| |
| |
| |
Voor Leendert en Jopie Groenendijk
| |
| |
| |
| |
| |
Eerste hoofdstuk
Hoe wijs koning Edel het land Balimot regeerde
Het is al heel lang geleden gebeurd, dat met den tooverstoel en het was in een erg ver land. Als je het nu hoort vertellen, zul je misschien denken, dat het allemaal niet waar gebeurd is, maar vergeet dan niet dat het al zoo erg, erg lang geleden is. In die oude tijden konden er allerlei dingen gebeuren, die nu niet meer mogelijk zijn. Er waren toen toch ook immers menschen, die konden tooveren! En de menschen konden toen met de dieren praten en de dieren op hun beurt met de bloemen.
Als er bijvoorbeeld eens een klein meisje ziek was, dat in de zon in den tuin moest liggen om beter te worden, dan kon het aan een vogel vragen of de bloemen naar haar wilden kijken. Want als je ziek bent en je ligt lekker in een ligstoel tusschen de bloemen, wier geuren je kan ruiken en je kijkt naar boven naar den blauwen hemel en je hoort de vogels hun mooiste liedjes zingen, dan ben je weer erg gauw heelemaal beter. Natuurlijk moet de dokter dan ook wel een drankje geven, maar het best helpen de mooie natuur en vooral de bloemen. Maar ze moeten je aankijken met hun ronde gezichtjes en tegen je lachen en knikken met hun kopjes. En daarom zou zoo'n klein ziek meisje dan aan een vogel kunnen vragen:
- Leeuwerik, laten die margrieten en die rozen en die viooltjes naar mij kijken en tegen me lachen. Daar word ik vroolijk van en als ik vroolijk ben, voel ik me bijna beter! -
Die leeuwerik jubelde dan:
- Ja, ik ga al! -
En even later zat het vogeltje met een schuingehouden kopje met de margrieten en de rozen en de viooltjes te praten. En hoewel de bloemen eigenlijk altijd naar de zon moeten kijken, draaiden ze zich om en gingen tegen het meisje lachen, zoodat het zich direct al een boel beter voelde. Dit heeft eigenlijk met het verhaal van den tooverstoel niets te maken, maar je weet nu wat er kòn in dien tijd.
Toen leefde er een koning in een groot land, dat nu allang niet meer bestaat. Dat land heette Balimot. De menschen, die daar woonden, heetten Balimotters. Die Balimotters waren ijverige
| |
| |
menschen en ze leefden gelukkig en tevreden. Ze bebouwden hun land en verzorgden hun vee en ze kregen prachtige oogsten en hun koeien waren vet en glanzend. Er waren ook knappe handwerkslieden, die ploegen konden maken en allerlei andere dingen, die de menschen noodig hebben om gelukkig te leven. En kunstenaars waren er, die in elke stad een prachtig stadhuis hadden gebouwd met gebeeldhouwde eikenhouten deuren. De Balimotters waren dan ook tevreden met hun lot en dat is voldoende om gelukkig te zijn. Dat was tóen zoo en dat is nu nòg zoo, want om gelukkig te zijn hoef je niet in een paleis te wonen of een auto te hebben. Nu waren er in den tijd, dat het land Balimot bestond, nog geen auto's, maar er waren toen weer andere dingen, waar een ontevreden mensch naar had kunnen verlangen. Maar de Balimotters verlangden niet anders dan rustig hun werk te doen.
Ze hadden dan ook een zeer verstandigen koning. Hij regeerde hen met wijs beleid en leerde hun steeds goed te zijn voor anderen en eenvoudig te leven. Hij hield hun voor oogen dat het geen kunst is om te geven, wanneer je overvloed hebt, maar dat je juist van het weinige dat je bezit, nog moet afstaan aan hen, die heelemaal niets hebben. Nu was dat in Balimot niet zoo erg noodig, want er waren bijna geen arme menschen, omdat iedereen, die wilde, kòn werken en dus niet arm behoefde te zijn. Er waren dan ook alleen wat oude menschen, die arm waren. Maar ze werden door anderen steeds geholpen met eten en kleeren, zoodat ze op het laatst bijna vergaten dat ze oud en arm waren.
De wijze koning, die Edel heette, gaf dan ook het goede voorbeeld. Hij woonde natuurlijk wel in een paleis, want daar moet een koning nou eenmaal wonen. Dat paleis lag vlak bij de hoofdstad Berla en het was heusch geen overdreven schitterend paleis. Maar het was toch wel mooi, vooral als je het op een afstand zag liggen. Het was gemaakt van roode baksteenen en als de zon er op scheen, dan straalde er een roode gloed van af op de reusachtige boomen, die links en rechts van het paleis stonden. En dan gloeide en vonkte het aan alle kanten en dat was een prachtig gezicht. En daarom was dat paleis van gewone roode baksteenen eigenlijk nog veel mooier dan het prachtigste paleis van wit marmer of van goud. Als koning Edel, in zijn koets gezeten, huiswaarts keerde, liet hij den koetsier soms stilhouden aan het begin van de lange laan, die naar het paleis leidde. Hij stapte dan uit de koets en keek een tijdlang naar zijn paleis, dat hem in de verte met den rooden gloed scheen te wenken van:
- Kom toch koning Edel. Kom spoedig. Rust uit in mijn kamers van Uw vermoeiende reis. -
| |
| |
Koning Edel zuchtte dan diep en tevreden en streek met zijn hand over zijn grijze baard. En vóór hij dan weer instapte, zei hij tot zijn koetsier:
- Zie naar mijn paleis! Het is alsof ik mijn hart zie, dat gloeit en leeft voor het land Balimot en de Balimotters! -
De koetsier boog dan beleefd, klapte vroolijk met zijn zweep en zette de paarden aan. En koning Edel leunde behagelijk achterover in de kussens van de koets.
Thuisgekomen, wachtte hem de koningin. Haar naam was Vloera en de koning en de koningin waren zeer gelukkig met elkaar. Koningin Vloera was een lieve vrouw en ze vergezelde koning Edel dikwijls op zijn tochten door het Rijk. Want koning Edel hield overal zelf toezicht op. Hij bleef zijn onderdanen steeds tot ijver aansporen en liet geen dag zijn aandacht verslappen. Er zijn nu eenmaal menschen, die steeds op hun vingers gekeken moeten worden, anders gaan ze langzaam of slordig werken. Er zijn er zelfs, die dan heelemaal niets meer uitvoeren. En zulke menschen waren er natuurlijk in Balimot ook en daarom bezocht koning Edel geregeld alle deelen van het Rijk. De menschen liepen daardoor steeds de kans dat koning Edel in de buurt was. En ze zouden niet graag willen dat de koning hen betrapte, terwijl ze aan 't nietsdoen waren. Want koning Edel kon ook zeer streng zijn.
Koningin Vloera en koning Edel hielden dus zeer veel van elkaar en de keeren dat koning Edel er alleen op uitgetrokken was, zorgde de koningin steeds dat bij zijn thuiskomst de kamer gezellig was en er een lekker kopje thee was gezet. Ze praten dan vóór het naar bed gaan gezellig over alles en nog wat en vooral over hun twee kinderen, een jongen en een meisje. Het meisje was een aanvallig prinsesje en ze heette Carrien. Ze was jong en schoon en hield veel van haar ouders en van haar broeder, den kroonprins. Deze kroonprins zou later, als zijn vader gestorven zou zijn, koning worden. Ranko, zoo heette hij, was een schrandere jongen. Hij had een goede opvoeding gehad, zooals noodig is voor een kroonprins, die later als koning een groot rijk moet regeeren. Hij kon paardrijden als de beste, maar hij wist ook hoe een boer zijn land moet bewerken om een goeden oogst te krijgen. Hij sprak verschillende talen, maar hij wist ook, wat men moet doen om een stevigen dijk te bouwen, zoodat de landen niet door de zee worden overstroomd. Kortom, Ranko beloofde veel voor de toekomst en toch zou hij de oorzaak zijn van veel verdriet en narigheid voor het land Balimot en alle Balimotters. Al was het dan voor een deel de schuld van valsche ministers en vooral van den tooverstoel.
| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk
De goede Koning Edel sterft en alle Balimotters treuren.
Koning Edel had vijf en veertig lange jaren over Balimot geregeerd, toen hij voor het eerst van zijn leven ziek werd. Hij was natuurlijk niet zoo erg jong meer, want hij was op zijn twintigste jaar koning geworden. Toen hij dus vijf en zestig jaar oud was, werd hij ziek. Hij was van één van zijn tochten thuisgekomen en 's avonds bij koningin Vloera in de gezellige huiskamer hoestte hij een paar maal en voelde daarbij een stekende pijn in zijn borst. Koningin Vloera schrok en vroeg bezorgd of de koning zich niet goed voelde.
- 't Is niets! - antwoordde koning Edel vermoeid en hij wuifde afwerend met zijn hand. - 't Zal wel weer overgaan. Ik denk dat ik een kou heb gevat! -
De koningin schudde haar hoofd en sprak:
- Je moet niet zooveel op reis gaan. Je ministers kunnen toch ook wel wat méér doen, dunkt me! -
- Nee lieve Vloera - zei koning Edel en zijn stem klonk vast. - Zoolang ik leef, zal ik zelf mijn zaken afdoen. -
- Als je maar niet ziek wordt! - zei koningin Vloera angstig, want ze was bang dat koning Edel te hard zou werken en dat zou heelemaal niet goed zijn voor zijn gezondheid.
- Maak je maar niet bezorgd, lieve Vloera - zei koning Edel en hij glimlachte weer. - Je zult zien dat ik morgen weer heelemaal opgeknapt ben. -
Maar den anderen dag was koning Edel nog niet beter. Hij voelde zich zelfs zoo ziek, dat hij in bed bleef. De koningin liet direct den hofarts roepen, dat is een dokter die steeds in een paleis van een koning of keizer aanwezig is. De hofarts was een zeer geleerd man en hij had al veel menschen van zware ziekten genezen. Hij had lange krullende haren en een lange krullende baard en op zijn neus droeg hij een bril met groote ronde glazen. Hij kwam met afgemeten stappen op het bed van den koning toe. De koning sluimerde en zijn gezicht was bijna zoo wit als de lakens waar hij onder lag. Je kon zien dat hij heel erg ziek was. Koningin Vloera keek angstig toe hoe de hofarts aan het bed van den koning ging zitten en hem de pols voelde.
| |
| |
Eenige oogenblikken zat hij zoo en toen knikte hij somber met het hoofd.
- Mmmmm ja - mompelde hij. - Nèt wat ik dacht. Hevige koorts! -
- O, dokter - vroeg koningin Vloera - Is het ernstig? Is er gevaar? -
- Daar is weinig van te zeggen mevrouw - antwoordde de hofarts afgemeten.
- De koning is niet jong meer en hij heeft een ernstige kou gevat. Hij heeft erge koorts. Ik zal hem een drank geven. Daar moet hij driemaal daags een lepelvol van innemen. En dan moeten we maar afwachten. -
Hij boog beleefd en verliet de kamer, de koningin bedroefd! achterlatend. De koning sliep nog. Zoo gingen enkele dagen voorbij en koning Edel voelde zich hoe langer hoe zieker. Hij begreep dat hij niet meer beter zou worden en dat maakte hem eerst wel bedroefd. Hij had zoo graag nog wat willen leven om
goed te zijn voor zijn onderdanen. Ze hadden nu eenmaal de leiding noodig van een goed en wijs vorst. Maar omdat koning Edel een verstandig man was, wist hij ook dat er niets aan te veranderen viel. Menschen moeten sterven als het hun tijd is en dat is maar goed ook, want dan kunnen ze uitrusten van het vermoeiende leven. En toen koning Edel dat overdacht, werd hij weer tevreden met zijn lot. Hij had vijf en veertig jaren over Balimot mogen regeeren en nu moest er maar een nieuwe koning komen, want hij - koning Edel - ging sterven. En het was hem blij te moede dat zijn zoon Ranko hem zou opvolgen. De koning lag in zijn bed en overpeinsde dat alles en er kwam een goedige glimlach om zijn mond. Het was goed zoo!
Na een kort slaapje riep koning Edel zijn gemalin, zijn dochter en zijn zoon bij zich.
| |
| |
Koningin Vloera en prinses Carrien mochten bij zijn bed gaan zitten, terwijl kroonprins Ranko bleef staan.
De koning keek hen één voor één vriendelijk aan en begon toen te spreken.
- Lieve Vloera - zei hij tot zijn gemalin. - Ik wil eerst jou eenige woorden zeggen, voordat ik heenga. Ik weet dat ik ga sterven en dat is niet erg, want als ik op mijn leven terugzie, behoef ik me nergens over te schamen. Dat is een erg prettig gevoel en het maakt het sterven gemakkelijk. - Even hield hij op en koningin Vloera droogde haar tranen af.
- Je moet niet bedroefd zijn! - ging koning Edel even later voort. - Ik ben vijf en zestig jaar en moe. Ik ga uitrusten! Maar jou, Vloera, wil ik bedanken. Je hebt me al die jaren met raad en daad bijgestaan. Je hebt voor me gezorgd en als ik van een reis terugkwam, stonden mijn pantoffels altijd klaar en mijn gemakkelijke stoel was dan dicht bij den haard geschoven. Ik kon dan heerlijk uitrusten...... -
De koningin snikte nu zachtjes. - We hielden toch van elkaar. - zei ze en haar stem klonk een beetje schor van het schreien. - Jij was toch ook altijd goed voor me. Wanneer je terugkwam van een reis, gaf je me immers steeds een geschenk, dat je onderweg voor me had gekocht. -
De koning knikte.
- Ja, ik hield ervan om je te verrassen. Maar toch, Vloera, je was steeds lief voor me en zorgzaam en dat zou je ook geweest zijn, als ik geen geschenken had meegebracht. En daarvoor wil ik je bedanken. Geloof me, ik heb het altijd erg prettig gevonden, dat je goed voor me was. Geef me je rechterhand Vloera! -
De koning nam de hand van de koningin en schoof aan haar middelvinger een gouden ring, waar een zeldzame roode steen in was gemaakt. Die steen gaf denzelfden rooden gloed af als het paleis, wanneer de zon er op scheen.
- Houd die ring steeds om je vinger Vloera - sprak de koning - En denk veel aan me, als ik er niet meer zal zijn. -
En zich tot de prinses wendend zei hij:
Lieve Carrien, ik neem ook van jou afscheid. Blijf bescheiden, zooals je tot heden bent geweest. Leef eenvoudig, zooals je tot heden hebt gedaan. En straks, als er een prins zal komen om met je te huwen, trouw dan alleen, wanneer je werkelijk veel van hem houdt en hij van jou. Wees intusschen gehoorzaam aan je moeder, de koningin en ook aan je broeder, die straks koning zal zijn.
| |
| |
- Ik beloof het. U! - sprak prinses Carrien met zachte stem.
- Goed m'n kind - antwoordde de koning vriendelijk. - Kom wat dichter bij me. Ik heb hier een aandenken, dat ik graag zelf op je japon wil vastmaken. -
Prinses Carrien trad nader en de koning hechtte ter hoogte van haar hart een gouden broche vast. Heel in het klein was in die broche een kunstig gesneden afbeelding gemaakt van 's konings paleis. - Draag het kleinood dikwijls m'n kind - zei de koning. - En denk veel aan me, wanneer ik weg ben. -
Daarop kreeg de koning een hoestbui, die hem een tijdlang het spreken belette.
Hij wenkte met zijn hand Ranko dichterbij en na een poosje sprak hij:
- Binnenkort, Ranko, zul jij koning zijn over Balimot. Ik weet dat je ijverig hebt gestudeerd en dat je knap genoeg bent om het Rijk Balimot te regeeren. Het is een moeilijke taak, jongen, maar je kùnt het. Ik wil je alleen nog wat goeden raad meegeven. Leer den menschen tevreden zijn, maar zorg dat ze tevreden kùnnen zijn. Bemoei je veel met hen en help hen met raad en daad. Vijftien jaar lang, van je tiende jaar af, heb je gestudeerd. Schenk je onderdanen wat van je kennis en houd hen het goede voor. Beschouw al je onderdanen als je kinderen en zorg goed voor hen. Voor één ding wil ik je waarschuwen: Handel zooals je geweten je ingeeft. Laat je ooren niet hangen naar raadgevers, die het niet goed met je meenen. Ik weet dat je niet heelemaal standvastig bent als het er op aankomt besluiten te nemen. Verander dat! Nogmaals: Laat je geweten, je innerlijke stem, zeggen hoe het moet. Dan ìs het ook goed. -
Ook de kroonprins was ontroerd, maar hij schreide niet, want mannen huilen niet. En een kroonprins, die spoedig koning wordt, heelemaal niet.
Met vaste stem antwoordde Prins Ranko dan ook: - Ik beloof U dat alles vader! -
- Goed m'n jongen - zei de koning - Ik vertrouw op je. Een aandenken krijg je niet van mij. Je krijgt mijn kroon. Hij is zwaar, Ranko, zéér zwaar. Maar je kunt hem dragen. Ik heb hem vijf en veertig lange jaren gedragen, dus jij kunt het ook! Zorg dat je me niet beschaamt. Gaat nu allen heen, want ik ben moe en wil slapen - ......
Twee dagen later stierf de oude koning Edel. Hij werd in alle eenvoud begraven. Dat had hij zoo gewild. En heel het volk van Balimot treurde om zijn goeden koning Edel, die hen zoo lang en zoo wijs had geregeerd. -
| |
| |
| |
Derde hoofdstuk
Prins Ranko wordt tot koning gekroond en hij doet iets verkeerd, dat hij later weer herstelt.
Toen Ranko koning werd, was hij vijf en twintig jaar oud. Hij werd gekroond in de groote Troonzaal van het Roode Paleis. Dat was een drukte van belang, want alle ministers waren er bij en ook koningen van naburige landen. Het was allemaal erg plechtig en toen de oudste minister de gouden kroon op Ranko's hoofd had geplaatst, moest koning Ranko met luide stem verklaren dat hij, zoolang hij koning bleef, goed voor het land Balimot en voor de Balimotters zou zorgen. Toen hij dat gedaan had, hieven alle ministers hun hoeden in de hoogte en riepen ‘Hoera’ en ‘Leve koning Ranko’.
Daarop werd koning Ranko door elkeen gelukgewenscht met zijn koningschap en hij moest hen één voor één de hand drukken. Eerst de oude, dikke koning Elder van het land Bornat, dat aan Balimot grensde. Dat was een vroolijke koning en hoewel hij het altijd erg warm had, lachte hij steeds, waardoor hij het nog warmer kreeg. Ook nu gudste het zweet hem van het voorhoofd, maar hij stapte blij op koning Ranko toe en drukte hem warm de hand. Toen volgden de andere koningen en daarna de ministers en daarop nog heel veel andere deftige of geleerde menschen. Koning Ranko had 's avonds een stijve pols van al dat handen schudden. Maar dat was niet zoo erg en koning Ranko was blij dat alles zoo naar wensch verliep en hij was vastbesloten om net zoo'n goed en wijs vorst te worden als zijn vader was geweest. En hij gelastte dat er feesten moesten worden gehouden in het land en hij wenschte dat iedereen zoo vroolijk en blij zou zijn als hij was. De Balimotters vonden het erg vriendelijk van koning Ranko, dat ze mochten feestvieren en ze deden het ook wel, maar het ging niet van harte. Ze hadden nog te veel verdriet om het verlies van hun koning Edel, en ze konden maar niet plotseling op bevel feest gaan vieren. Ze waren ook verbaasd dat koning Ranko zijn vader zoo spoedig vergeten scheen te hebben en ze waren er eigenlijk wel een beetje boos om.
Koning Ranko merkte er niets van, omdat hij een geweldig groot feestmaal had aangericht in het Roode Paleis, dat enkele dagen duurde, maar zijn ministers kregen er de lucht van. Zijn oudste minister, Goedra, was een braaf en kundig man en hij waarschuwde koning Ranko met voorzichtige woorden om niet te uitbundig te zijn.
| |
| |
- Majesteit, het volk verwacht dat U treurt om het verlies van Uw vader en inplaats daarvan viert U feest. Laat het liever rustig blijven in het Roode Paleis en laat de Balimotters aan hun werk gaan en laat ze geen feestvieren in dezen tijd van rouw. -
Koning Ranko antwoordde niet, want hij vond het niet prettig om zich raad te laten geven door een gewonen minister. Dat was natuurlijk heel verkeerd van koning Ranko, want het is heelemaal
| |
| |
niet erg om raad aan te nemen van oude en wijze menschen. Maar koning Ranko deed het toch wat kalmer aan en toen er den volgenden avond bij een groot vuurwerk, dat hij had bevolen, bijna niemand was komen kijken, zei hij daar niets van. En een paar dagen later liet hij alle feestelijkheden stopzetten. Hij zag gelukkig bijtijds in, dat de oude, wijze minister Goedra gelijk had en dat het niet behoorlijk is om feest te vieren, als je vader pas is gestorven. Minister Goedra glimlachte toen hij hoorde dat er geen feesten meer waren en hij was blij dat koning Ranko voor goeden raad vatbaar was.
- Hij is nog jong - bromde hij goedig in zijn baard. - Hij meent het niet zoo kwaad! -
Koning Edel had een groot aantal ministers gehad en al deze ministers hadden hun werk te doen. Ze moesten eigenlijk de koning met allerlei dingen behulpzaam zijn en ook moesten ze bij de menschen hooren of er klachten waren en of er misschien ontevreden menschen waren. Ze hadden zich steeds goed van hun taak gekweten, ook al, omdat koning Edel zeer streng kon zijn als hij een verzuim ontdekte. Nee, koning Edel liet zich niet gemakkelijk foppen. En al die ministers hoorden nu voortaan bij koning Ranko.
Nu waren er misschien wel twintig ministers, maar er waren er drie, die heel erg knap en geleerd waren en dat waren dan ook de hoofdministers.
Daar was in de eerste plaats minister Goedra, die een edel man was en verder waren er Sluwar en Trago.
Minister Sluwar was nog niet zoo erg oud, maar hij was erg slim. In heel moeilijke gevallen wist hij soms de oplossing te vinden, omdat hij zoo erg slim was. Minister Sluwar zou er ook niet tegenop hebben gezien oneerlijke middelen te gebruiken om zijn doel te bereiken, als koning Edel het hem niet steeds had belet. Koning Edel had nooit erg veel van Sluwar gehouden, want het is niet prettig steeds op iemand te moeten letten dat hij geen verkeerde dingen doet. Maar omdat Sluwar zoo'n kundig man was, wilde de koning hem toch niet missen en hij bleef hoofdminister. Minister Sluwar had een groot verlangen om rijk te worden. Hij had er nooit iets van tegen anderen gezegd, omdat het in den tijd van koning Edel niet goed was om een dergelijk verlangen te hebben. Koning Edel zou daar heusch gauw een einde aan hebben gemaakt. Maar het was dag en nacht in zijn gedachten. Hij mòest en zòu nog eens rijk worden en in een paleis wonen. Hoofdminister Trago was een heel ander soort man. Hij was langzaam in zijn bewegingen en hij dacht altijd erg lang na, vóór hij een besluit nam. Hij hield van veel en lekker eten en daarom
| |
| |
was hij ook zoo erg dik. Hij vond het ook altijd prettig om zich mooi aan te kleeden en het gebeurde wel dat hij op één dag drie verschillende costuums droeg. 's Morgens een bruin, 's middags een donkerblauw en 's avonds een zachtgroen. Eu zijn pyjama, waar hij 's nachts in sliep, was versierd met vuurroode tressen en vergulde knoopen. En hoewel Trago niet slecht of valsch was, zou hij het kunnen worden als hij daarmee lekker eten en mooie kleeren zou kunnen krijgen. En misschien, als koning Ranko deze laatste twee ministers niet had gehad, zou alles heel anders zijn gegaan en zou hij niet zooveel verdriet over zijn land en over zijn volk hebben gebracht. En hij zou dan ook nooit van een tooverstoel hebben gehoord.
Maar koning Ranko had die twee ministers wèl en daarom gebeurden er zooveel akelige dingen met Balimot en de Balimotters.
| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk
De ministers Sluwar en Trago wandelen samen naar huis en Sluwar heeft een plan.
Koning Ranko was al zes maanden koning en alles ging prachtig. Hij deed nèt als zijn vader, koning Edel. Hij ging dikwijls op reis en bezocht alle deelen van het Rijk, zoodat de menschen elkaar toeknikten en tegen elkaar zeiden:
- We hebben het wèl getroffen met onzen nieuwen koning. Hij is nèt zoo ijverig als zijn vader! - Hij was ook steeds aanwezig als er vergadering was van de ministers en hij luisterde aandachtig naar hetgeen ze vertelden. Hij schreef alles zorgvuldig op, dacht lang na en nam wijze besluiten. En zoo scheen het alsof het land Balimot net zoo'n gelukkig tijdvak tegemoet ging, als het had gehad onder de regeering van koning Edel.
Eens, na zoo'n vergadering van alle ministers, gingen de hoofdministers Sluwar en Trago samen huiswaarts, omdat ze vlak bij elkaar in de buurt woonden.
De zon scheen vroolijk over de stad Berla en de ministers wandelden rustig naar huis. Ze hadden druk vergaderd en er waren belangrijke besluiten genomen. Ze waren dan ook tevreden.
Plotseling begon Sluwar:
- Zeg Trago, vind je ook niet dat wij altijd onder koning Edel veel te weinig hebben verdiend. Wij hebben toch eigenlijk een veel te klein salaris! -
Trago haalde zijn schouders op.
- Och - zei hij langzaam - Ik verdien genoeg om lekker te eten en m'n kleeren zijn altijd netjes. Wat zou ik meer verlangen? -
- Dat zèg je nou wel - antwoordde Sluwar - Maar je weet heel goed dat we even knap zijn als koning Edel was. En hij hield ons toch erg krap. Jij zou toch ook wel eens een keertje meer gebraden kalkoen willen eten met gestoofde peertjes. Dat kun je nu maar éénmaal in het jaar doen, op je verjaardag. -
Het water liep Trago in den mond.
- Mmmm ja! - zei hij en hij smakte met zijn lippen. - Gebraden kalkoen met gestoofde peertjes! Daar ben ik gèk op. -
Sluwar knikte.
| |
| |
- Juist! - zei hij - En als je slim bent en je doet wat ik zeg, dan kun je die lekkere dingen iederen dag eten, want dan kunnen jij en ik rijk worden. Schatrijk! In een paleis kunnen we dan wonen. -
Trago werd nu ook een beetje opgewonden bij de gedachte om rijk te worden.
- Ja! juichte hij. - Dan kan ik nog meer mooie kleeren koopen. Dan kan ik misschien wel vijf keer per dag een ander pak aantrekken! -
- Wel tien keer! - beloofde Sluwar gul. - Maar je moet niet schreeuwen. Iedereen hoeft ons niet te hooren!
En toen ontvouwde Sluwar een gemeen plan, dat hij allang in zijn hoofd had en dat hij wilde uitvoeren om zijn doel te bereiken, namelijk: rijkworden! -
- Kijk eens! - zoo begon hij en zijn lange neus stak hij bijna in Trago's oor. - Je hebt natuurlijk wel eens gehoord van het land Britta? -
Trago knikte.
- Dat is vèr weg Sluwar - zei hij - Wel twintig dagreizen. - Ja en de keizer van het Rijk Britta heet Marin en die keizer Marin bezit een tooverstoel. Die tooverstoel moet hier in het land komen! -
Even hield hij op en zei toen met nadruk:
- Die stoel moet eigendom worden van koning Ranko! -
- Maar - vroeg Trago verbaasd - Wat is dat voor een stoel en hoe kunnen wij daardoor rijk worden? -
- Stil! - zei Sluwar - Laat me uitvertellen. We moeten zorgen dat koning Ranko naar dien tooverstoel gaat verlangen. Keizer Marin wil hem natuurlijk niet geven en daardoor zal koning Ranko hem beslist willen hebben. En wij doen hem dan een middel aan de hand om dien stoel te krijgen! -
| |
| |
- Welk middel is dat? - vroeg Trago nieuwsgierig.
- We richten een leger op en we laten den stoel veroveren! -
- Oei, oei - zei Trago angstig. - Een leger? Dus dan moeten we vechten? -
- Ja, het leger moet dan vechten! Maar jij en ik niet! Wij worden de baas van het leger en met krijgsroem overladen! -
- Maar hoe kunnen we daardoor rijk worden? - vroeg Trago verbaasd.
Sluwar stampte met zijn voet nijdig op de straat, omdat het zoo lang duurde voordat Trago iets snapte.
- Als het leger opgericht is en jij en ik zijn er de baas van, dan zijn we rijk, dat beloof ik je, suffie! Je weet toch dat een leger verschrikkelijk veel geld kost en dat geld komt eerst in onze handen, omdat wij de baas zijn. Daar nemen we eerst het noodige van af en jij eet dan iederen dag gebraden kalkoen het gestoofde peertjes en ik kan in een paleis wonen. -
Maar Trago had nog meer bedenkingen.
- Hoe kan ons leger in Britta komen? Er liggen vier landen tusschen. Bornat met koning Elder. Holda met koningin Wilta. Welgam met koning Lepol, Galim met......
- Dat wéét ik wel! - viel Sluwar hem ongeduldig in de rede. - Dat wéét ik wel! Maar we veroveren die landen één voor één. -
- O, ja! - zei Trago begrijpend. - Mag ik generaal worden? - vroeg hij toen haastig. - Generaals hoeven niet mee te vechten! -
- Jij mag generaal worden. - zei Sluwar. - Maar wij vechten immers toch niet mee. -
- Enne...... nog wat! - sprak Trago weer. - Die tooverstoel, wat is dat eigenlijk voor een ding? -
- Als je daarop gaat zitten en je legt je handen op de leuning, dan kun je alles te weten komen, wat je wilt. Daardoor ben je de knapste en de wijste man van heel de wereld. -
- En denk je - vroeg Trago ten slotte. - Denk je dat koning Ranko er iets voor voelt? Hij is toch de baas en als hij niet wil...... -
Hij keek bedenkelijk, die dikke Trago.
Maar Sluwar lachte schamper.
- Geloof me vrij Trago. De jonge koning Ranko doet wat ik wil. Let maar eens op! -
| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk
Sluwar en Trago leggen hun plan aan den koning voor en de koning heeft er wel ooren naar.
Het was een heel gemeen plan, dat die listige Sluwar had bedacht. Hij wist wel dat koning Ranko, die als koning natuurlijk geen ervaring had, over te halen was tot onverstandige dingen, als hij, Sluwar, mar vertelde dat het goed was. Want de koning was nog jong en Sluwar was veel ouder en was jarenlang hoofdminister geweest bij koning Edel. Als hij dus den koning het plan voorlegde, dan zou de koning er vàst wel op ingaan. En als Trago ook nog een handje meehielp, dan mòest het gelukken.
En het gemeenste was dat Sluwar vele menschenlevens op het spel ging zetten, alleen maar om in een paleis te wonen en rijk te zijn. Een paar dagen nadat Sluwar en Trago hun plan hadden beraamd, belden ze 's avonds aan bij het Roode Paleis, om eens met den koning te gaan praten. Want er kon natuurlijk niet op de vergadering van de ministers over gepraat worden, omdat alles eerst nog in het geheim moest geschieden. - Minto - sprak Sluwar kortaf tot den lakei, die opendeed. - Ga naar den koning en zeg, dat de hoofdministers Sluwar en Trago hem willen spreken. 't Is dringend! -
Ze mochten even in de gang wachten en de lakei ging de boodschap overbrengen.
- Denk er nou om, Trago - fluisterde Sluwar. - Laat mij nou het woord doen en zeg jij maar niks. Dan komt de zaak in orde. -
Trago knikte en toen kwam de lakei terug om te zeggen dat ze boven mochten komen.
De koning was juist gezellig een partijtje aan het dammen
| |
| |
met zijn zuster, prinses Carrien, terwijl hun moeder, koningin Vloera, kousen stopte. Het was ècht knus in de kamer zoodat koning Ranko het heelemaal niet leuk vond om gestoord te worden. Maar hij dacht wel dat het regeeringszaken waren, waar Sluwar en Trago voor kwamen en die gingen vóór alles. Hij stond dan ook op en ging in de kleine vergaderzaal, waar Sluwar en Trago al waren.
Toen de koning binnenkwam stonden ze direct op en bogen beleefd en groetten:
- Goedenavond majesteit -
- Goedenavond heeren - groette de koning terug. - Waar komen jullie voor, zoo op den laten avond? -
- Wel, majesteit, kijk-es - zoo begon Sluwar en hij voelde zich toch niet heelemaal op zijn gemak, want een koning is toch niet de eerste de beste.
- Majesteit, we komen hier bij U om enkele dingen te bespreken, die we op de vergadering niet kunnen behandelen. -
- Zoo! - zei koning Ranko verbaasd - Wàt dan wel? -
Sluwar boog zich wat voorover naar den koning toe en zei toen:
- Majesteit, het volk is niet tevreden over U! -
En toen hij zag dat de koning een zeer ernstig gezicht trok, ging hij verheugd verder:
- Ja, majesteit, het volk is heelemaal niet tevreden. De menschen willen een wijze koning, zooals Uw vader, koning Edel, was. Ze weten wel dat U Uw best doet, maar ze zeggen dat U niet wijs genoeg bent. -
Dat waren allemaal heel leelijke leugens van Sluwar, want de Balimotters waren juist erg tevreden over hun nieuwe koning. Maar koning Ranko geloofde Sluwar en hij zat een poosje in gedachten voor zich uit te kijken.
- Het is èrg jammer - zei hij ten slotte. - Erg, erg jammer. Ik doe toch zoo m'n best om een goede koning te zijn. -
- Dat weten we wel, majesteit! - zei Sluwar gluiperig - En daarom zijn we hier om U raad te geven. -
Verheugd keek koning Ranko op.
- Dat vind ik edel van jullie - zei hij.
Tevreden streek Sluwar over zijn baard. Het ging precies, zooals hij had gedacht.
| |
| |
- Luister majesteit! In het land Britta, twintig dagreizen hier vandaan, is een tooverstoel. Wanneer je in dien stoel gaat zitten en je legt je handen op de leuning, dan weet je alles. Al is er iets nòg zoo moeilijk, zoodra je in dien stoel zit, wéét je het. Daardoor is de eigenaar van dien stoel de wijste man ter wereld. -
- Dien stoel moet ik hebben! - zei koning Ranko direct.
De beide ministers knikten met hun hoofden. Het ging goed zoo! Het ging juist, zooals zij wilden. - Maar majesteit - sprak Sluwar weer - Dàt zal niet gemakkelijk zijn. De stoel is van keizer Marin van Britta en hij zal hem niet willen afstaan! - Dat zei hij natuurlijk met opzet om den koning hoe langer hoe begeeriger naar den stoel te maken.
- Die stoel moet ik hebben - herhaalde de koning dan ook driftig. - Al zal ik hem zelf moeten gaan halen. -
Weer knikten de beide ministers met hun hoofden.
- Dáár zal het wel op uitdraaien majesteit, al zal het èrg, èrg moeilijk zijn. -
- Waarom? - vroeg de koning. - Ik ga er toch gewoon heen en vraag hem. -
Sluwar lachte schamper.
- O, nee, majesteit, geen sprake van. Ik weet dat keizer Britta den stoel niet wil afstaan, voor geen geld van de wereld. Nee, majesteit, als U den stoel wilt gaan halen, dan zult U dat moeten doen met een zeer sterk leger van dappere, goedgewapende mannen. -
Peinzend steunde de koning met zijn kin in zijn hand.
- De Balimotters - zei hij langzaam - zijn dappere menschen. Er is niet één Balimotter, die bang is in het donker. Maar een leger? -
Hij zweeg eenige oogenblikken. Daarna zei hij:
- Ik zou dan een leger moeten oprichten. -
- Juist majesteit, we moeten een leger oprichten en daarmee gaan we naar Britta en de stoel is van U. -
- Maar - wierp de koning tegen - We zouden dan door vier andere landen moeten om in Britta te komen. Zouden die landen dat goedvinden? -
Sluwar haalde onverschillig de schouders op.
- Ze mòeten het wel goedvinden. We gaan natuurlijk heel geheimzinnig te werk. Niemand mag merken dat we bezig zijn om een leger te maken. En eer de koning van Bornat dan weet wat er
| |
| |
gebeurt, hebben we zijn land bezet met ons leger en voordat koningin Wilta er erg in heeft, zijn wij in haar land Holda. En zoo gaan we verder tot we in Britta zijn.
- Maar koning Elder van Bornat was een vriend van vader. - zei koning Ranko zachtjes. - En koningin Wilta komt altijd op moeders verjaardag! -
- Al die dingen moeten wijken, majesteit, voor het groote belang voor U, voor Balimot en alle Balimotters - antwoordde Sluwar. - Trouwens, al die andere landen zullen er ook voordeel van hebben, dat U de wijste vorst zult zijn. Keizer Marin houdt alle wijsheid voor zichzelf. Die bemoeit zich nooit met iemand. Dat is toch ook niet mooi van hem! -
- Nee, dat is niet mooi! - moest koning Ranko toegeven.
Hij peinsde lang en breed en eindelijk sprak hij:
- Ik zal beginnen met keizer Marin een brief te schrijven of hij den stoel aan mij wil geven. En daarna zullen we verder zien. -
- Schrijft U hem dan vanavond nog, majesteit. - zei Sluwar. - Dan geef ik den brief morgen met een snellen bode mee. Hoe gauwer we antwoord hebben, hoe beter. Het gaat om het belang van veel landen. -
De koning beloofde het en drukte de beide hoofdministers hartelijk de hand. Hij liep zelfs met hen mee tot aan de groote poort.
- Zie je - zei Sluwar tot Trago, toen ze eindelijk samen buiten stonden.
- Zie je, zóó knap je die zaakjes op. De koning eet, om zoo te zeggen, uit onze hand. -
En Trago grinnikte valsch en in zijn gedachten zag hij een groote gebraden kalkoen en een groote schaal met gestoofde peertjes.
| |
| |
| |
Zesde hoofdstuk
De brief van koning Ranko komt niet bij keizer Marin en Sluwar en Trago moeten het leger oprichten.
En toen Sluwar eenmaal met zijn plan was begonnen, zag hij er niet tegenop om nog meer gemeene dingen te doen. Toen hij den anderen morgen aan het paleis kwam om den brief af te halen, verzon hij een plannetje om dien brief niet bij keizer Marin te laten aankomen. Want veronderstel, dat keizer Marin den stoel werkelijk aan koning Ranko zou willen geven. Dan viel het heele mooie plan in duigen. Want Sluwars bedoeling was toch maar alleen om een leger op te richten, waarvan hij en Trago de opperhoofden werden. Dáárdoor alleen zouden zij rijk kunnen worden. Daarom mocht de brief van koning Ranko niet in handen komen van keizer Marin. Beleefd nam Sluwar den brief van den koning aan en sprak:
- Majesteit, ik beloof U, dat ik den brief terstond aan keizer Marin zal laten brengen. Mijn eigen bediende zal ik sturen en dat is een handige jongen. -
En met veel buigingen en strijkages nam Sluwar afscheid van koning Ranko. Buiten gekomen, lachte hij in zijn vuistje, want hij was heelemaal niet van plan om zijn bediende naar Britta te sturen.
Thuisgekomen zei hij tot zijn bediende:
- Lubra, ik heb een zeer belangrijke taak voor je. Luister goed naar me, dat je je niet vergist. - Lubra antwoordde:
- U kent me heer, en U weet dat ik slim ben. Zegt U slechts wat ik doen moet. -
- Luister! - sprak Sluwar. - Ik heb hier een brief en zooals je aan het adres ziet, is hij bestemd voor keizer Marin van het land Britta. Let nu goed op: Jij moet dien brief wegbrengen, maar hij mag niet in handen komen van keizer Marin. -
Lubra knikte begrijpend.
- Ik moet dus doen alsof ik den brief wegbreng, maar ik breng hem niet weg. Ik houd hem gewoon in mijn zak! -
- Precies! - zei Sluwar, verheugd omdat Lubra het gelijk snapte.
- Je vertrekt met den brief bij je en je vertelt hier aan ieder, die het maar hooren wil, dat je
| |
| |
een brief naar keizer Marin gaat brengen. Je reist echter niet verder dan de stad Dankor, dat is twee dagreizen hiervandaan. Daar woont een neef van me, waar je veertig dagen blijft logeeren. Dan kom je terug en je vertelt hier aan iedereen, dat je het land Britta uitgezet bent. -
Lubra knikte weer.
- We moeten dus nèt doen, alsof ik den brief aan keizer Marin heb gegeven en dat hij me zonder antwoord weer heeft weggestuurd. -
- Prachtig! - juichte Sluwar. - Jij bent reuze slim! Maar kom pas na veertig dagen terug,
| |
| |
want Britta ligt twintig dagreizen hiervandaan. Dus héén twintig dagen en terug twintig dagen, dat maakt samen veertig dagen. Als je je taak goed volbrengt, zal ik je rijk beloonen! -
Lubra beloofde zijn best te zullen doen en vertrok.
Een poosje later hoorde Sluwar hem de buitendeur dichtslaan en daarna zijn stem:
- Uit den weg menschen! Uit den weg! Ik ben Lubra en mijn meester is Heer Sluwar. Ik moet een brief brengen aan keizer Marin van Britta! -
En Sluwar wreef zich vergenoegd de handen.
En alles ging, zooals Sluwar wilde. Na veertig dagen kwam Lubra terug en zijn stem klonk somber, toen hij riep:
- Uit den weg menschen, uit den weg! Ik ben zonder antwoord en zonder eten het land Britta van keizer Marin uitgegooid! -
Verheugd wachtte Sluwar hem op en gaf hem een heerlijk maal te eten.
- Geef den brief aan keizer Marin maar weer terug. Je bent een zeer slimme bediende. - zei hij. Trotsch ging Lubra aan zijn maal en Sluwar stapte naar koning Ranko.
- Majesteit! - zoo sprak Sluwar. - Ik heb Uw brief meegegeven aan den slimsten der Balimotters, mijn bediende Lubra. Hij is gegaan en heeft den brief aan keizer Marin gegeven. De keizer las hem en heeft Lubra toen zonder antwoord en zonder eten het land uitgezet! -
Woedend sprong koning Ranko op.
- Wat zeg je? Geen antwoord? -
- Nee, majesteit - Men heeft heelemaal niets gezegd. Men heeft hem gewoon het land uitgegooid.
Kwáád dat koning Ranko was! En dat was dan ook geen wonder. Hij had een beleefden brief geschreven aan keizer Marin en deze had hem toch wel een brief kunnen terugschrijven, ook al wilde hij den stoel niet geven! De koning kon ook niet weten dat Sluwar zoo'n gemeene leugenaar was. Toen richtte de koning zich op en sprak boos:
- Vanavond moeten jij en Trago hier komen. We zullen een leger oprichten en we gaan den stoel veroveren. Want ik moet hem hebben. En vanavond zullen we dat bespreken.
Natuurlijk zorgden Sluwar en Trago dien avond op tijd bij den koning te zijn.
Koning Ranko nam hen mee naar een speciale zaal van het paleis. In den hoek van die zaal stond een groote kist. Dat was de schatkist. Toen Sluwar die zag, begonnen zijn oogen te glinsteren,
| |
| |
maar de koning lette niet op Sluwar, omdat hij nog steeds kwaad was op keizer Marin. Hij dacht immers dat die hem niet had willen antwoorden!
- Gaat U zitten heeren! - zei de koning en zelf nam hij ook plaats.
- Luister! - ging hij verder. - Ik heb eens in oude boeken gesnuffeld over een leger en soldaten en zoo en ik vind dat jullie dat zaakje maar moeten opknappen, want 't is niet moeilijk om een leger te maken. -
- Ja, majesteit, dat vonden wij ook - zei Trago snel, maar Sluwar gaf hem gauw een stomp, omdat de koning natuurlijk niet mocht merken dat ze er zoo happig op waren.
Maar ook daarop lette de koning niet. Dat was wel jammer, want als hij het had gemerkt, zou hij misschien hebben begrepen, dat die twee hem aan 't bedriegen waren, om zichzelf te verrijken. De koning ging naar de schatkist en haalde er twee zakken uit, die elk waren gevuld met goudstukken.
- Kijk eens - zoo sprak hij. - Hier hebt jullie elk een zak met duizend goudstukken. Daar kun je voorloopig mee vooruit. Maar als je méér noodig hebt, kom je nog maar een paar van die zakken halen. Jullie zorgt maar dat er soldaten en kanonnen komen, sabels en dolken en uniformen voor de soldaten. -
- Is het goed dat Trago generaal wordt en ik maarschalk? - vroeg Sluwar voor alle zekerheid. - Dat kan me niet schelen - antwoordde de koning. - Jullie hebt nu geld. Je kunt nu het leger in orde maken. -
- En gebraden kalkoen en gestoofde peertjes eten. - dacht Trago.
- En in een paleis wonen. - gromde Sluwar in zijn baard.
- Binnen twee maanden moet het leger klaar zijn. - zei de koning nog en Sluwar antwoordde: - Binnen een wéék is het leger er, majesteit! -
Dienzelfden avond liet Sluwar zijn bediende Lubra honderd jonge mannen opzoeken en in zijn huis brengen.
Hij beval Trago ook bij hem thuis te komen, omdat die als generaal natuurlijk overal bij moest zijn. Verder liet hij tien kleermakers komen en toen kon de oprichting van het leger beginnen.
| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk
Sluwar begint het leger op te richten en Trago en Sluwar worden dieven.
Ze zagen er niet allemaal netjes uit, die honderd jonge mannen die Lubra had meegebracht. En dat was geen wonder, want ze waren zóó uit hun werk gehaald. Er waren boeren bij en aan hun klompen zat nog de klei van het land, waar ze op hadden staan spitten. Schoenmakers met vuile handen van de schoensmeer en er was zelfs een smid, die de smidshamer nog in zijn hand had. Hoewel ze natuurlijk wel nieuwsgierig waren, omdat ze niet wisten wat er gebeuren moest, waren ze toch veel liever thuisgebleven. Ook Emta, de vrouw van Sluwar, was er niets over te spreken en ze stak dat niet onder stoelen of banken. Zoodra ze Sluwar in het oog kreeg, zei ze boos:
- Zeg, Sluwar, wat moeten al die menschen in m'n schoone voorkamer? Waar is dat nou weer goed voor? Jij hebt altijd wat anders. Ze staan met hun vuile klompen op mijn mooie karpet te trappelen en één is er zelfs met z'n modderkleeren op de beste leuningstoel gaan zitten.
- Vrouw, houd je mond dicht! - zei Sluwar streng, toen zijn vrouw even adem moest scheppen. - Je spreekt hier tegen den maarschalk van het dappere leger van koning Ranko. -
Verbaasd hield Emta haar mond een eindje open.
- Je hebt me toch verstaan? - vroeg Sluwar kwaad. - Doe je mond dìcht! En ga naar de keuken kopjes wasschen! -
Mopperend verdween Emta.
En toen ging Sluwar de voorkamer binnen, waar de honderd mannen en Trago ongeduldig stonden te wachten.
Sluwar wist al precies wat hij zeggen moest, want hij had een heel leugenachtig verhaal verzonnen, waardoor hij deze honderd mannen tot soldaten zou maken.
- Mannen! - zoo begon hij - Onze goede en wijze koning Ranko is door iemand héél, héél leelijk behandeld. Hij heeft een brief geschreven en heeft dien door een bode, een dappere jonge Balimotter, laten bezorgen. Deze jonge Balimotter moest op antwoord wachten, maar in plaats dat hij antwoord kreeg, smeet men hem de straat op, waar hij deerlijk gewond bleef liggen! - Sluwar hield even op om zijn leugens goed door te laten dringen in de hersens van de honderd mannen. Er was in de rijen van de honderd mannen een boos gemompel, vanwege de behandeling,
| |
| |
die men een koninklijken boodschapper had durven aandoen. En een bakker, met zijn witte muts nog op zijn hoofd, sprak:
- Dat is een ernstige misdaad en de man, die dat heeft gedaan, moet zeer zwaar worden gestraft. -
- Juist! - hernam Sluwar. - Hij moet gestraft worden. Maar de dader woont ver weg. Hij heet Marin en is keizer van het land Britta. -
Afwachtend keek de menigte Sluwar aan.
- Maar keizer of niet! - vervolgde Sluwar. - Gestraft moet er worden en wij zùllen hem straffen. En daarbij moeten jullie, dappere Balimotters, den goeden en wijzen koning Ranko helpen.
- Ja maar hoe? - waagde een schoenmaker te vragen.
- Luistert slechts! Wij richten een leger op van heldhaftige soldaten. Met dat leger marcheeren wij naar Britta en nemen voor straf een stoel mee, waar keizer Marin zeer aan is gehecht. Want straf moet er zijn...... -
- Een leger? Wat is dat precies? - vroeg de schoenmaker weer. - Wat dat is? - zei Sluwar ongeduldig. - Nou! Een leger is een heeleboel dappere mannen bij elkaar in roode broeken en blauwe jassen, die in een ander land menschen dood gaan maken. - - Oei, oei - zuchtte Trago benauwd, die vlak naast Sluwar stond. - Dus tòch. We moeten dus toch vechten? -
- Jij hoeft niet mee te doen suffie! - siste Sluwar woedend.
De honderd mannen knikten begrijpend. Zoo, dàt was dus een leger. In roode broeken en blauwe jassen. De meesten van hen keken erg boos, omdat ze kwaad waren geworden vanwege den op straat gesmeten bode.
Sluwar ging verder:
- Mannen, ik wil jullie wat vragen! Zijn jullie dappere Balimotters van het land Balimot? Antwoordt mij, mannen! -
| |
| |
Wijdbeens stond Sluwar vóór hen. Zijn handen had hij op z'n heupen en z'n gezicht was rood van inspanning.
En de honderd mannen joelden:
- Ja, ja, wij zijn dappere Balimotters! -
En Sluwar vroeg weer:
- Hebben jullie den wijzen koning Ranko lief? Antwoordt mij! -
- Ja, ja!! - gilden de honderd mannen. - Wij hebben hem lief! -
- Kunnen jullie toestaan dat onze goede koning Ranko zoo gemeen behandeld is? Antwoordt! -
| |
| |
- Neen!! Neen!! -
- Zullen wij den slechten keizer Marin straffen? -
- Ja, Ja!!! -
Ze waren zeer opgewonden, die honderd mannen. Ze stompten elkaar in de zij en sloegen elkaar op de schouders en zeiden: - Straf moet er zijn! Ja, er moet gestraft worden! -
- Mannen! - ging Sluwar voort. - Het vaderland is nu in gevaar! Het vaderland, ons goede land Balimot, heeft kerels noodig. Wij kunnen groote dingen doen! En wij zùllen groote dingen doen! Luistert slechts! In de kamer hiernaast wachten tien kleermakers. Zij zullen U de maat nemen en morgenochtend om acht uur ligt voor elk Uwer een prachtig uniform klaar. Dat trekt U dan aan en U gaat heen. Het is een uniform met een roode broek en een blauwe jas. U verlaat
dan de stad Berla en komt na een week bij mij terug. U zorgt dan dat U elk tien mannen bij U hebt. Ook deze mannen krijgen een uniform. En dan gaan we keizer Marin straffen. Mannen, het vaderland rekent op U! Op, ten strijde voor het goede land Balimot en den wijzen koning Ranko! -
| |
| |
Ach, ach, wat joelden en juichten die honderd mannen in de voorkamer van Sluwars huis. De ruiten rinkelden er van. Ze hadden zóó wel naar keizer Marin willen gaan om hem een pak slaag te geven en hem den stoel afhandig te maken. Maar voorloopig was dat niet noodig en toen ze even later allemaal een poosje stil moesten staan, omdat de kleermakers de maat moesten nemen, kwamen de vragen los. - Mag ik met mijn voorhamer vechten? - vroeg de smid. - Ik kan er reuze harde tikken mee geven! -
- Nee, antwoordde Sluwar. - Jullie krijgt sabels en dolken en kanonnen. -
- Daar kan ik niet zoo goed mee omgaan. - zei de smid verlegen. - Dat leeren we je wel! - sprak Sluwar. - Reken maar dat je goed geoefend wordt. -
En toen was de smid tevredengesteld.
- Maar - vroeg toen één van de boeren, terwijl hij een stukje klei achter zijn oor wegkrabde:
- Maar hoe moeten we nou die tien mannen meebrengen? Als ze nou niet meewillen?
- Ze willen wèl! - zei Sluwar. - Als je ze maar vertelt, wat ik je verteld heb. Dan krijg je er geen tien, maar misschien wel twintig mee. Een dikke koekebakker wilde ook nog wat weten.
- Als we nou een leger zijn, krijgen we dan ook te eten in dat leger? - vroeg hij.
- Natuurlijk! - antwoordde Sluwar. - Jullie krijgt bèst te eten. Brood met kaas of worst en sterke thee en iederen dag een stukje vleesch bij het eten. -
Zoo had ieder wat te vragen, maar op alles wist Sluwar antwoord.
En toen de maat genomen was, mochten ze in de voorkamer gaan slapen. De kleermakers werden naar huis gestuurd om de uniformen te maken. Ze moesten 's nachts doorwerken, want den anderen
| |
| |
ochtend moesten ze alles afleveren. Sluwar had nog veel te doen en toen de honderd mannen waren gaan slapen, ging hij naar dertig metselaars. Ze moesten den volgenden morgen direct beginnen om een groote kazerne te bouwen, want een leger hoort nou eenmaal in een kazerne te wonen en niet in de voorkamer van het huis van een hoofdminister. En de kazerne moest binnen zeven dagen klaar zijn.
De kleermakers werkten hard, den heelen nacht door en den anderen dag om acht uur werden honderd prachtige uniformen afgeleverd. Roode broeken en blauwe jassen. De mannen zagen er kranig uit en ze waren zeer trotsch toen ze vóór het huis van Sluwar afscheid namen om hun taak te beginnen.
- Doe je best mannen. Het is voor het lieve Vaderland en onzen goeden koning Ranko!! - riep Sluwar en de honderd mannen werden weer opgewonden en brulden Sluwar na:
- Leve onze goede en wijze koning Ranko! Leve het land Balimot en alle dappere Balimotters! -
Toen gingen ze allemaal een anderen kant uit om elk tien mannen te zoeken. Nadat ze vertrokken waren, wenkte Sluwar zijn vriend Trago weer naar binnen.
- Waar heb jij je zak met goudstukken? - vroeg hij toen ze bij de tafel zaten.
- Hier! - antwoordde Trago, terwijl hij op zijn binnenzak klopte.
- En hier is de mijne! - zei Sluwar weer en zette zijn zak met goudstukken voor zich. - Doe nou nèt als ik en zeg me alles na! -
Sluwar haalde twee goudstukken uit den zak en legde die links van den zak op de tafel.
- Dit is voor het leger! - sprak hij. Trago, dietegenover hem aan tafel zat, deed hem na en legde dus ook twee goudstukken aan den linkerkant van zijn zak. En Trago zei ook: - Dit is voor het leger! -
- Goed zoo! - zei Sluwar. - Let nu op! -
Daarop haalde hij één goudstuk uit den zak en legde die rechts, terwijl hij sprak:
- En die is voor mij! -
Trago deed het hem precies na.
Toen haalde Sluwar weer twee goudstukken uit den zak, die weer links kwamen. - Dit is voor het leger! - Toen weer één goudstuk, dat rechts kwam te liggen. - Die is voor mij! -
| |
| |
En zoo gingen ze door, totdat de beide zakken heelemaal leeg waren. Ze hadden toen elk twee hoopen goudstukken voor zich liggen. Eén groote en één kleine.
- Zie je - zei Sluwar. - Die beide groote hoopen zijn voor het leger. Daar betalen we de kleermakers van en de metselaars, die de kazerne bouwen. En de twee kleine hoopen zijn voor ons. Voor ieder één hoop. -
- Ja maar - wierp Trago tegen. - Wat moeten we nou tegen den koning zeggen, als hij vraagt waar dat geld gebleven is?
- Suffie! - antwoordde Sluwar. - Laat dat maar aan mij over. 't Is trouwens heelemaal niet moeilijk. Als we nou bijvoorbeeld de kleermakers honderd goudstukken moeten betalen, dan zeggen we toch gewoon tegen den koning dat we ze honderd en vijftig goudstukken hebben betaald. Geen haan die er naar kraait! -
- Jee, ja, dat heb je slim bedacht Sluwar! - zei Trago bewonderend.
- Ja hè!?! - zei Sluwar trotsch en hij grijnsde. - Ja hoor, je kan die dingen gerust aan mij overlaten! En de volgende week halen we weer twee nieuwe zakken goudstukken bij den koning. - En zoo waren Sluwar en Trago niet alleen leugenaars, maar ook dieven geworden.
| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk.
Het Balimotsche leger is opgericht en Sluwar en Trago krijgen ook elk een prachtig uniform.
Wel, wel, wat keken de Balimotters verbaasd, dien dag, toen daar overal in het Rijk Balimot, mannen waren met roode broeken en blauwe jassen. Want de honderd nieuwe soldaten waren 's morgens om acht uur elk een kant uitgegaan. Daardoor kwamen de roodblauwe soldaten overal in het land Balimot. Er was geen plekje, dat ze niet bezochten.
En nog verbaasder waren de Balimotters, toen ze hoorden, wat die vreemd aangekleede mannen kwamen doen. En wat ze vertelden! Hun koning, de wijze Ranko, was leelijk behandeld. Een vreemde vorst had den koning op straat gegooid, zoodat hij bijna was doodgebloed. Gelukkig was er een jonge, dappere Balimotter geweest, die de wonden van den koning had verbonden, zoodat koning Ranko nu nog leefde.
Ja, dat vertelden de mannen met de roode broeken en de blauwe jassen. Want ze wisten niet meer precies wat Sluwar hun had gezegd over den brief aan keizer Marin en nu vertelden ze tegen de menschen wat ze zich nog zoo half en half herinnerden en de rest verzonnen ze er maar bij.
Met open monden luisterden de Balimotters toe, wanneer zoo'n roodblauwe hun het verhaal vertelde. En als de roodblauwe dan sprak over het leger dat opgericht werd, dan gingen hun monden nog wijder open. En onder de jonge Balimotters waren er, die spinnijdig werden, toen ze hoorden hoe hun koning behandeld was. Ze gaven den roodblauwe groot gelijk, dat de keizer van Britta eens duchtig gestraft moest worden, want de behandeling, die de keizer hun goeden en wijzen koning Ranko had laten ondergaan, liep werkelijk de spuigaten uit. De goede koning Edel had vijf en veertig jaren lang hun land geregeerd en zooiets was in dien tijd nooit voorgevallen. Gestraft moest er worden!
Ja, dat zeiden die jonge Balimotters tegen elkaar, als ze bij zoo'n roodblauwe hadden staan luisteren. En ze zeiden tegen den roodblauwe:
- Schrijf ons maar op. Wij worden ook soldaat in het leger van koning Ranko. Wij zullen hem helpen tegen dien leelijkerd van een keizer! -
En verheugd schreef dan zoo'n roodblauwe den naam van den nieuwen soldaat in een boekje en sprak:
| |
| |
- Loop maar achter me aan. Als ik er tien bij elkaar heb, gaan we naar Berla. Daar krijg je je uniform.
Maar er waren ook oude en verstandige Balimotters, die hun wijze hoofden schudden, toen ze dat alles hoorden.
- Een leger? - zeiden ze. - Wat zijn dàt nou weer voor nieuwerwetsigheden? En wat zal dat een geld kosten! Vijf en veertig jaren heeft de wijze koning Edel ons zonder leger geregeerd en nu koning Ranko een half jaar koning is, moet er op eens een leger komen. -
En mistroostig hoofdschuddend, mopperden ze:
- We hebben het niet getroffen met den nieuwen koning. Een leger! Nou vragen we je! -
Maar hun gemopper werd onverstaanbaar door het gejubel en gejuich van de jonge Balimotters, die wèl ooren hadden naar het plan. Er waren ook jongeren, die het niets kon schelen of koning Ranko doodgebloed was of niet. Maar ze gingen toch ook soldaat worden, omdat ze wel eens wat anders wilden dan iederen dag in den grond spitten of schoenen maken. En brood met kaas of worst en elken dag een stuk vleesch bij het middageten leek hun heel lekker.
En zoo kwam het dat er na een week vijftienhonderd mannen in Berla aankwamen om soldaat te worden. Want de roodblauwen brachten elk geen tien, maar vijftien mannen mee. De kazerne, die Sluwar had laten bouwen, was te klein, omdat daar maar duizend mannen in konden en er moest halsoverkop een kazerne bijgebouwd worden.
Nu waren er in dien tijd nog geen kranten en ook geen radio, want dan had het plan van Sluwar niet zoo gemakkelijk gelukt. Als er radio was geweest, had Sluwar of de koning zelf voor de radio tot het volk van Balimot moeten spreken. Tegenwoordig zou dat zoo gebeuren. En je begrijpt, als daarover voor de radio zou zijn gesproken, dan zou keizer Marin het ook hooren en die zou direct naar koning Ranko zijn gegaan om te zeggen dat het allemaal gemeene leugens waren. Maar er wàs geen radio, dus Sluwar en Trago konden rustig hun gang gaan.
Toen alle mannen, die met de roodblauwen waren meegekomen, ook een uniform hadden, leek het werkelijk al op een heusch leger. Ze woonden in de beide kazernes, die vlak naast elkaar waren gebouwd en den heelen dag was het in de omgeving van die kazernes een lawaai van belang. Want alle soldaten, die daar waren, hadden nu wel een prachtig uniform, maar verder hadden ze niets te doen. En een boel mannen, die bij elkaar wonen en niets te doen hebben, gaan
| |
| |
ruzie maken. Eerst gaan ze netjes zitten dammen of zwarte pieten of ze doen een ander spelletje en dan zegt plotseling de één tegen den ander: - Jij speelt valsch! - En dat is dan soms niet eens waar! En dan gaan ze ruziemaken. Zoo gebeurde dat in de kazernes van de roodblauwen ook en dat maakte natuurlijk erg veel herrie. Het werd dus hoog tijd dat de oorlog ging beginnen.
Maar toen Sluwar en Trago de wapenen wilde gaan koopen, ontdekten ze dat geld, dat ze voor het leger apart hadden gelegd, òp was. Heelemaal op! Ze hadden de kleermakers, die de uniformen hadden gemaakt, betaald en ook de metselaars, die de kazernes hadden gebouwd en toen was het geld op.
- We gaan naar den koning om nieuw geld te halen! - sprak Sluwar tot Trago. Trago vond het goed, want Sluwar deed toch steeds het woord. Ze hadden beiden ook een prachtig uniform gekocht. Vooral Trago zag er schitterend uit. Hij had een lange roode broek, nèt als de gewone soldaten, maar bij hem waren er dikke gouden biezen in gemaakt. Zijn roode jas was overal met puurgouden tressen versierd en hij had een breeden zwartgelakten riem om zijn dikken buik. Zijn soldatenpet hod een groote roode klep en boven op die pet was een reusachtige bos spierwitte veeren uit een hanenstaart vastgemaakt. Ja, die dikke Trago zag er prachtig uit en hij was dan ook geweldig trotsch op zichzelf.
Sluwar zag er ook wel mooi uit, maar hij had niet zooveel goud op zijn lijf, omdat hij vond dat goud niet mooi stond bij zijn gezicht, dat een beetje gelig was.
| |
| |
| |
Negende hoofdstuk
De koning krijgt ook een uniform en de oorlog gaat beginnen.
De koning had een slapeloozen nacht want hij lag maar steeds te piekeren. Dat kwam omdat den vorigen avond koningin Vloera ernstig met hem had gesproken. Ze had vernomen dat koning Ranko een leger ging oprichten en daar was ze erg bedroefd over. Want ze wist wel, als er een leger was, dan kwam er ook oorlog en in een oorlog gaan er altijd een heeleboel menschen dood, die bèst nog een tijdlang hadden kunnen leven. In een oorlog gebeuren allerlei akelige dingen. Er komt dan hongersnood en er komen vreeselijke ziekten onder de menschen, omdat ze niet genoeg te eten krijgen en geen kleeren en brandstoffen hebben om zich te warmen. En alle mannen zijn dan niet thuis, omdat ze als soldaat moeten vechten. Een heeleboel van die mannen komen niet terug, want die worden in den oorlog doodgemaakt en daar hebben de vrouwen, die thuis blijven, natuurlijk erg veel verdriet van. Nee, een oorlog is verschrikkelijk en dat wist koningin Vloera ook wel, want dat had ze gelezen in heel oude boeken. Ze had het zelf gelukkig nog nooit ondervonden, want in het land Balimot was nooit oorlog geweest, omdat er steeds wijze en goede koningen hadden geregeerd. Daarom vond ze het zo overdrietig dat haar zoon, koning Ranko, een leger ging maken. Vooral omdat hij pas een half jaar koning was.
Koningin Vloera had dan ook den vorigen avond een ernstig woordje met koning Ranko gesproken. Maar het had niet geholpen. Koning Ranko mòest en zòu dien tooverstoel van keizer Marin hebben! Dat had hij zich nou eenmaal in zijn hoofd gezet en dat moest gebeuren ook! Hij liet zijn moeder maar praten en zei tegen zijn zuster, prinses Carrien, die een leger ook niet goed vond:
- Bemoei jij je met je eigen zaken! Ben ik koning of jij? -
Prinses Carrien was in schreien uitgebarsten en toen had koning Ranko wel weer een beetje spijt, maar dat zei hij niet.
Hij was boos omdat zijn moeder en zuster niet met zijn plannen instemden. Maar die stoel wilde hem niet uit de gedachten. Hij wilde de wijste vorst ter wereld worden en daarom moest hij den stoel hebben.
Ja, ja, Sluwar en Trago hadden wel eer van hun werk.
| |
| |
Eindelijk had koningin Vloera bedroefd gezegd:
- Nou, Ranko, je moet het dan zelf maar weten. Jij bent koning en jij moet dan maar weten wat je doet. Ik heb je gewaarschuwd. -
Toen was koning Ranko wrevelig naar bed gegaan, maar hij kon niet slapen, omdat hij maar steeds moest denken aan hetgeen zijn moeder hem had gezegd. Hij deed zijn moeder niet graag verdriet, maar nu kòn het niet anders, vond hij. Natuurlijk was een oorlog vreeselijk en 't leger kostte een heeleboel geld. 't Was allemaal wáár, wat zijn moeder had gezegd, maar er was niets aan te doen: Er mòest een leger komen, want hij, koning Ranko, wilde den tooverstoel hebben. Hij wilde een wijs koning zijn, nèt als zijn vader geweest was, omdat hij de Balimotters goed en verstandig wilde regeeren. Sluwar en Trago hadden immers gezegd dat de menschen niet tevreden over hem waren!
En zoo piekerde en tobde de koning en draaide zich van zijn linker- op zijn rechterzijde en dan weer van zijn rechterzij op zijn linker. Hij telde tot honderd, maar bij negen en negentig was hij nog nèt zoo wakker als toen hij begon. Tweehonderd keer zei hij: kippenhok, kippenhok, ook al om in slaap te komen, maar het hielp niet. Eindelijk, met het ochtendkrieken, viel hij in slaap.
Ja, dat was wel erg sneu voor den koning, maar het was toch ook wel zijn eigen schuld. Bij zijn sterven had zijn vader, koning Edel, gezegd, dat Ranko met zijn geweten moest regeeren, als hij eenmaal koning was en daar dacht koning Ranko nu heelemaal niet meer aan. Het eenige, waar hij aan dacht, dat was de tooverstoel.
Koning Ranko ontwaakte doordat er op zijn deur werd getikt.
- Binnen! - riep de koning slaperig. De lakei Minto stak zijn hoofd om de deur en sprak: - De heeren Sluwar en Trago zijn er om U te spreken, majesteit! -
- Laat ze maar wachten in de Schatkistkamer. - antwoordde de koning. - Ik kom zóó! - Hij was nog in een slechte bui en mopperend kleedde hij zich aan. Toen hij in de Schatkistkamer kwam, zag hij daar twee prachtig uitgedoste mannen zitten en toen hij goed toekeek...... ja, warempel, ze waren het: Sluwar en Trago! De koning was op slag zijn booze bui kwijt. Wat zagen die beide ministers er schitterend uit! Koning Ranko kon er niet genoeg naar kijken. En ook toen Sluwar vertelde dat het leger nu in orde was, had de koning geen oog van de uniformen af.
| |
| |
- Majesteit, we hebben een leger van vijftienhonderd man - zoo sprak Sluwar.
- Ze zijn gekleed in roode broeken en blauwe jassen en ze hebben twee kazernes. Nu hebben we wapens noodig. Kanonnen, sabels en dolken, maar het geld is op. We komen nu nieuw geld bij U halen. -
De koning keek nog steeds naar de gouden tressen op Trago's uniformjas en naar den breeden leeren riem om zijn middel. Hij luisterde niet eens goed naar wat Sluwar allemaal zei en sprak plotseling:
- Ik, als koning, ben opperbevelhebber van het leger. Stuur één van de kleermakers bij me om de maat te nemen voor mijn uniform! Vandaag nog! -
- Heel goed, majesteit! - antwoordde Sluwar verheugd, want hij wilde niets liever dan dat de koning er ook plezier in kreeg.
- Dat komt beslist vandaag in orde. -
- Daar reken ik op - sprak de koning weer. - Enne...... wat zei je? Hebben jullie weer geld noodig? Wacht even! -
Hij ging naar de schatkist en haalde vier groote zakken met goudstukken.
- Hier hebt jullie elk twee zakken. Dan kun je even vooruit. Als je méér noodig hebt, dan hoor ik het wel. En denk er aan dat je den kleermaker stuurt. O, ja, wat ik zeggen wil, stuur ook een wapensmid bij me. Ik wil een sabel laten maken met een gouden gevest. Dat hadden de koningen in de oude boeken ook. -
Want koning Ranko had nu den smaak beet. Aan de woorden van zijn wijze vader dacht hij niet. Aan zijn moeders vermaningen van den vorigen avond evenmin. Hij vergat heelemaal dat een koning moet regeeren en aan ernstige dingen moet denken. Hij zag slechts de blinkende uniformen van Sluwar en Trago en hij had nog maar één wensch: ook zoo'n uniform te hebben. Zelfs het verlangen naar den tooverstoel was een beetje in het vergeetboek geraakt en daar was alles nog wel om begonnen.
Ja, koning Ranko was wel op den verkeerden weg!
Intusschen gingen Sluwar en Trago, moeizaam torsend met hun zakken goud, huiswaarts. Ze keken verheugd, want hun plan slaagde uitstekend. En weer gingen ze twee stapels maken van het goud en weer was er één stapel voor het leger en één voor henzelf.
En Trago gaf zijn vrouw opdracht om voortaan iederen dag gebraden kalkoen klaar te maken,
| |
| |
terwijl Sluwar besloot den anderen dag opdracht te geven aan vijftig metselaars om een paleis te bouwen. Dat kon er nu af, want hij had nu al heel wat goudstukken. En er zouden er immers steeds meer bijkomen.
Inmiddels bestelden Sluwar en Trago bij dertig wapensmeden sabels en dolken. Bij een kanonnengieterij werden honderd groote kanonnen besteld en bij een aantal boeren kochten Sluwar en Trago vijfhonderd paarden. En toen was het leger klaar. De kanonnen werden elk getrokken door twee paarden. Op de overige driehonderd paarden kwamen soldaten te zitten en dat waren dan de huzaren. Die kregen allemaal een lange lans met een scherpe stalen punt en de huzaren hadden sporen aan hun voeten, zoo groot als een rijksdaalder. De rest van de soldaten was loopende en die soldaten hadden allemaal sabels en dolken. Toen ze zoover waren, werd het leger op een groot weiland gezet, waar eerst de koeien van waren afgejaagd en toen gingen Sluwar en Trago den koning roepen om te komen kijken.
De koning kwam. Hij was gekleed in zijn nieuwe uniform en zijn lange sabel met het gouden gevest hing op zijn heup. Hij zat op een gitzwart paard en keek trotsch in het rond. Hij zag er dan ook prachtig uit. Een echte dappere koning en het leger keek bewonderend naar hem op. Sluwar en Trago zaten ook op een paard en Trago, de generaal, die erg hard kon schreeuwen, riep luidkeels tegen het leger:
- Geeft acht!!!! -
Toen gingen alle soldaten rechtop staan en ze bewogen zich niet meer. De paarden hielden hun koppen stil en zelfs hun staarten hingen slap naar beneden. Koning Ranko, opperbevelhebber van het leger, reed stapvoets langs het leger en keek de soldaten krijgshaftig aan. Hij voelde zich nu pas echt koning, nu hij een leger had en hij was van plan groote krijgshaftige daden te gaan doen
Maarschalk Sluwar en generaal Trago reden achter den koning aan en ze letten goed op de soldaten dat ze zich niet bewogen. Want als er ‘geeft acht’ is geschreeuwd, dan mogen soldaten zich niet meer bewegen en niet meer aan hun neus krabben of zooiets.
Toen koning Ranko langs het leger was gereden, reed hij nog eens een keertje terug en wendde zich daarna tot maarschalk Sluwar en generaal Trago.
- Ik ben zeer tevreden over het leger en over jullie. - zoo sprak hij.
- Jullie hebt het keurig gedaan. Je kunt allebei met me meegaan om elk als belooning een zak
| |
| |
goud in ontvangst te nemen. -
Sluwar gaf een knipoogje aan Trago, alsof hij wilde zeggen: - Wat zeg je er van? -
En hij zei tot den koning:
- Wij danken U, majesteit! En als U toch in de schatkist moet zijn, geeft U dan gelijk nog wat
| |
| |
meer goudstukken. Het leger is erg duur en we moeten de soldaten elken dag kaas of worst op hun brood geven en een stuk vleesch bij het eten. -
- Goed, goed! - zei de koning vriendelijk. - Jullie krijgt elk drie zakken. Een is voor jullie zelf en de andere voor het leger! - En weer gaf Sluwar een knipoogje aan Trago.
Toen ging de koning heen en generaal Trago riep hard:
- Op de plaats; Rust!!!!! - en alle soldaten mochten zich weer bewegen en aan hun neus krabben. En de paarden konden weer met hun staarten de vliegen van hun lijf afslaan.
's Avonds gingen Trago en Sluwar elk hun drie zakken goud halen. Eén hielden ze zelf, zooals de koning had gezegd en met de andere zakken deden ze weer net als met de vorige. Eén stapel goudstukken voor het leger en één voor henzelf.
Sluwar liet een groot paleis bouwen van bruin marmer, met wel honderd kamers en Trago zei tegen zijn vrouw, dat ze iederen dag twee kalkoenen moest braden en drie pond peertjes moest stoven. Daardoor werd Trago hoe langer hoe dikker, zoodat hij weer een nieuwe uniform moest laten maken. Hij kocht er hooge glimmende kaplaarzen bij met bontranden aan den bovenkant. Hij zag er prachtig mee uit.
Koning Ranko liet een levensgroot schilderij van zichzelf maken, waaraan vijf beroemde kunstenaars een week lang werkten. Koning Ranko was zeer trotsch op zichzelf geworden en hij was Sluwar en Trago erg dankbaar dat ze hem op het idee van een leger hadden gebracht. Hij had niet kunnen denken dat het zoo leuk was om een leger te hebben. Aan den goeden koning Edel dacht hij geen oogenblik meer en koningin Vloera durfde hem niets meer te zeggen, omdat hij er zoo krijgshaftig uitzag. Zijn zuster, prinses Carrien, wilde niet meer met koning Ranko praten, omdat hij haar aan het schreien had gemaakt. Zoo was er niemand meer, die koning Ranko waarschuwde dat hij op den verkeerden weg was.
Op het schilderij, dat de koning van zich liet maken, stond hij afgebeeld, zittende op zijn gitzwarte paard en met zijn lange sabel aan z'n zijde. Toen het klaar was, liet hij het ophangen in de groote vergaderzaal en op de vergadering vertelde hij aan de ministers dat zijn leger den volgenden dag het land Bornat van koning Elder zou binnenrukken.
Hij hield daarbij een kleine toespraak en eindigde met de woorden: - Denk er aan ministers. Ik ben de opperbevelhebber van het leger en ik ben dus de baas. Ik wil niet dat jullie over mijn daden praatjes maken. Ik weet heel goed wat ik wil, en daar hebt jullie niets mee te maken! -
| |
| |
Hij zei dat natuurlijk om te zorgen dat de ministers hun mond zouden houden, want het zou kunnen, dat zij geen oorlog wilden.
En het hielp, want de ministers zwegen bedremmeld.
| |
| |
| |
Tiende hoofdstuk
Koning Elder van het land Bornat wordt gevangengenomen en koning Ranko geeft bevel om het land Holda te veroveren.
Wat schrokken de Bornatters, dien volgenden dag, toen daar plotseling een leger hun land binnenkwam. Het was dan ook wel een erg angstig gezicht. Voorop gingen de driehonderd huzaren met de lange lansen. De paarden brieschten en trappelden en schudden met hun koppen, zoodat de schuimvlokken in het rond vlogen. Achter de huzaren kwamen de honderd kanonnen en daarachter de loopende soldaten. De Bornatters wisten niet hoe ze het hadden. Ze vroegen aan de soldaten wat ze kwamen doen en de soldaten antwoordden:
- We komen jullie land bezetten, want onze goede koning is bijna doodgeslagen. -
- Maar daar kunnen wij toch niets aan doen! zeiden de Bornatters, maar toen werden de soldaten kwaad en ze schreeuwden tegen de Bornatters:
- Dat doet er niet toe en houden jullie je monden dicht, anders laten we onze kanonnen schieten. -
Want dappere soldaten schreeuwen altijd erg hard.
En omdat de Bornatters bang waren, voor de kanonnen, zwegen ze en gingen stilletjes aan hun werk. Het leger trok verder. Het ging naar het paleis van koning Elder en namen hem gevangen. Binnen één dag had het Balimotsche leger het land Bornat bezet en honderd soldaten brachten koning Elder naar het paleis van koning Ranko.
Koning Ranko zat op zijn troon in de troonzaal. Hij had natuurlijk zijn uniform aan en voor de bijzondere gelegenheid zijn kroon op. De groote gouden kroon, die van koning Edel was geweest.
Zoodra de dikke koning Elder hem in 't oog kreeg, rukte hij zich los van de soldaten, die hem vasthielden en voer uit:
- Zeg, Ranko, wat zijn dat voor gemeene streken? Ik zit daar rustig in m'n paleis een eitje op te peuzelen en daar komen opeens jouw soldaten, die me hierheen sleepen. Wat zijn dat voor manieren? 't Is heel gemeen, want je weet dat ik geen leger heb, zoodat ik niet terug kan vechten. -
| |
| |
Koning Ranko zette zijn sabel met de punt tusschen zijn voeten en hield met beide handen het gevest vast.
Hij keek koning Elder koel aan en zei met een grafstem:
- Meneer Elder. Gij zijt geen koning meer! Gij blijft mijn gevangene tot Uw dood. Het land Bornat bestaat niet meer, want dat wordt bij mijn land gevoegd. Het is misschien niet prettig voor U, maar één troost voor U is, dat U de gevangene bent van koning Ranko, de opperbevelhebber van het dappere Balimotsche leger! -
En hoewel koning Elder tegensputterde, kon hij er niets aan veranderen. Koning Ranko liet zich niet vermurwen. Koning Elder werd door vier soldaten naar een klein kamertje in een hoek van het paleis gebracht. Er was slechts een klein raampje in den muur en daar waren nog tralies voor. In het kamertje waren een tafel en een stoel en een bed. Daar zou koning Elder de rest van zijn leven moeten blijven. Ja, ja, koning Ranko was al héél, héél ver op den verkeerden weg.
's Avonds kwamen maarschalk Sluwar en generaal Trago bij den koning. De koning was in een zeer vroolijke bui en hij schudde de beide mannen hartelijk de hand.
- Gefeliciteerd met jullie prachtige overwinning! - sprak hij want als een leger heeft ge- | |
| |
wonnen, worden altijd de generaals gefeliciteerd - Dat is prachtig gegaan in één dag. Als we zoo doorgaan, dan zijn we gauw in Britta en dan is de tooverstoel van mij! -
En hij spelde Sluwar en Trago allebei een medaille op hun borst. Maarschalk Sluwar kreeg de gouden medaille van het Roode Paleis, dat was een onderscheiding, die door koning Edel was ingesteld voor erg knappe menschen en generaal Trago kreeg het grootkruis van de Orde van de Paarse Poes, ook een erg hooge onderscheiding, want een poes werd in dien tijd bij de Balimotters als een heilig dier beschouwd.
Vooral Trago was er blij mee en zijn borst zwol van trotsch om die prachtige medaille.
- En nu - sprak koning Ranko verder - Nu gaan we het land Holda veroveren en koningin Wilta gevangen nemen. Gun het leger drie dagen rust en geef ze een extra stuk vleesch bij het eten! -
- Daar wou ik het juist over hebben, majesteit - zei Sluwar - We hebben weer geld noodig. Het leger is erg duur en 't gebruik, want door het marcheeren worden de soldaten hongerig en daarom hebben we ze al een extra bord eten gegeven. -
- O - zei de koning - Nou, dat moet dan maar! Ik zal jullie elk drie zakken geven -
Koning Ranko ging naar de schatkist en haalde zes zakken te voorschijn. Hij stond even peinzend bij de geopende kist en sprak:
- 't Goud is bijna op! Er liggen nog maar drie zakken in. -
- O, dat geeft niet majesteit - zei Sluwar haastig. - Het volk moet dan maar belasting gaan betalen. Van iedere gulden, die een Balimotter verdient, moet hij twee dubbeltjes belasting aan U betalen. Daar kunt U het leger gemakkelijk van betalen. -
- Goed, goed! - zei de koning - Maak jij dat maar in orde. -
- Uitstekend, majesteit. Ik zal er voor zorgen. Maar vóór ik die belasting bekendmaak, zal ik het volk groote overwinningsfeesten laten vieren. Dat vinden de menschen prettig. -
- Ik laat alles aan jou over - sprak koning Ranko - En aan generaal Trago. 't Is jullie toevertrouwd. -
En trotsch gingen maarschalk Sluwar en generaal Trago heen.
Maarschalk Sluwar haalde tweehonderd soldaten terug uit het land Bornat en liet ze het land Balimot doortrekken. Ze kregen elk een groote trompet en een rol perkament, waar wat op geschreven stond. Op een druk punt in een stad, bliezen ze dan op hun trompet om de menschen
| |
| |
te verzamelen. Als er dan genoeg menschen om zoo'n soldaat heen stonden, ontrolde hij het perkament en las met luide stem voor:
- Boeren en burgers van het land Balimot! Ons dappere leger, onder aanvoering van onzen goeden koning Ranko, heeft een prachtige overwinning behaald. Het leger heeft het land Bornat bezet en den slechten koning Elder gevangengenomen. Wij zullen daarom drie dagen feestvieren. Er zal vuurwerk worden afgestoken op veel plaatsen in het land en er zullen 's avonds lampions branden. Fonteinen zullen spuiten op alle pleinen en er zal op de openbare straat de polka worden gedanst. Iedereen mag daaraan meedoen. Wij zullen allen blij zijn, want niemand kan het dappere leger van Balimot verslaan. Het Balimotsche leger is onoverwinnelijk. Leve onze wijze koning Ranko en het dappere Balimotsche leger!!!
Hoera!! Hoera!! -
En dan juichten de menschen en riepen ook allemaal hard ‘Hoera’. Druk pratend gingen ze dan uiteen en bespraken hetgeen ze hadden vernomen. Ze schreeuwden:
- We krijgen feest en we mogen de polka dansen! We hebben den oorlog gewonnen! -
Er waren er bij die mekaar vroolijk op de schouders sloegen en tot elkaar zeiden:
- Ik zou ook wel soldaat willen zijn in het dappere Balimotsche leger! -
Zoodra maarschalk Sluwar dat ter oore kwam, richtte hij haastig een kamer in zijn Bruine Paleis in, waar mannen zich konden melden om als soldaat in het Balimotsche leger toe te treden.
Na twee dagen hadden zich duizend mannen gemeld en toen moest maarschalk Sluwar weer goudstukken bij den koning gaan halen, want die duizend mannen moesten natuurlijk weer uniformen en wapens hebben. En de helft van die duizend mannen moesten huzaren worden, zoodat er ook weer vijfhonderd paarden noodig waren.
Met een zucht gaf de koning de laatste drie zakken aan Sluwar en keek bedroefd naar den bodem van de schatkist. Maar hij werd weer wat vroolijker toen hij zichzelf bezag in den spiegel, die aan den wand hing, want hij had zijn mooie uniform weer aan.
Maarschalk Sluwar nam de zakken in ontvangst en sprak:
- Ik dank Uwe majesteit! Vindt U goed dat het leger morgen het land Holda bezet en koningin Wilta gevangenneemt? -
- Uitstekend Sluwar! - sprak de koning.
- En als dat dan gebeurd is, majesteit - ging maarschalk Sluwar voort. - Als dat gebeurd
| |
| |
is, zal ik de nieuwe belasting bekendmaken. Na een groote overwinning vinden de menschen het niet zoo erg om belasting te betalen. -
- Je bent een verstandig dienaar! - sprak de koning - En een dapper soldaat. Ik ben trotsch op je! -
Maarschalk Sluwar hield zijn hand aan de klep van z'n soldatenpet en zei:
- Ik groet U, groote koning Ranko! -
Toen voelde de koning zich weer erg trotsch, omdat Sluwar hem ‘groote koning’ noemde.
| |
| |
| |
Elfde hoofdstuk
Het land Holda wordt veroverd, maar keizer Marin richt ook een leger op.
Het leek nu allemaal wel zoo goed te gaan met het leger van koning Ranko, maar de werkelijkheid was anders. Of eigenlijk: met het leger ging het wèl goed. Het bestond nu uit vijf en twintig honderd mannen, waarvan achthonderd huzaren. Het was dus een groot leger.
Maar je begrijpt dat al die dingen geen geheim konden blijven, zoodat de andere landen er ook van hoorden. Die landen werden bang dat ze zouden worden aangevallen en daarom gingen ze ook gauw een leger oprichten. Dat deed koningin Wilta van het land Holda ook en terwijl de Balimotters hun overwinningsfeesten vierden, werd daar een leger van vijfhonderd mannen klaargemaakt. Want méér mannen kon de koningin niet bij elkaar krijgen, doch ze hoopte daarmee een aanval het hoofd te kunnen bieden.
| |
| |
Maar toen het Balimotsche leger over de grens van Holda trok en met de kanonnen begon te schieten, werden de Holda'sche soldaten een beetje bang en ze wisten niet precies wat te doen tegen dat groote leger van Balimotters. Ze scholden de Balimotters een beetje uit en dat is natuurlijk nooit verstandig. Toen liepen ze een eindje voorwaarts en raakten in elkaars sabels verward, zoodat er een paar waren die struikelden en vielen. En daarvan maakten de Balimotters gebruik om met de achthonderd huzaren op de Holdanaars toe te stormen. De Holdanaars werden toen zoo angstig dat ze zich alle vijfhonderd haastig overgaven. Toen gingen de Balimotters naar het paleis van koningin Wilta, namen haar gevangen en brachten haar met de vijfhonderd Holda'sche soldaten naar Balimot. Koningin Wilta kreeg in het paleis van koning Ranko ook een kamertje, waar ze de rest van haar leven moest blijven. Koning Ranko stapte trotsch zijn paleis rond en bekeek zichzelf herhaaldelijk in den spiegel. Hij kocht een paar nieuwe uniformen en vond zichzelf hoe langer hoe mooier. Hij beval dat het volk van Balimot weer feest zou vieren en nu vijf dagen lang. Maarschalk Sluwar kreeg een nieuwe medaille en generaal Trago kreeg van den koning het ridderkruis met de sabels van de orde van de Paarse Poes. Trago kocht ook vijf nieuwe uniformen met nog veel meer goud en zilver. Trago was zóó trotsch op zichzelf dat hij zijn medailles ook 's nachts droeg. Zijn vrouw moest ze 's avonds, voor hij naar bed ging, voorzichtig op zijn pyjama vastspelden.
Maarschalk Sluwar liet door de tweehonderd soldaten bekend maken dat er vijf dagen feest gevierd moest worden, omdat het leger van koningin Wilta was verslagen en het land Holda was bezet. De meeste menschen waren uitbundig van vreugde en weer waren er duizend mannen, die zich kwamen aanmelden om soldaat te worden.
Ook liet maarschalk Sluwar door de tweehonderd soldaten omroepen dat er een belasting zou komen. Van elke gulden, die een Balimotter verdiende, moest hij twee dubbeltjes aan koning Ranko afstaan. Het was natuurlijk een erg hooge belasting, maar een leger is nou eenmaal duur en het bestond uit vijf en dertig honderd mannen, die allemaal brood met worst en kaas moesten hebben en bij het middageten een stuk vleesch. Want Sluwar wist heel goed dat soldaten niet vechten, als ze geen lekker eten krijgen. En een heeleboel Balimotters waren zóó blij en zóó vroolijk, dat ze de nieuwe belasting niet eens zoo erg vonden.
- Want - zeiden ze - Ons dappere leger moet goed gevoed worden en ze moeten mooie uniformen dragen. Leve het dappere leger! -
| |
| |
Maar er waren ook oude en wijze Balimotters. Die schudden weer hun hoofden en zeiden tot elkaar:
- Waar is dàt nou goed voor? Vijf en veertig jaren lang heeft koning Edel ons geregeerd zonder dat we belasting betaalden en nu, onder koning Ranko, komt er ineens een belasting. En waarvoor moeten we al die andere landen bezetten? We hebben toch genoeg aan ons eigen land! - Ze keken elkaar mistroostig aan en zeiden:
- Nee, nee! Dat gaat niet goed! Al die dingen hadden onder koning Edel niet kunnen gebeuren. -
Het waren verstandige Balimotters, die dat zeiden en ze hadden het bij het rechte eind. Maar hun woorden werden overstemd door het gejuich en gejoel van de anderen.
En hoofdschuddend gingen die verstandige Balimotters huiswaarts.
Maar donkere wolken waren zich aan 't samenpakken boven het hoofd van koning Ranko en zijn leger. De koning zag ze natuurlijk niet, want ook hij vierde feest. Er was iederen dag in het Roode Paleis een groote feestmaaltijd, waarbij maarschalk Sluwar en generaal Trago ook steeds aanzaten. Ook de andere ministers waren er bij en het ging er vroolijk toe. Daardoor hadden ze er geen van allen erg in wat er in de landen, die ze nog moesten veroveren om den tooverstoel te krijgen, gebeurde. En dat was belangrijk genoeg, want wat er in die landen werd besproken en gedaan, zou leiden tot den ondergang van het Balimotsche leger.
Keizer Marin van Britta was namelijk door middel van zijn spionnen te weten gekomen dat koning Ranko van plan met zijn leger Britta binnen te trekken, na eerst het land Welgam van koning Lepol en het land Galim van koning Klemens te hebben veroverd. Het eenige wat de spionnen van keizer Marin niet te weten konden komen, was de reden waarom koning Ranko het land Britta wilde hebben. Want er was bijna niemand in heel Balimot, die wist waarom de oorlog nu eigenlijk begonnen was. Dat is trouwens meestal zoo in een oorlog. Eerst zoekt de regeering van een land, dat oorlog wil maken, een reden om die oorlog te beginnen. En als de oorlog dan eenmaal een paar weken aan den gang is, dan weet niemand meer waaròm het gebeurde. Zoo was het ook in Balimot en daarom konden de spionnen van keizer Marin daar niet achterkomen. Er waren natuurlijk wel menschen in Balimot, die wisten hoe de vork precies in den steel zat en dat waren Sluwar, Trago en Lubra, maar die hielden wijselijk hun mond dicht.
| |
| |
Maar keizer Marin zag het gevaar, waarin zijn land verkeerde en hij besloot het leger van koning Ranko, wanneer het zou komen vechten, een warme ontvangst te bereiden. Hij vroeg koning Lepol van Welgam en koning Klemens van Galim op visite en hield een geheime bespreking met hen. Niemand mocht er bij zijn.
Toen ze alle drie een kopje thee voor zich hadden staan, dat de keizerin eigenhandig voor hen had ingeschonken, ving de keizer aan:
- Jullie weet natuurlijk dat koning Ranko van Balimot plotseling een oorlog is begonnen tegen Bornat en Holda.
De koningen Lepol en Klemens knikten bevestigend. Keizer Marin stond bekend als een wijs man en zoolang hij sprak, hielden de andere koningen hun mond dicht.
- En nu is mijn bedoeling! vervolgde keizer Marin - Om daar een stokje voor te steken. -
- Maar hoe dan? - waagde koning Klemens schuchter op te merken. Koning Klemens was nog een jonge man en dus nog niet zoo erg lang koning.
- Kijk es! - sprak keizer Marin en hij boog zich wat voorover, zoodat de beide anderen hem goed zouden kunnen verstaan - Kijk es! Mijn spionnen hebben mij verteld dat de eerstvolgende aanval, die het Balimotsche leger begint, op Welgam zal zijn. -
- Oh! - zei koning Lepol verschrikt - Waarom nou juist in mijn land? -
- Stil! - zei keizer Marin verstoord - Laat me uitspreken! Dus de Balimotters komen nu eerst in Welgam en zoodra ze daar zijn, gaan ze verder naar Galim. Misschien zullen ze dan een paar dagen uitrusten, maar vroeger of later komen ze ook in mijn land. En wij worden dan allemaal gevangengenomen en in een kamertje opgesloten in het Roode Paleis van koning Ranko. Daar moeten we blijven totdat we doodgaan! -
- Dat lijkt me niet zoo leuk! - zei koning Klemens.
- Nee, dat is het ook niet - antwoordde de keizer.
- Waarom wil die koning Ranko eigenlijk oorlog? - vroeg koning Lepol - Wij hebben hem toch niets gedaan? -
Nee - antwoordde de keizer weer. - Wij hebben hem niets gedaan. En waarom hij oorlog wil, weet ik ook niet. Maar het is nou eenmaal zoo. En daarom zeg ik: wij moeten daar een stokje voor steken. En dat zullen we doen door ook gauw een leger op te richten. Wij alle drie! We
| |
| |
hebben dan veel meer soldaten dan koning Ranko ooit bij elkaar kan krijgen. Ik kan twee duizend mannen soldaat maken. En jullie? -
- Nou! - zei koning Klemens - Ik ook twee duizend! -
- En ik ook! - sprak koning Lepol.
- Dat zijn dus zesduizend soldaten - zei keizer Marin tevreden. - Dat is een heel groot leger waar koning Ranko nooit aan kan tippen! -
De beide koningen knikten.
- Nee, daar kon koning Ranko nooit aan tippen! -
En toen spraken ze af dat ze zouden zorgen dat ze binnen een week elk een leger van tweeduizend mannen klaar hadden. Met vijfhonderd kanonnen en vijfhonderd huzaren. Keizer Marin vertelde verder wat hij met het groote leger van plan was. Het zou postvatten bij de grens van Welgam en daar de Balimotters tegenhouden.
Toen het leger van de drie landen na een week gereed was, werd het opgesteld op een groot weiland in het land Britta. Keizer Marin ging het bekijken, vergezeld van koning Lepol en koning Klemens. Daar stonden naast elkaar opgesteld vijftienhonderd kanonnen, vijftienhonderd huzaren en drieduizend gewone soldaten, allen gekleed in groene uniformen. Het was een angstwekkend gezicht, dat groote leger met al die gevaarlijke kanonnen en sabels en dolken......
| |
| |
| |
Twaalfde hoofdstuk
De aanval op het land Welgam.
Toen de vijf dagen feestvieren in Balimot om waren, gaf koning Ranko aan maarschalk Sluwar bevel om het land Welgam binnen te rukken en koning Lepol gevangen te nemen. Koning Ranko liet vast het kamertje in orde maken, waarin hij koning Lepol wilde opsluiten. Alles scheen goed te gaan. De eerste belastinggelden waren binnengekomen en dat was al zooveel, dat de schatkist weer half met goudstukken was gevuld. De koning was dan ook zeer tevreden over Sluwar en Trago.
Generaal Trago had weer een paar uniformen besteld (hij had er nu acht) en één daarvan was spierwit. Hij droeg daarbij witte kaplaarzen met gouden sporen. Een breede riem om zijn middel was van goudleer en aan die riem hing een zilveren dolk aan een dunnen zilveren ketting. Die dolk was natuurlijk niet om te steken, want dat zou generaal Trago nooit durven, maar hij vond het mooi staan, zoo'n dolkje.
En omdat de oorlog steeds zoo goed was gegaan, vond Trago het wel aardig om aan het hoofd van het Balimotsche leger het land Welgam binnen te trekken. Hij vroeg toestemming aan den koning en deze sprak:
- Mijn dappere generaal Trago! Natuurlijk hebt ge mijn toestemming. Ga en stel U aan het hoofd van ons dappere leger en voer het ter overwinning! -
Toen ging Trago rechtop staan, wat door zijn dikken buik niet gemakkelijk ging en zei:
- Ik ga ten strijde en ik groet U, groote koning Ranko! -
Want maarschalk Sluwar had hem gezegd dat hij dat moest doen.
De koning groette minzaam terug en gaf generaal Trago een halve zak goudstukken voor onderweg.
Trago zocht een erg dik paard uit en klom er op. Hij ging gemakkelijk zitten op den dikken paardenrug en nam de teugels. Het was een dik boerenpaard en het luisterde niet erg naar de teugels. Maar als Trago zei: ‘Vort knol!’ dan ging het paard loopen en bij ‘Ho knol!’ bleef het staan.
En toen ging het in de richting van het land Welgam en achter hem kwam het gansche Balimotsche leger. Trotsch keek generaal Trago om zich heen, toen ze de landen Bornat en Holda, die
| |
| |
al door de Balimotters waren bezet, doormarcheerden. Hij stuurde een paar soldaten op snelle paarden vooruit en die soldaten moesten overal vertellen dat het dappere Balimotsche leger in aantocht was en dat de menschen dat leger moesten toejuichen. En toen keek generaal Trago nog veel trotscher rond, omdat nu overal menschen langs den weg stonden, die ‘hoera’ riepen. Ze waren natuurlijk heelemaal niet blij, die menschen, maar ze moesten wel doen wat generaal Trago zei, anders zou hij zijn kanonnen kunnen laten schieten.
En zoo ging het verder. Het land Bornat door en daarna over de wegen van het land Holda tot aan de grens van Welgam, het land dat ze moesten gaan veroveren. Toen zei Trago: - Ho knol! - en ook heele leger hield halt. Trago kon niet zoo mooi praten als maarschalk Sluwar, maar hij vond dat het we goed stond om een toespraakje te houden voordat ze het land Welgam binnengingen. Hij draaide zich daarom op zijn paard om en zei: - Mannen! Dappere soldaten! We gaan koning Lepol straffen en we nemen hem zijn land af. Dan stoppen we hem in een kamertje en dat is zijn verdiende loon. Voorwaarts!
De soldaten riepen allemaal hard ‘hoera’ en er was niet één soldaat, die vroeg waarom koning Lepol nou eigenlijk gestraft moest worden. Toen marcheerden ze de grens van Welgam over en zongen daarbij luidkeels krijgsliederen.
Maar wat viel ze dat bitter tegen!
Toen ze een paar honderd meter Welgam waren binnengemarcheerd, stonden ze plotseling voor een groot leger met ontelbare kanonnen. Een onafzienbare rij huzaren stond klaar en de huzaren hielden allemaal hun lansen met de punt vooruit.
| |
| |
Generaal Trago schrok verschrikkelijk en hakkelde:
- Wa...... wat...... is dat? -
Het leger tegenover hem antwoordde niet, maar een man, gekleed in een blauwen mantel en gezeten op een spierwit paard, kwam langzaam naar generaal Trago toe. Die man was keizer Marin en toen hij dicht genoeg was genaderd, vroeg hij:
- Wat wenscht Gij in dit land, dat niet het Uwe is? -
Trago's mond viel open en hij wist niet wat te antwoorden. Keizer Marin ging verder:
- En waarom hebt Ge al die soldaten bij U? Komt Ge dan niet met goede bedoelingen? -
Trago voelde zich heelemaal niet lekker, maar hij antwoordde toch:
- Wij komen koning Lepol zijn land afnemen. Hij moet gestraft worden. -
Keizer Marin zweeg eenige oogenblikken. Daarna zei hij:
- Gij komt dus niet met vredelievende bedoelingen, ondanks Uw witte kleed? - Want generaal Trago droeg zijn witte uniform met den gouden riem en wit is de kleur van den vrede.
Generaal Trago zweeg bedremmeld. Keizer Marin sprak weer:
- Ga terug naar Uw land en neem de soldaten met U mede! -
Hij ging in de stijgbeugels staan en leek daardoor nog grooter dan hij al was. Toen riep hij:
- Doet U dat niet, dan zullen mijn vijftienhonderd kanonnen op U en op Uw soldaten schieten!! -
- Vijftienhonderd? - vroeg generaal Trago met bevende stem - Wij hebben er maar vijfhonderd. -
- En mijn vijftienhonderd huzaren zullen op U aanstormen! - vervolgde keizer Marin.
- Oei, oei, wat veel! - bibberde generaal Trago - Ik heb maar vijfhonderd huzaren! -
Hij werd hoe langer hoe angstiger en hij wilde wel dat hij rustig in Balimot was gebleven en het leger had laten vechten zonder generaal er bij. Maar hij wàs er nu eenmaal, dus hij moest ook zien dat hij uit de moeilijkheden raakte. Hij zat nog een poosje op z'n dikke boerenpaard na te denken en keizer Marin wachtte op antwoord.
Zijn soldaten werden intusschen ongeduldig en gingen elkaar plagen Ze gooiden elkaar met stokjes en proppen boterhampapier en er was zelfs een huzaar, die voor de grap met zijn lans het paard van zijn buurman een prik gaf, zoodat het paard luid hinnikte van den schrik.
| |
| |
Vooraan stond een erg lange soldaat. Dat was een ruwe klant en hij had staan mopperen omdat het zoo lang duurde met den oorlog. Eindelijk, toen zijn geduld uitgeput was, riep hij luid:
- Zeg generaal! Gaan we nou vechten, ja of nee? -
Dat was natuurlijk erg onbeleefd en generaal Trago werd een beetje kwaad. Hij riep dan ook: - Bemoei je er niet mee! -
- Dat doe ik wèl! - antwoordde de soldaat brutaal. - Ik sta hier wortel te schieten en daar bedank ik voor! -
Trago was nu woedend, vooral omdat keizer Marin er bij stond. Die zou nu geen hoogen dunk van het Balimotsche leger krijgen. En nijdig schreeuwde generaal Trago tot den soldaat:
| |
| |
- Nou gaat voor je straf de heele oorlog niet door! En ik ga met keizer Marin mee om een kopje thee te drinken! -
Dàt was de soldaat toch een beetje te kras. Hij draaide zich om naar het leger en riep:
- Hoor je dat jongens? Die bange generaal gaat een kopje thee drinken! Laat hij maar gaan, maar wij zullen vechten. Valt aan jongens! -
Ach misschien als die soldaat er niet geweest was, was alles nog met een sisser afgeloopen. Maar hij was er wèl en toen hij schreeuwde ‘Valt aan’ ging het leger voorwaarts in de richting van het leger van keizer Marin. Deze wendde zijn paard om en wenkte generaal Trago hem te volgen. Generaal Trago zei ‘Vort knol’ en toen hobbelde hij achter keizer Marin aan naar diens tent, waar de koningen Lepol en Klemens zaten te wachten tot de oorlog klaar was.
- Let nu op! - sprak keizer Marin - En kom hier voor de tentingang staan. Dan kunnen jullie alles zien! -
De beide koningen kwamen nieuwsgierig naderbij en Trago keek over hun schouders toe.
Het Balimotsche leger kwam in de looppas nader, met den ruwen soldaat aan 't hoofd. Ze schreeuwden allemaal erg hard en de huzaren lieten hun paarden steigeren, wat een erg angstig gezicht is.
Plotseling gingen de vijftienhonderd kanonnen van keizer Marin af. Het was een verschrikkelijk geluid. Het klonk nog harder dan honderd donderbuien tegelijk en er kwamen groote stralen vuur uit de kanonnen.
De Balimotters schrokken verschrikkelijk en deden geen stap meer vooruit. En toen kwamen de vijftienhonderd huzaren van keizer Marin in beweging. Eerst langzaam en daarna hoe langer hoe sneller. En toen de Balimotters dien levenden muur van stalen lansen op zich af zagen komen, namen ze halsoverkop de vlucht.
Er bleven twintig Balimotsche soldaten op den grond liggen. Ze waren gedood door de kogels uit de kanonnen. Eén van die dooden was de ruwe soldaat, die ruzie had gemaakt met generaal Trago. En er zouden nog veel meer dooden zijn gevallen, als keizer Marin niet met opzet de meeste kanonskogels over het Balimotsche leger heen had laten schieten.
Toen het Balimotsche leger ging vluchten en de huzaren van keizer Marin er achteraan wilden, blies de keizer op een zilveren fluitje, dat hij aan een ketting om zijn hals had hangen. Terstond hielden de groene soldaten halt en de keizer sprak:
| |
| |
- Ga niet verder groene soldaten. Neemt rust en laat de Balimotters vluchten. Twintig dooden is al te veel! -
De groenen gingen lekker op den grond zitten uitrusten en een kwartier later was er geen Balimotter meer te zien.
| |
| |
| |
Dertiende hoofdstuk
Wat er na den veldslag gebeurde.
Voor de tent van keizer Marin stonden de vier mannen toe te zien en toen het Balimotsche leger op de vlucht sloeg, wendde generaal Trago zich met beschaamde kaken af. Keizer Marin keek hem spottend aan en sprak:
- Kom in mijn tent heeren, dan kunnen we eens even praten! -
Ze gingen naar binnen en namen plaats op lage stoeltjes, die om een tafel stonden. Generaal Trago voelde zich zeer onwennig in zijn witte uniform, want de anderen hadden hun daagsche pak aan en alleen keizer Marin droeg er den langen blauwen mantel overheen. Toen ze gezeten waren, zei keizer Marin:
- En vertel me nu eens generaal, waarom haalt koning Ranko al die gekke streken uit. Waarom richt hij legers op en gaat oorlogvoeren tegen landen, die niets liever dan vrede hebben? -
En onder den doordringenden blik van keizer Marin biechtte generaal Trago alles op. Hoe zijn medeminister Sluwar den koning tot oorlog had aangezet om zelf rijk te worden en in een paleis te wonen. En dat hij, Trago, had meegeholpen, omdat hij zooveel van gebraden kalkoenen en gestoofde peertjes hield.. En ook dat de koning het op 't laatst ook leuk was gaan vinden.
- Hoe heb jullie koning Ranko er toe gekregen om oorlog te maken. Je begint toch zoo maar geen oorlog! -
- Nee keizer - antwoordde Trago beleefd - Natuurlijk niet zóó maar. Sluwar had den koning verteld dat U een tooverstoel had. En toen wilde de koning dien tooverstoel hebben. -
- Een tooverstoel? - vroeg de keizer verwonderd - Wat is dat? -
- Nou - antwoordde Trago, verbaasd dat de keizer dat niet wist - U hebt toch een tooverstoel! Als je daarin gaat zitten, dan weet je toch alles wat je weten wilt! Je kan dan toch de moeilijkste dingen oplossen! -
De keizer schudde langzaam zijn hoofd en zweeg een tijdlang.
- En waaròm wilde koning Ranko dan dien stoel zoo graag hebben? - vroeg hij eindelijk.
- Sluwar had den koning verteld dat het volk van Balimot hem niet wijs genoeg vond. Daarom wilde de koning den stoel hebben, zoodat hij de wijste man van de wereld zou zijn! -
| |
| |
De keizer stond op en liep een poosje in de tent heen en weer met de handen op zijn rug. Zijn voorhoofd was gefronst en hij dacht diep na. Toen zei hij:
- Eén ding wil ik nog weten: Waarom heeft koning Ranko mij niet om den stoel gevraagd? - En toen kwam het moeilijkste voor Trago, want hij moest nu vertellen dat zij den koning hadden wijsgemaakt dat er een boodschapper met een brief naar den keizer was gestuurd en dat die boodschapper het land Britta was uitgegooid.
- Dat hebben jullie den koning dus voorgelogen!! - riep de keizer woedend.
- Ja keizer - moest Trago toegeven. - Dat hebben we den koning voorgelogen. - En toen vertelde hij maar tegelijk dat hij en Sluwar steeds een deel van de goudstukken, die ze voor het leger kregen, voor zichzelf hielden.
- Dan zijn jullie leugenaars èn dieven èn moordenaars!! - zei de keizer met nadruk.
En Trago boog beschaamd het hoofd. Hij voelde zich heelemaal niet dapper meer en hij wilde wel dat hij nooit met Sluwar had meegedaan.
Plotseling ging de keizer de tent uit en blies op zijn zilveren fluitje. Dadelijk kwam er een soldaat op hem toe, die beleefd vroeg:
- Wat blieft U sire? -
| |
| |
- Mijn groote koets moet voorkomen! Span er acht paarden voor! -
En zijn hoofd in de tent stekend, riep hij:
- Komt heeren. We gaan direct naar het Roode Paleis van koning Ranko! -
Even later was de koets er en ze stapten in. Generaal Trago moest op een klein bankje in de koets alleen zitten en de beide koningen mochten naast den keizer plaatsnemen op de groote bank. Gedurende den rit werd weinig gesproken. Het ging snel en toen ze enkele uren hadden gereden, kwamen ze het Balimotsche leger achterop, dat nog steeds angstig aan 't vluchten was. Toen liet de keizer halthouden. Hij stapte uit en hield de Balimotsche soldaten tegen door zijn hand op te steken. Daarop sprak hij:
- Balimotters! Vreest niet en vlucht niet langer. Ga rustig naar Uw land en naar Uw huizen. Mijn leger zal U niets doen! -
De Balimotters werden rustiger en liepen niet meer zoo hard. Ze marcheerden nu kalm in de richting van hun eigen land.
De keizer stapte weer in en pijlsnel ging het weer verder.
Het werd avond en het werd nacht en steeds reed de koets, totdat ze in het land Balimot aankwamen. Trago was gedurende den rit hoe langer hoe banger geworden, want hij begreep dat alles verkeerd ging. Als keizer Marin bij koning Ranko kwam en die twee gingen samen praten, dan was het heelemaal mis. En Trago vreesde dat hij in 't vervolg niet veel gebraden kalkoenen en gestoofde peertjes meer zou eten.
De zon was juist opgekomen toen de koets stilhield voor de poort van het Roode Paleis. De vier mannen stapten uit en de keizer belde aan. Een lakei deed open en die schrok toen hij daar den keizer zag, die nog steeds zijn blauwen mantel aanhad.
- Wij willen koning Ranko spreken! - zei de keizer kort. - Laat ons binnen! -
De lakei was een beetje verward en liet de vier heeren in de troonzaal.
- Ik zal den koning gaan waarschuwen - beloofde de lakei en verdween.
De keizer en de beide koningen gingen zitten. Trago wilde ook plaatsnemen, maar toen zei keizer Marin kwaad:
- Als een keizer en twee koningen gaan zitten, dan blijft een minister staan! -
En beschaamd bleef Trago staan.
| |
| |
| |
Veertiende hoofdstuk
Wat de tooverstoel eigenlijk was.
Toen de lakei bij koning Ranko kwam en vertelde dat generaal Trago en drie andere mannen hem spreken wilden, dacht de koning natuurlijk dat Trago met goede berichten kwam. Hij deed gauw zijn nieuwe uniform aan en gespte zijn mooie sabel om. Hij kamde zijn haren netjes op en stapte trotsch als een pauw naar de troonzaal. Zoodra hij den drempel van de zaal over was en keizer Marin en de beide koningen zag zitten, sprak hij:
- Ik zal direct drie kamertjes in orde laten maken, waar jullie de rest van je leven moet blijven. -
Daarop ontwaarde hij Trago en hij zei tot hem:
- Ik feliciteer je wel, mijn dappere generaal Trago! -
Want hij dacht dat Trago de vorsten als gevangenen bij hem bracht. Maar dàt viel tegen! Keizer Marin stond op en zei kort:
- Als je met ons praten wil, Ranko, dan zul je dat rare pakje moeten uittrekken. Denk niet dat wij hier als gevangenen zijn gekomen! 't Is precies andersom! -
Verbaasd luisterde de koning toe.
- Wat beteekent dit? - vroeg hij aan Trago.
Deze keek verlegen naar den grond en stotterde:
- Ja... ja... majesteit. De keizer heeft gelijk. Ons leger is verslagen. -
Wat schrok koning Ranko! Sprakeloos keek hij van den een naar den ander en zei eindelijk:
- Ons leger verslagen? Hoe kan dat? -
Toen nam keizer Marin weer het woord:
- Heb je me verstaan Ranko? Eerst dat malle pakje uit en dan praten we! Vooruit!! -
En koning Ranko boog het hoofd en ging de troonzaal uit om zich te gaan verkleeden. Zijn sabel sleepte triestig over den grond. Na een poosje kwam hij weer terug en toen had hij zijn gewone kleeren weer aan. Hij zag er niet zoo prachtig mee uit, maar hij leek nu weer op een gewoon mensch.
Keizer Marin zei tot den koning:
| |
| |
- Jouw generaal Trago heeft me verteld waarom jij oorlog bent gaan voeren en ik vind jou een domme, zéér domme koning. -
- Zoo! - zei koning Ranko kwaad - En waarom? -
- Omdat jij - antwoordde keizer Marin - Omdat jij je door twee schurkachtige ministers voor den gek hebt laten houden. -
- Mijn ministers - antwoordde koning Ranko - zijn edele en dappere mannen! -
De keizer lachte schamper.
- Dat zal ik je straks anders vertellen. Ze hebben je belogen, bestolen en ze zijn de oorzaak dat er twintig van jouw soldaten zijn gedood! -
- Gedood? - vroeg koning Ranko verschrikt.
- Ja, gedood! Door de kogels uit mijn kanonnen! -
- Wat vreeselijk is dat! - zei koning Ranko bedroefd. - Wat èrg voor die twintig mannen! - - En 't ergste is - vervolgde de keizer - 't ergste is, dat het jouw schuld is. Als jij niet had geluisterd naar die twee schurken, dan hadden we nu nog rust en vrede gehad. -
Koning Ranko zweeg beschaamd. De keizer sprak weer:
- Toen ik van jouw domme oorlog hoorde, heb ik ook een leger opgericht. En dat maakte ik twee maal zoo groot als het jouwe. Daarom is jouw leger nu verslagen! -
Nog steeds zweeg de koning. Hij zat zielig in elkaar gedoken en in zijn gedachten hoorde hij de woorden van zijn goeden vader, den wijzen koning Edel: - Laat je ooren niet hangen naar raadgevers, die het niet goed met je meenen! -
De keizer ging verder:
- En het mooiste komt nog! Jij wilde een tooverstoel veroveren om de wijste man van de wereld te worden. Maar een tooverstoel bestaat niet, dus hoe kan ik nou zoo'n stoel hebben? - Verbaasd keek koning Ranko op.
- Maar Sluwar zei...... - begon hij, doch de keizer viel hem in de rede:
- Sluwar is niet alleen een schurk. Hij is ook een domoor. Maar dat vertel ik je straks. Eerst wat anders: Jij hebt me een brief geschreven nietwaar, waarin je mij om den stoel vroeg? -
Koning Ranko knikte.
- En Sluwar kwam je later vertellen dat de man, die den brief bij mij had gebracht, mijn land was uitgegooid! - ging keizer Marin voort.
| |
| |
Weer knikte Ranko bevestigend.
Keizer Marin boog zich wat voorover en zei met nadruk:
- Dat is door Sluwar van A tot Z gelogen. Ik heb nooit een brief ontvangen. En daarom noem ik jullie ministers schurken! -
- M... maar - hakkelde de koning zenuwachtig - Maar hoe kan Sluwar dan zeggen......? - Maar weer viel de keizer hem in de rede:
- Dat kon hij zeggen, omdat hij wist dat jij soms een groote domoor bent. En hij mòest het zeggen, omdat jij anders nooit een oorlog was begonnen! -
Toen boog de koning nog dieper het hoofd en sloeg de handen voor zijn gezicht. Hij schreide om- | |
| |
dat hij alles zoo verkeerd had gedaan en omdat hij niet beter naar de wijze woorden van zijn vader had geluisterd. En ook omdat hij zijn moeder en zijn zuster zooveel verdriet had gedaan. En om de twintig doode Balimotters schreide hij.
De keizer stond op en legde zijn hand op koning Ranko's schouder. Zijn stem klonk wat milder, toen hij zei:
- We moeten de zaak weer in orde brengen, Ranko. Laat om te beginnen Sluwar hier komen met zijn valsche bediende Lubra. -
Koning Ranko hief het hoofd op en vroeg zacht:
- Wat gaat U doen? -
- Dat zul je wel zien! - antwoordde de keizer - Doe nu maar wat ik vraag! -
En koning Ranko beval een lakei, terstond maarschalk Sluwar en zijn bediende Lubra in het paleis te laten komen.
Toen de lakei verdwenen was, zwegen ze allemaal, totdat, na een halfuur, maarschalk Sluwar en Lubra binnenkwamen. Zoodra Sluwar het gezelschap bijeen zag, begreep hij direct dat er iets verkeerd was gegaan en hij wilde teruggaan, de deur uit. Maar toen donderde de stem van keizer Marin:
- Hier blijven Sluwar! - En Sluwar kwam schoorvoetend terug.
- Ziezoo Sluwar en jij ook Lubra! - zoo ving de keizer aan. - Ziezoo! We gaan jullie eens onderhanden nemen. Ik zal beginnen met je te vertellen dat Koning Ranko en ik volkomen met je schurkenstreken bekend zijn. -
Sluwar schrok hevig en zei:
- Neem me niet kwalijk, majesteit. Ik geloof dat ik thuis de melk op het vuur heb laten staan. Mag ik even gaan kijken, anders kookt ze misschien over? -
- Nee! - zei keizer Marin kwaad - Dat zijn smoesjes. Jij blijft hier. We hebben je wat te zeggen! -
En toen vertelde de keizer wat hij allemaal van Trago en koning Ranko had vernomen en ook Sluwars hoofd zakte hoe langer hoe meer op zijn borst.
De keizer besloot:
- En nu zal ik jullie vertellen hoe erg dom Sluwar eigenlijk is. Ongeveer twintig jaar geleden, toen ik pas keizer was, heb ik in mijn paleis een heeleboel ministers van andere landen uitge- | |
| |
noodigd om eens kennis te maken en om goede vrienden te worden. Daar was Sluwar, die toen minister was bij koning Edel, ook bij. Ik vond Sluwar toen wel een aardige man en ik liet hem alle kamers in mijn paleis zien. Sluwar vond alles even mooi en hij praatte vriendelijk met me, want hij kan praten als de beste. Zoo kwamen we ook in mijn werkkamer. In den hoek van die kamer staat een groote leuningstoel, waar ik dikwijls in zit. Ik weet nog precies, wat ik toen tegen Sluwar zei. Ik zei: ‘Kijk Sluwar, dit is mijn tooverstoel. Als ik daarin ga zitten en mijn handen op de leuningen leg, dan kan ik de moeilijkste dingen oplossen. Ik bedoelde natuurlijk niet dat die stoel tooveren kon, want zoo'n stoel bestaat niet. Ik wilde daarmee alleen zeggen dat ik in dien leuningstoel ging zitten om over moeilijke regeeringszaken na te denken. Want voor moeilijke dingen vond ik altijd de oplossing, als ik maar een poosje in dien stoel had gezeten. Ik was nou eenmaal aan dien stoel gewend, maar verder was het een heel gewone stoel, zooals er honderden andere zijn. Ik noem hem nu ook nog mijn tooverstoel, maar wanneer een vreemde er in gaat zitten, weet hij heusch niet méér dan een ander. Begrijp je dat Ranko? -
Koning Ranko knikte nog eens en eerst nu begreep hij, hoe hij zich had laten beetnemen door de beide schurken, die zich zoo vriendelijk en hulpvaardig voordeden.
- Er is dus geen stoel! - zei hij zachtjes - En daarvoor heb ik... heb ik... -
- Juist! - sprak de keizer - Daarvoor heb je twintig menschen laten doodmaken! -
Toen sprong de koning op. Met een beschuldigend uitgestoken wijsvinger voer hij uit tegen Trago, Sluwar en Lubra:
- Jullie zal ik laten straffen schelmen, zóó erg, als nog nooit menschen gestraft zijn! -
- Daar hebben we het straks over - zei keizer Marin sussend. - Eerst nog wat anders. We hebben besloten je koning te laten blijven. Je laat natuurlijk direct koning Elder en koningin Wilta vrij. Verder laat je al je soldaten naar hun haardsteden terugkeeren. De paarden van de huzaren gaan naar de boeren terug. Van de sabels laat je grasscharen en buigtangen maken en van de dolken moeten snoeimessen worden vervaardigd. De punten van de huzarenlansen gebruik je om eggen van te maken. Beloof je dat? - Koning Ranko stond op.
- Dat beloof ik! - zei hij plechtig - En ik beloof ook dat ik in 't vervolg het volk van Balimot zal regeeren, zooals mijn goede vader dat deed. Met verstand en zooals het geweten ingeeft. - - Prachtig! - zei keizer Marin - Daar reken ik op. En nog wat! Op jou rust de taak om te
| |
| |
zorgen voor de familieleden van de twintig gesneuvelde Balimotters. Hoe je het doet, kan me niet schelen! -
- Ook dáár zal ik voor zorgen! - antwoordde koning Ranko met vaste stem - Mogen die twintig man hier in Balimot begraven worden? - De keizer schudde beslist zijn hoofd.
- Nee! - zei hij - Dat kan ik niet toestaan. Wanneer ze hier begraven worden, dan gaan jullie vroeger of later op hun graf toespraken staan te houden. En dat moet ik voorkomen, want die toespraakhouders zinnen altijd op wraak. Daardoor zou er opnieuw oorlog kunnen komen. Nee, Ranko, ik zal zorgen dat ze in mijn land netjes begraven worden. Daarmee moet je tevreden zijn. - En koning Ranko boog gelaten zijn hoofd.
| |
| |
| |
Besluit
Nou en zoo kwam alles in orde. Het was gelukkig dat keizer Marin den koning van Balimot weer op den goeden weg had geholpen.
De keizer was weer naar zijn land teruggegaan en met hem koning Lepol en koning Klemens. Koning Elder en koningin Wilta waren vrijgelaten en gingen weer over hun landen regeeren. En toen het malle gedoe met het leger en die uniformen en zoo was afgeloopen, voelde koning Ranko zich toch veel prettiger. Hij sliep veel rustiger en het groote portret, waar hij in zijn uniform opstond, werd uit de troonzaal verwijderd. Van de sabels werden grasscharen en buigtangen gemaakt en van de dolken snoeimessen. En alle boeren kregen er van elk één ten geschenke. Ze kregen ook een egge, die gemaakt was van lanspunten. De Balimotters werden weer net zoo tevreden en gelukkig als ze waren geweest, toen koning Edel hen regeerde.
En na een half jaar was er weer een groot feest in Balimot. Want toen trouwde koning Ranko met een dochter van keizer Marin, prinses Banda. Alle koningen uit de buurt kwamen op de bruiloft en het ging er vroolijk en ongedwongen toe. Er werd gedanst en gezongen en er waren veel menschen. Van toen af regeerde koning Ranko als een verstandig vorst tot heil van zijn land en volk. Een leger is er in Balimot nooit meer geweest, want zonder leger ging het regeeren veel gemakkelijker en het was niet zoo duur.
En Sluwar, Trago en Lubra?
Koning Ranko had ze verschrikkelijk willen straffen, maar keizer Marin was daar tegenop gekomen. Hij sprak:
- De grootste schuld ligt bij jou, Ranko, want jij bent koning, dus jij bent de baas. Eigenlijk moest jij gestraft worden, maar ik geloof dat je een goede les hebt gehad. Straf de drie schelmen zóó, dat ze nimmer meer kwaad kunnen doen. - En dat deed koning Ranko.
Lubra moest met keizer Marin mee naar Britta. Daar moest hij in het paleis van den keizer schoenpoetser worden, zijn heele verdere leven. Het was hem verboden te spreken, zoodat hij ook nooit kon liegen. Hij is heel oud geworden, die Lubra, wel negentig jaar. En al die jaren zweeg hij, omdat hij niet mòcht praten. En al die jaren ook poetste hij schoenen. Van den keizer, van de keizerin, van de prinsessen en van de ministers. En ook de schoenen van den kok, van de
| |
| |
linnenmeid en van de lakeien moest hij poetsen. Neen, een prettig baantje was het niet, maar Lubra deed het tot hij stierf.
Sluwar en Trago moesten al hun eigendommen missen. Sluwars paleis en Trago's zakken met goudstukken. Alles moesten ze afstaan. Dat werd allemaal ten geschenke gegeven aan de familieleden van de twintig gesneuvelde Balimotters, want nu die mannen dood waren, konden ze niet meer voor hun vrouwen en kinderen zorgen. Toen kregen Sluwar en Trago elk een blauwen kiel en ze moesten de rest van hun leven voor niets bij de boeren werken als boerenknecht. Nu is boerenknecht heelemaal zoo'n slecht baantje niet, maar als je hoofdminister bent geweest, dan is het niet leuk om boerenknecht te worden. En als je dan nog voor niets moet werken, is het heelemaal niet prettig.
Sluwar woonde nooit meer in een paleis en Trago at nooit meer gebraden kalkoen en gestoofde peertjes. Ook niet op zijn verjaardag, want die werd niet meer gevierd.
Ze zijn niet oud geworden, waarschijnlijk door het zware boerenwerk, dat ze niet gewend waren. Vijf jaren na den oorlog met Britta stierven ze, kort na elkaar en er was niemand, die om hen treurde.
Dat is wel zielig natuurlijk, maar ze hadden het er naar gemaakt. En zooals ze zelf altijd zeiden: Gestraft moet er worden als het noodig is. En het wàs noodig, vind je niet?
|
|