreid.
De wreedheid niet verzaad,
Elk mensche van natuur.
Dwaas is ’t geen die mensch Bestaat, als, Maak
mijn snaren een geklank. Of, Ware Ootmoed.
Gelukkig scheen wel eer &c. als Gelukkig wiens
gemoed. Of, Mijn hart ontvonkt.
Wat heil hen naakt: die steeds hier waken &c.
Hoe blonk die schone Zon; Gods Zoon &c.
Men acht van alle menschen, als De zoete Mere-
minne. Of Ik hoor trompetten klinken.
| |
[pagina 286]
| |
Zijt gy, mijn ziel, belust t’aanmerken.
Geen zwaarder kruys van smaad of slagen.
De grootste Trouw, die vriend aan vriend &c.
Heylgierig mensch, zoo gy u voelt bevangen.
O grote Liefd van onzen Heer. Kan men zingen
op de wijs van Psalm 91. mids herhaling van
des zelfs vijfde, en zevende regel.
Einde.
|
|